3 ik wilde er graag aan toevoegen, dat de opzet van de doeleindennota die wij nu eigenlijk sec bespreken van avond ons wel aanstaat. Ook al zouden wij inhoudelijk op een aantal punten vragenderwijs wel kritiek willen hebben, ik geloof, dat het een goede leidraad is voor ons allemaal om deze zaken zo te behandelen als U zich dat voorstelt. En wat dat betreft is het altijd wel leuk, om terwijl je haast wel weet, dat je met een zekere kritiek komt, met een compliment te beginnen. Nu de problematiek zelf. In de doeleindennota wordt een aantal feiten geconstateerd, wordt ook uitgegaan van bepaalde gegevens, worden bepaalde prognoses aan ons voorgelegd, een zekere toekomstverwachting t.a.v. een aantal sectoren die hier en daar aanvechtbaar zou kunnen zijn; het is vaak een interpretatie van bepaalde gegevens, bepaalde feiten, bepaalde cijfers. Maar wij dachten, dat boven alle twijfel moet zijn het allereerste uitgangspunt bij de beleidsbepaling t.a.v. onze politiek wat de binnenstad van Leeuwarden betreft. U spreekt zelf volkomen terecht over een unieke binnenstadsstructuur. En wij dachten dus, dat het primaat in de beleidsbepaling moet worden gegeven aan de volstrekte handhaving van die unieke binnenstadsstructuur, dat daar niet aan getornd mag worden op welke manier dan ook, uitgaande van een soort motto „tengels af van de terpen"; dan weet U wel wat ik bedoel. Dat betekent meteen ook, dat wij vinden, dat in Uw College twee wijze schoenmakers zitten die zich dus verklaard hebben tegen die doorbraak Schoenmakers- perk-Eewal omdat zij zich bij de leest van de onaantastbare binnenstad willen houden; dat is ons standpunt ook. Mijn concrete vraag is of de meerderheid van Uw College, horend wat erover in de Raad gezegd wordt, mogelijk voor september zich tot die zelfde wijsheid zou willen bekeren. Dus dat is ons eerste uitgangspunt: het primaat in de hele benadering van de binnenstadsproblematiek is de onaan tastbaarheid van die binnenstad, m.n. dus wat het terpen bestand betreft en alles wat daarbij hoort. Alles wat daarbij hoort, is natuurlijk ook de zaak van het verkeer. Wat dat betreft is het wat spijtig, dat de nota Voorzieningen voor motorrijtuigen in de binnenstad niet tegelijk is verschenen met het praatplan over de binnenstad, dat in juli 1972 het licht zag. Daar hebben nu alle mogelijke mensen hun wijze woorden over kunnen spreken, ook wij van onze kant voor zover wij ooit wijze woorden zeggen, maar wij hebben onvoldoende rekening kunnen houden met die nota over het verkeer. Ik vind dat wel een manco. Nu gaat de hele zaak uit in Uw visie en in Uw belichting van die 116.000 inwoners die we dan met elkaar in zekere zin „met elkaar" in 1985 zouden moeten halen. Het staat na tuurlijk vast, dat we dat niet halen. Het College ziet dat ook wel, maar het College zegtHet zou toch wel mooi zijn als we het haalden en wel om die en die en die redenen en dus gaan we er maar van uit. Dat lijkt mij niet reëel. U mag er wat mij betreft van uitgaan, maar ik dacht en dat is een tweede vraag die ik aan U zou willen stellen Is er niet een alternatief, dat U zegt: Het is natuurlijk ook best mogelijk, zeer wel mogelijk, dat we maar op 90.000 of laten we zeggen 95.000 inwoners terecht komen? En wat bete kent dat dan? Heeft dat consequenties voor Uw visie op de zaak? Betekent dat ook, dat U zegt: Nu zullen we hier en daar toch de boel anders moeten gaan benaderen dan we tot nu toe doen? Die 95.000 is misschien ergens ook nog weer aanvechtbaar, maar wanneer ik er vanuit ga, dat in de komende 5 a 10 jaar die drang naar suburbanisatie een beetje teruggeduwd zou worden, en wat mij betreft heel sterk uit een oogpunt van ideale ruimtelijke ordening, dan geloof ik, dat het wijs is en verstandig om van die 95.000 uit te gaan. Dus vergeet nu die 116.000 even, richt U nu eens op 95.000. Wat zegt U dan of wat schrijft U dan? Het is duidelijk, dat niet alleen dat aantal inwoners van Leeuwarden, maar natuurlijk ook de verkeersstromen naar en uit Leeuwarden een duidelijke rol spelen; of hier nu 40.000 mensen zouden wonen of 100.000, ergens speelt dat met de centrumfunctie die Leeuwarden heeft in tal van sectoren een grote rol. Nu gaat U in die nota Voorzie ningen voor motorrijtuigen in de binnenstad uit van een toenemend autobezit, waarbij U de factor 1,8 hanteert. Maar ik heb zopas al iets gezegd over de bevolkingsgroei. Dat kan je lokaal bekijken, je kan ook kijken naar de laatste cijfers van het C.B.S. over de groei van de bevolking in dit land, cijfers die haast ieder halfjaar bij wijze van spreken weer aanzienlijk onder de 18 miljoen blijven, onder de 16 onder de 15 miljoen. Dat moeten we toch wel meenemen. Ik denk ook aan de wisselende opvatting, in een bepaalde zin zeer positief wisselende opvatting t.a.v. een goed milieubeleid. Ik denk aan het feit, dat er waarschuwende stemmen opgaan die zeggen: Wees toch een beetje zuinig op je energiebronnen. Zou dat niet leiden tot een selectiever autogebruik op de een of andere manier en zullen die factoren dus ook niet inwerken op alles wat wij op dit moment met de kennis van dit ogenblik over die verkeers stromen gaan zeggen, uiteraard nog los van het feit, dat, wanneer die verkeersstromen er toch zouden zijn, het de vraag is: Wat doe je met die verkeersstromen wanneer ze die binnenstad sec gaan naderen? Wil je ze afleiden, wil je ze omleiden, wil je ze er doorheen laten rauzen? En in dat verband spreekt U dan in de doeleindennota over de par- keerbehoefte, over de dimensionering van de tangenten berekend op de maximale spitsuurintensiteiten. Dat zijn wat moeilijke woorden, maar ik doe nu maar even net of ik ze begrijp, want U leidt daar dan uit af, dat het verkeer, dus bij voorbaat op basis van feitelijke gegevens, een claim kan leggen op alles wat er nu in de binnenstad is, maar ook op alles wat er in de binnenstad moet komen en zal gaan gebeuren. Daar zijn wij het niet zonder meer mee eens. Ik weet dat die auto er is, ik weet dat er verkeer is, ik weet dat er mensen in een auto naar Leeuwarden komen en uit Leeuwarden vertrekken, maar ik constateer een spanning wanneer wij uitgaan van mijn eerste uitgangspunt: het primaat van die onaantastbaarheid van de binnenstads structuur; dat staat bij ons voorop. En dat betekent dus, dat je vanuit dat primaat ook die hele zaak van het verkeer vanuit een andere filosofie gaat benaderen, dat je b.v. aan een heel ander beloop van de tangenten zou kunnen gaan denken, aan een soberder uitvoering van bepaalde tangen ten en alles wat daar zo bij hoort. En ik dacht dat het goed was, dat U ook daarmee rekening houdt en dus niet zonder meer van die spitsuurintensiteiten en alles wat ermee verband houdt uitgaat, maar zegtNee, wat willen we met de binnenstad? Goed, als we samen met die binnenstad het zelfde willen wat de P.v.d.A.-P.P.R.-fractie voorstaat dan betekent dat, dat wij ook een andere visie krijgen op die zaak van de verkeersstromen en daar zullen wij dan ook terdege rekening mee houden. Ik wilde met deze min of meer fundamentele opmer kingen en vragen volstaan. Een aantal dingen die ik ter loops heb genoemd, zullen verder uitgewerkt worden door leden van mijn fractie. De Voorzitter: Ik dacht, dat het voor een zo even wichtig mogelijk beeld van de naar voren komende op merkingen en standpunten het beste is, dat eerst ook andere fractievoorzitters, voor zover zij behoefte hebben op deze materie in te gaan, het woord krijgen dus van elke fractie één spreker en dat ik daarna de logische opmer- ldng van de heer Vellenga volg en zoveel mogelijk de andere sprekers per fractie gegroepeerd achter elkaar het woord geef. Dat lijkt mij een goede methode. Dat betekent dus, dat ik nu de heer Heidinga het woord geef. De heer Heidinga: De doeleindennota die U ons hebt aangeboden, is een vervolg op en een uitbreiding van het praatstuk; die is een nadere concretisering. In principe lijkt deze methode van werken ons alleszins acceptabel en ook wij vinden, dat U als College een compliment toekomt voor het vele werk dat U hiervoor hebt gedaan en voor alles wat U ons hier voorlegt. Op blz. 3 van de doeleindennota staat: „Het is gewenst het doeleindenpakket onderwerp voor onderwerp te behan delen en per onderwerp weer punt voor punt." Ik ben het wel met U eens, dat dat een mooie behandeling is, maar als we dat hier zullen doen dan kost het een zee van tijd en ik geloof, dat ik wel kans zou zien dan de hele avond vol te praten. (De Voorzitter: U mag wel van die behandelings wijze afwijken.) Ik zal het advies uit de nota dus maar niet volgen; ik zie ook, dat de heer Van der Veen graag aan het woord wil. (De heer B. P. van der Veen: Nou, probeer het eens.) Ik heb een heel andere methode van behan deling van deze doeleindennota gevolgd dan mijn voor ganger en geacht mede-raadslid, de heer Vellenga. Ik heb gewoon hier en daar uit de nota een paar punten aangestipt die ik even onder Uw aandacht breng en waar ik dan mis schien straks wel een reactie op krijg. Ik behandel de dingen dus niet punt voor punt, maar meer pagina voor pagina. Op pag. 4 hebt U het over de handhaving van de terp bebouwing. Bij de voorstellen tot verkeersoplossingen vinden we er één door de Kleine Hoogstraat naar het Schoenmakersperk. Nu, ik zeg niet direct nee, maar ik vind het wel een hele ingreep. In de oorspronkelijke visie hadden we die doorbraak door de Beyerstraat. Daar bent U om de een of andere reden afgestapt. Maar ik zou toch wel graag vernemen waarom U van de Beyerstraat geswitsched bent naar de Kleine Hoogstraat, wat de voor delen daarvan zijn. Zijn de nadelen hiervan niet minstens even groot? Op pag. 5 lees ik, dat we nu in de stad 365 monumenten hebben en dat er nog enkele bij komen. U zult zich mis schien herinneren, dat wij destijds bij de vaststelling van de monumentenlijst in de Raad nogal even hebben stil gestaan en dat ik toen gepleit heb voor een bijzonder voor zichtige opstelling t.a.v. al die monumenten. Ik geloof n.l. niet dat de gemeente of de samenleving dat is het zelfde, hè ermee gediend is, dat we onbeperkt monu menten op deze lijst zetten. Als we vooruit weten, dat we niet in staat zullen zijn om al deze monumenten te res taureren en te bewaren, dan heeft het geen zin om ze op deze lijst te zetten, want dan werkt het eerder de verkrot ting in de hand dan dat we er iets aan hebben, dat er een bewarende werking vanuit gaat. Want het restaureren van al deze monumenten U zegt het ook zelf in de nota is een kwestie van tientallen jaren, misschien zelfs wel van een eeuw. En dan zijn er onderdehand natuurlijk al weer een hele massa andere bijgekomen. Dus ik geloof wel, dat we hier toch meer selectief tewerk zullen moeten gaan dan we tot nu toe hebben gedaan en dat we eruit moeten nemen wat we absoluut willen bewaren, dat, wat waarde heeft en waarvan we zeggen: dat moet er koste wat het kost blijven. Ik geloof niet, dat de lijst op het ogenblik zo is opgezet, dat we dat van alle monumenten kunnen zeggen. Pag. 8 gaat over de stedebouwkundige en architec tonische waarden. Bij de objectdoelen die zijn misschien eigenlijk nu nog niet eens aan de orde, maar je kunt ze er haast niet van scheiden stip ik even aan, dat U onder „Begrenzing uitbreidingsmogelijkheden" hebt staan: Ago- complex, Provinciehuis, Drukkerij Jongbloed en Gebouw Provinciale Waterstaat. Het lijkt mij toe, dat U er op het ogenblik ook bij zou moeten nemen het gebouw van de Leeuwarder Courant. Dat breidt zich ook nogal uit en dat wordt ook een dominant in een bepaald stadsdeel. Er wordt nogal verschillend gedacht over de architectonische waarde van de gebouwen die men daar sticht. Bovenaan pag. 9 staat, dat er binnen ruime grenzen plaats is voor vernieuwing. Waar dit is, zullen we nader moeten vaststellen. Maar dat kan beslist niet anders dan moet er eerst een kwaliteitsomschrijving en een waar dering van dit alles komen en die hebben we nog niet; U vindt het bijzonder moeilijk om die te krijgen. Maar het zal er absoluut niet zonder kunnen. We kunnen wel in het vage bhjven en zeggen: hier en daar kan wel vernieuwd worden, maar de Raad moet dan per se weten waar dat kan en de Raad moet daarover beslissingen kunnen nemen; dus zal er een kwaliteitsomschrijving en waardering moeten komen. Dan nog iets over de laatste alinea van pag. 9. Daar staat: „Het waarborgen van menselijke, plezierige be bouwing is een taak die zowel bij de toeziende instanties als bij de architect berust. Het is daarbij een eerste eis, dat wederzijdse wensen in een zeer vroeg stadium worden uitgewisseld." Op zichzelf ben ik het daarmee eens, maar toch geloof ik, dat we dan de methoden die we tot nu toe gevolgd hebben, moeten omdraaien. Het is n.l. altijd zo geweest, dat de mensen die iets in de stad willen, bij de Gemeente komen; en dan zegt de Gemeente: Dat kan niet en dat niet en dat niet. Ik geloof, dat dat precies verkeerd om werkt. We zullen anders moeten. We zullen vanuit de Gemeente bij de mensen moeten komen en zeggen: Wij hadden in Uw buurt, m.b.t. Uw complex deze oplossing, die ontwikkeling gedacht. Wat denkt U daarvan? Ik geloof beslist dat de Gemeente het initiatief moet nemen, dat we dat ook aan de burgerij en aan eventuele bedrijven die in de stad zijn, verplicht zijn. Dat is heel wat anders dan we tot nu toe gedaan hebben; dan moesten de mensen altijd als het ware met de pet in de hand bij ons komen en dan was hetwe zullen er wel eens naar kijken, we zullen er wel eens over praten en we zullen U wel eens meedelen wat we ervan vinden. Ik geloof absoluut, dat we daar af moeten. Op pag. 11 zegt U t.a.v. die monumentenkwestie, dat keuze noodzakelijk is. U komt hier eigenlijk al tot dezelfde conclusie die ik al vaker heb aanbevolen. Dat houdt ook weer verband met het grote aantal op de lijst geplaatste monumenten. Ik wil U wel zeggen, dat ik het eens ben met de twee wethouders die menen, dat de Gevangenpoort moet worden behouden (niet die in Den Haag, maar die in Leeuwarden). (De heer Ten Brug (weth.): Ik dacht de „gevangenispoort".) Ja, maar ik noem het maar de gevan genpoort. De pagina's 12 en 13 zijn zeer belangrijk. Daar staat boven: „Leefbaarheid". Dat is iets waar we het tegen woordig nogal veel over hebben. Hoewel het dus een zeer belangrijk onderwerp is, blijft het eigenlijk in Uw doel eindennota allemaal wat zweven. We komen niet tot bepaalde concrete dingen. De vervlechting van de functies van de binnenstad is eigenlijk des poedels kern. Alle functies die er zijn in de binnenstad moeten levend blijven, werking hebben, van invloed zijn en meespelen. Als Bonnema bijv. stelt, dat er geen enkele functie van de binnenstad mag vervallen, dan heeft hij, dacht ik, in prin cipe gelijk. U vindt dat niet reëel. Maar juist omdat er functies van de binnenstad vervallen, botsen we tegen de grote problemen. Een voorbeeld. De eerste functie die vervallen is, is, dat de binnenstad geen woonwijk meer is. Een ander facet is, dat we sommige functies laten groeien en voortwoekeren totdat het haast kankergezwellen zijn. Ik noem bijv. de bars. Ik heb daarover bij de laatste begrotingszitting in mijn algemene beschouwing ook nogal wat van gezegd en toen heeft de voorzitter zelfs niet de moeite genomen om daarop te antwoorden. Maar ik blijf van mening, dat dit tot ontoelaatbare proporties uitgroeit. En dan tast het de functie van de stad aan in plaats van dat het de leefbaarheid bevordert. Een ander punt is het auto verkeer; dat tast ook de functie van de binnenstad aan, dat tast ook de leefbaarheid van de binnenstad aan. En als we geen kans zien deze dingen in het algemeen binnen de juiste proporties te houden, dan gaat de leefbaarheid van de stad er volkomen aan. Dan kom ik (op pag. 12) nog even bij een objectdoel, n.l. het Wilhelminaplein en de omgeving van de Mer- curiusfontein. Het plan om die hoek wat meer reliëf te geven door winkels en kantoren lijkt mij persoonlijk beter dan Uw suggestie. Uw suggestie is herstel functie stadserf: kermis, markt, exposities, speakerscorner en poppekast. Dat is allemaal leuk, maar ik geloof, dat, willen we die hoek van de stad en de binnenstad in het algemeen opsto ten, ook functioneel, we meer baat mogen verwachten van het voorstel betreffende de bebouwing van die hoek dan van Uw suggesties. Op de pagina's 14 en 15 zegt U, dat tegen ondergronds parkeren op het Wilhelminaplein geen bezwaar is. Daar hebben wij in het algemeen ook geen bezwaar tegen. Ik zie er geen enkele reden voor de kermis te laten terugkeren naar het Zaailand. Ik zou U erop attent willen maken, dat er vroeger ook een veemarkt geweest is; misschien dat die ook terug zou kunnen, dan kunnen we de Frieslandhal voor andere evenementen gebruiken. Maar ach, die kermis zit goed op de Oude Veemarkt. Waarom zou die beslist terug moeten naar het Zaailand? Wat voor mij zwaarder weegt, is dat wat U zegt over het Oldehoofsterkerkhof. U stelt namelijk o.a.„gedeeltelijke bebouwing met een levendig karakter". Dan moet ik toch wel vragen: Wat stelt U zich voor aan bebouwing te plegen op het Olde hoofsterkerkhof? Het is een betrekkelijk klein plein; het is belangrijk verbeterd sinds we het onder handen hebben gehad. Ik ben het met U eens, dat het nog veel beter kan. Er is heel wel wat aan te doen en we zullen er ook iets aan moeten doen. Maar bebouwing van het Oldehoofster kerkhof ontmoet bij ons toch wel zeer veel reserve. Over de bladzijden 16 en 17 heb ik op het ogenblik niet veel te zeggen. In grote lijnen ben ik het daarover met U eens. Op de bladzijden 18 en 19 zegt U onder de richtdoelen: verplaatsing van functies die niet in de binnenstad thuis horen. U stelt dat zo in het algemeen, maar wat verstaat U daaronder? Dat zou ik wel eens willen weten. Wat zijn er op het ogenblik voor functies in de binnenstad die er volgens U uit moeten? Kunt U dat nader preciseren? Eigenlijk geldt hetzelfde voor de andere punten genoemd onder hetzelfde nummer: kwaliteitsverhoging binnenstad gebonden functies en vergroting aantal functies (hierbij stringente selectie).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 2