14
15
vergt niet een geringe hoeveelheid arbeid, zoals ook de
gehele documentatie m.b.t. de binnenstad een omvang
rijke hoeveelheid arbeid vergt. Wij hopen daar, met behulp
van een subsidiëringsmogelijkheid die nu beschikbaar is,
in het komende halfjaar iets aan te doen.
De heer Heidinga heeft m.b.t. de verkeersproblematiek
een algemene opmerking gemaakt, waarbij hij nogal
categorisch stelt, dat wij nooit de binnenstad voor de auto
zullen moeten afsluiten. Ik ben van mening, dat wij dit
nooit ik gebruik in dit geval ook maar het woord
„nooit", hoewel dat woord mij niet gemakkelijk over de
lippen komt in dit zwart-wit schema kunnen redeneren.
Noch de redenering van „verban de auto uit de binnen
stad", noch de redenering „de binnenstad niet afsluiten
voor de auto" is goed voor de binnenstad. Ik dacht, dat
wij de functie van de auto en ook de functie van de auto
als hij stilstaat het is vaak het boodschappenmandje
van de vrouw zo goed mogelijk moeten reguleren. Maar
onder alle omstandigheden blijft gelden de Raad weet,
dat ik er zo over denk dat de binnenstad bereikbaar
en aanrijdbaar moet zijn voor de auto. Zolang er voor de
privé-auto, het particuliere vervoer, geen goed alternatief
is het openbaar vervoer kan dat op dit ogenblik stellig
niet zijn en het is zeer de vraag of het dat in de toekomst
ooit zal kunnen zijn zullen wij de auto als een belang
rijk vervoermiddel voor degenen die onze binnenstad
willen bezoeken, moeten handhaven. Ik wijs erop, dat in
het bijzonder in het hoofdstuk over parkeren duidelijk
staat welke onderscheiding wij maken als wij zeggen, dat
de binnenstad wat de parkeermogelijkheden betreft voor
100 door de bezoekers moet kunnen worden bereikt
en voor 25 door de werkers. Dat betekent nogal wat
als we uitgaan ik neem maar een rond getal van
10.000 werkers in de binnenstad. Ik zeg niet, dat 10.000
werkers 10.000 auto's betekenen, ik zeg wel, dat 75%
van de werkers die van de auto gebruik maken, hun auto
buiten de binnenstad moeten laten. Dat betekent, dat ze
op andere wijze de binnenstad moeten proberen te be
reiken. Voor zover ze binnen de stedelijke bebouwing
van de gemeente Leeuwarden wonen, kunnen ze een goed
gebruik van de fiets maken; dat is ook nog gezond; ik
wijs er maar op, dat verschillende leden van het College
de laatste tijd op de fiets worden gesignaleerd.
Dan heeft de heer Heidinga een opmerking gemaakt
over de rechtstreekse aansluiting van het Vliet op de
Tuinen. Ik dacht, dat hier een misverstand in het spel is.
Het is, voor zover mij bekend, nooit de bedoeling geweest,
althans bij de beslissingen die m.b.t. de demping van het
Vliet zijn genomen niet de bedoeling geweest, dat het
Vliet rechtstreeks zou aansluiten op de Tuinen. Integen
deel, in het oude structuurplan van de heer Kuiper zit
al een bajonet-oplossing die juist die rechtstreekse aan
sluiting op de Tuinen moet voorkomen. Dat betekent,
dat ook nu nog altijd geldt, dat het standpunt bij de
gemeentelijke overheid is, dat die rechtstreekse aansluiting
ongewenst moet worden geacht.
De heer Heidinga heeft gevraagd wat de gevolgen van
het project De Jong-Schaafsma zullen zijn voor een aantal
relaties die wij nodig achten voor een goed functioneren
van de totale verkeersstructuur, zoals wij die ons voor
stellen. Ik heb het over de totale verkeersstructuur en dat
betekent dan in het bijzonder de totale verkeersstructuur
in relatie tot de binnenstadsverkeersstructuur. Wij hebben
ons op dit moment nog geen oordeel kunnen vormen over
het project De Jong-Schaafsma, omdat de gegevens die
nodig zijn om tot een oordeelvorming te komen ons tot
nu toe nog steeds ontbreken. Wij zijn wel hard bezig die
gegevens beschikbaar te krijgen, maar ze zijn er nog niet.
Voor een goede uitwerking en stellig ook voor een zo
volledig en zo goed mogelijke standpuntbepaling van het
College en een zo volledig mogelijke informatie van het
College aan de Raad en een goede standpuntbepaling van
de Raad is het nodig over een zo volledig mogelijke in
formatie te beschikken. En als ik zeg „zo volledig mogelijk",
dan heeft dat uiteraard ook in het bijzonder betrekking op
de financiële aspecten van het betreffende project.
Ik zou de vragen m.b.t. obstakels en de consequenties
van éénrichting verkeer wel graag aan de heer De Regt
willen delegeren.
De heer Van der Veen heeft in zijn beschouwing aller
hande fouten aangegeven die gemaakt zijn: I.W.G.L.,
Amicitia; misschien zijn er nog andere voorbeelden te
vinden. Ik dacht, dat ik in mijn beantwoording al heb
gewezen op het gevaar van functieverlies bij verplaatsing
van functies naar plaatsen buiten de binnenstad. Ik
hoef daar, na hetgeen ik er al over heb gezegd, niet uit
voerig op in te gaan.
Ik kom dan nu bij het betoog van de heer Van Haaren.
Het vlugschrift van Axies is maar beperkt en ik heb er
begrip voor, dat het niet gedetailleerd is uitgewerkt. Het
is juist, dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen
de filosofie die leidt tot schets A en de filosofie die leidt
tot schets B. Zij kiezen een ander uitgangspunt. Maar ik
wil er wel op wijzen, dat naar mijn oordeel en dan
zeg ik niet, dat het allemaal in details zo moet zijn; dat
zegt de heer Van Haaren ook zelf van de conceptie B
in het kader van handhaving en versterking van het
functiepatroon van onze binnenstad de filosofie die is
neergelegd in het stuk, dat doeleindennota heet, meer
recht doet aan dat uitgangspunt, dan de filosofie die door
de heer Van Haaren wordt gehuldigd. Het is natuurlijk
niet waar, dat binnen de economische belangen, die ook
in deze binnenstad vertegenwoordigd zijn, het maar
mogelijk zou zijn om voortdurend te trachten deze veel
zijdige functies in bepaalde gebouwencomplexen onder te
brengen. Dat kan partieel hier en daar gebeuren; dat ben
ik met de heer Van Haaren eens. Maar een monocultuur
betekent in het geheel niet, dat deze cultuur niet zou
bijdragen aan de levendigheid van de binnenstad, althans
als de heer Van Haaren onder deze levendigheid niet
alleen maar verstaat, de levendigheid van de binnenstad
tussen acht uur 's avonds en vier uur 's ochtends. Hij
schudt zijn hoofd al. Ik vind, dat de levendigheid een
vierentwintiguurs patroon heeft, waarbij de verschillende
functies elkaar in de tijd opvolgen en in de tijd variëren.
En in die zin is er geen sprake van een monocultuur in
onze binnenstad, ook niet wanneer er kantorenfuncties
van grotere omvang in zouden worden gerealiseerd. Maat
is er de mogelijkheid aanwezig om tot mengvormen te
komen, dan is het juist dat mogelijk te maken, maar dan
moeten we ons terdege realiseren en ik kom dan bij de
beschouwing die de heer Miedema heeft gegeven dat
de opgave tot herstel van de woonfunctie ook impliceen
het herstel van het woonklimaat, het woonmilieu dat zijn
eigen eisen stelt met inbegrip van de auto; dat vraagt
dan weer meer ruimte. Al die consequenties zitten eraan
vast. Daarmee heb ik niet gezegd, dat de ruimte die voor
het wonen beschikbaar is, wonen inclusief woonmilieu,
in de nieuwe bestemmingsplannen, uitbreidingsgebieden,
ook in de binnenstad moet worden gevonden. Ik durf
ervan uit te gaan, dat de concentratie van de bewoning
hoger, dichter zal zijn, maar de kwaliteit van het woon
milieu en de woonomgeving zal stellig een rol spelen;
daaraan stelt de moderne mens van deze tijd zijn eigen
eisen. En daar kunnen wij niet omheen.
De hear Singelsma hat in biskóging halden oer in eko-
logysk systeem en oer in biotoop; ik haw dér al ris in
petear oer hawn yn de Ried mei in earder riedslid; hy
hie in namme as in soarte biotoop, hy hiet ntl. Boom-
gaardt en dat kin in biotoop wêze, soe ik sizze. Ik wol der
dit fan sizze. Steden zijn niet op natuurlijke wijze om
staan; ze zijn door de mens gesticht. De mens heeft voort
durend dit systeem beïnvloed en bepaald. Dat is steeds
opnieuw een stuk techniek geweest. De mens is degene
die het systeem gemaakt heeft; het is geen natuurlijk
systeem. En dêrom giet de forgeliking fan de hear Sin
gelsma mei biotopen ensfh. net goed op. Mar dat is
fansels sa mei mear forgelikingen; dy kreupelje wolris
faker.
Dan kom ik nu bij het betoog van mevr. Brandenburg.
Ik zal de alternatieve mogelijkheden die zij heeft genoemd
m.b.t. het tangentieel systeem graag overlaten aan mijn
rechter huurlieden.
Mevr. Brandenburg heeft allereerst de algemene op
merking over de afweging van belangen even laat ik
het zo zeggen op haar eigen handen gewogen. Wij
moeten ons terdege realiseren, dat het altijd weer opnieuw
afwegen van belangen is. Anders geformuleerd wil dat
zeggen, dat we altijd opnieuw als bevoegde overheid in
deze situatie keuzen hebben te maken. Niet beslissen is
even goed een beslissing nemen als wel beslissen. Beslis
singen moeten worden genomen na zorgvuldige afweging
van de belangen die bij deze beslissing betrokken zijn. Het
is aan ieder persoonlijk om uit te maken aan welk belang
zij of hij de grootste waarde zal hechten; daarin kan een
verschil van mening tot uitdrukking komen. Ik dacht,
dat de grote betekenis van de discussie die vanavond en
ook op 24 september in de Raad wordt gevoerd, is, dat
in het openbaar deze belangenafweging plaats vindt. Dat
is m.i. in het bijzonder de functie van de Gemeenteraad;
het College is alleen verantwoordelijk voor zijn eigen
belangenafweging zoals die in de doeleindennota is neer
gelegd.
De heer Buising heeft een enkele opmerking gemaakt
over de aankleding van allerlei terreintjes e.d. en over de
inspraak van de burgerij te dien aanzien. Ik zou persoon
lijk zeggen, dat wij open blijven staan voor suggesties uit
de burgerij. M.b.t. een aantal onderdelen kan de ver
fraaiing van het fysiek milieu ook alleen gebeuren op basis
van suggesties die uit de burgerij komen en waarvoor de
overheid toegankelijk is. Ik geloof dus, dat er wat dit be
treft een samenspel van overheid en burgerij moet komen;
in die zin zou ik de burgerij bij deze zaak willen betrekken.
In de nota staat, dat de openstelling van de tuinen van
Princessenhof en Fryske Akademy minder aanvaardbaar
is. De heer Buising wil weten waarom. Ik geloof, dat wij
in het bijzonder bij het Princessenhof hebben te maken
met een instelling die eenvoudig vanwege de kostbare
verzameling om een behoorlijk functionerend bewakings
systeem vraagt. Hoe groter de toegankelijkheid, m.n.
buiten de normale ingangen om, zou zijn, hoe moeilijker
de bewaking van het object zou worden. Ik dacht, dat het
openstellen van de tuin betekent, dat men meer risico's
aanvaardt t.a.v. de verzameling. Dat is m.i. ook de enige
verklaring waarom tot de afsluiting van de tuin van het
Princessenhof is besloten. Wat de tuin van de Fryske
Akademy betreft, ik geloof niet, dat dat in volstrekte zin
een gesloten tuin behoeft te zijn. Maar we moeten ons
wel realiseren, dat ook de eigenaren van binnentuinen
iets over hun eigen goed te zeggen hebben. Dat betekent,
dat men met medewerking van die eigenaren misschien
deze kwestie onder ogen kan zien. Ik sta niet bij voorbaat
afwijzend tegenover de gedachte om hierover te praten.
De vraag over een voetgangersgebied in de buurt van
de Put zal ik graag tot mij nemen om die in het verdere
overleg te bekijken.
De heer Buising heeft ook een opmerking gemaakt over
de prognose van het aantal arbeidsplaatsen. Ik weet niet
zo gauw waar de betreffende cijfers vandaan komen, maar
ik dacht wel, dat wij bij de programmering van de functies
van de binnenstad de mogelijkheid moeten openlaten tot
versterking van die functies en de toeneming van het
aantal beroepsplaatsen. Ik word hier net even gesouffleerd;
ik zit kennelijk even op het verkeerde spoor, maar dat
komt zo meteen wel weer terecht.
Mevr. Visscher heeft een beschouwing gehouden over
de bebouwing van de terpen. Ik heb al gezegd, dat daar
bij de volgende behandeling op 24 september wel weer
op teruggekomen kan worden. Maar ik wil wel opmerken,
dat, als een deel van het College voorstelt een doorbraak
te maken, dat niet betekent, dat wij daarmee de karakteris
tieke terpbebouwing van het noordelijk deel van Leeu
warden zouden gaan aantasten. Het betekent niet meer,
dan een partiële aantasting en die kan alleen maar mogelijk
zijn als wij menen, als de Raad meent, dat deze partiële
aantasting voldoende gemotiveerd is. Ik wil hierbij nog
een enkele opmerking maken. Als we van buiten naar
binnen toe rekenen dan betekent het, dat het primaat
van de auto bij de binnenstadstangenten ophoudt en dat
de auto geen primaat meer heeft als je vanaf de binnen
stadstangent, de binnenstad ingaat. Ook op de lussen zal
de auto geduld worden en geen primaat hebben. En het
zal d.m.v. inrichting e.d. van de lussen duidelijk moeten
worden gemaakt aan de automobilist, dat hij daar geduld
wordt. Dit verschijnsel ziet men meer in binnensteden
waar op deze wijze, aanliggend aan voetgangersgebieden,
toch ook het lussensysteem is geïntroduceerd. Ik dacht,
dat dat juist was, zelfs in het bestek van, ik meen, 500
meter; die 500 meter is de helft van die ene kilometer
die, ruwweg gesproken, de zijden van onze binnenstad
lang zijn.
Mevr. Visscher heeft gevraagd of er recent overleg
geweest is met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
over de aanwijzing van het beschermde stadsgezicht. Dat
is er niet geweest. Er is wel enige tijd geleden overleg
geweest. Op het ogenblik is de situatie deze, dat in de
vakature die terzake bestond bij de betreffende rijksdienst,
kortgeleden is voorzien. Ik heb er geen bezwaar tegen om
het overleg opnieuw te voeren, maar ik meen, dat wij na
een zeer uitvoerige discussie met de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg destijds het over de bepaling van de
beschermde stadsgezichten in hoofdzaken duidelijk eens
waren. De manier waarop de beschermde stadsgezichten
in de kaart zijn aangebracht is in overeenstemming met
dat overleg.
Over de gemeentelijke monumentenüjst en monumen
tenverordening heb ik al gesproken.
Wij hebben het restauratieprogramma waarover mevr.
Visscher spreekt, gebaseerd op ervaringen; we hebben de
mogelijkheden die er zijn afgetast. Een andere zaak is,
dat incidenteel kan büjken, dat een bepaald project een
uitvoeriger restauratieprogramma met meer panden kan
omvatten. Als het incidenteel mogelijk is, zullen wij stellig
bereid zijn ook die mogelijkheid op te nemen. Ik dacht
alleen, dat het goed was, dat wij de restauratieprogramma's,
willen ze worden gerealiseerd, ook echt een reële basis
geven binnen het kader van de financiële mogelijkheden.
Mevr. Visscher heeft voorts een opmerking gemaakt
over het gebruik van materiaal i.v.m. het fysiek milieu.
Ik geloof inderdaad, dat wij met de keuze van het te
gebruiken materiaal, zeker binnenstedelijk, een grotere
mate van zorgvuldigheid echt wel kunnen gebruiken.
Misschien kan dat een aantal zaken weer aanvaardbaarder
maken.
Er is door mevr. Visscher de suggestie gedaan om het
terrein van de strafgevangenis als woongebied te bestem
men. De heer Van Haaren had het te dien aanzien, dacht
ik, over een samengesteld functiepatroon. Ik wil alleen maar
opmerken, dat de Oosterbuurt als vervangende parkeer
gelegenheid niet adequaat is. De mogelijkheden in de
Oosterbuurt zijn veel beperkter dan de mogelijkheden die
het terrein van de strafgevangenis qua capaciteit zou
kunnen bieden; ik dacht, dat er wel tien Oosterbuurten
zouden passen op het terrein van de gevangenis, misschien
zelfs wel twintig. Ik zie, dat mijn mening met hoofd
knikken wordt bevestigd.
De heer Hemstra heeft inmiddels de vergadering ver
laten.
De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij nu een vrij korte
pauze houden. Weth. Tiekstra kan dan even balans op
maken. Hij is bijna door de beantwoording heen. Hij zal
na de pauze nog kort een paar opmerkingen maken.
Daarna zullen de andere heren ingaan op datgene wat
voor hun rekening komt.
De Voorzitter schorst, om 22.50 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.05 uur, de vergadering.
De heer Knol heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De heer Tiekstra (weth.): Ik moet dat moeten de
raadsleden mij ten goede houden toch nog even terug
in de beantwoording, omdat mij inmiddels is gebleken,
dat enkele vragen nog door mij beantwoord dienen te
worden. Ik heb nog niet genoeg gedaan.
Ik zou allereerst in willen gaan op de vraag van de heer
Heidinga, welk tracé voor het zuidtangent de voorkeur
van het College heeft. Wij hebben op blz. 41 onder „zuid
tangent" een aantal mogelijkheden aangegeven. Wij
menen, dat wij aan de Raad een aantal alternatieven moeten
voorleggen. Dat betekent niet, dat elk alternatief ook de
voorkeur van het College heeft. Wel wil ik U zeggen, dat
wij de voorkeur geven maar daarbij moet ook rekening
worden gehouden met de jongste rapportering van het
I.B.V. aan een tracering van het zuidtangent die tot zo
beperkt mogelijke ingrepen leidt. Voorts zou ik willen
opmerken, dat op zichzelf genomen een tracering langs
noord- en zuidzijde van de Willemskade uiteraard be
tekent, dat men tot zo weinig mogelijk doorbraken komt.
Beschikken over bestaande ruimten betekent, dat men zo
weinig mogeüjk afbreekt. Dat is, dacht ik, ook het voor
deel van dat tracé. Maar er is tussen nu en 24 september
ruimschoots tijd om tot een standpuntbepaling terzake te
komen. Ik kan dus de heer Heidinga zeggen, dat hij een
antwoord op zijn vraag over de voorkeur van het College
in de stukken voor de vergadering van 24 september
tegemoet kan zien.
De heer Heidinga heeft ook nog gevraagd of de ver-