jfq rv^r '|!r- j;l'T/ 16 binding tussen de binnenstad en Camminghaburen niet over het gedempte Vliet kan lopen. Ik herinner mij, dat de heer Heidinga deze suggestie heeft gedaan bij de behandeling van het plan Kalverdijkje. Hij zal zich nog wel herinneren welke bezwaren ik toen tegen zijn suggestie naar voren heb gebracht. Wij zullen ons stellig bij de verdere behandeling van deze problematiek ook over zijn vragen m.b.t. deze verbinding beraden. De vragen betreffende het éénrichtingsverkeer kan ik beter aan de heer De Regt overlaten. Dan ben ik mevr. Brandenburg nog een antwoord ver schuldigd. Zij stelde n.l. de vraag of wij bereid zouden zijn een proef te nemen met een tangentieel systeem langs bestaande wegen. Ik ben best bereid om intern beraad te voeren over de vraag of zo'n experiment mogelijk is en of we dit systeem langs de weg van verkeersregelingen kunnen invoeren. Dan kom ik tot een aantal opmerkingen die de heer Janssen heeft gemaakt. Hij heeft gelijk; groot of klein, het is maar betrekkelijk. Iedereen weet wel, dat ik klein ben en dat de heer Vellenga groot is. (De heer Vellenga: Althans „lang".) Ja, deze correctie spreekt voor zichzelf. Grote of kleine afstand is dus betrekkelijk, maar ik dacht, dat men vergelijkenderwijs toch wel tot de conclusie kan komen, dat voor wat een binnenstadsoppervlakte betreft, een oppervlakte van 1 km2 die een samenhangend geheel vertoont groot is. (Dat is juist het probleem bijv. van een stad als Groningen waar zich een dergelijke samenhang niet zo duidelijk voordoet; daardoor bestaat daar als het ware een dubbel binnenstadsprobleem. Ik noem dit maar even ter vergelijking.) Het gaat natuurlijk vooral om het feit, dat onze binnenstad zo ongeveer aan alle zijden een kilometer lang is. Dat betekent, dat we met die afstanden hebben te rekenen bij het bepalen van de loopafstanden die men moet overbruggen om gebruik te kunnen maken van de binnenstad. Dan heeft de heer Janssen ook nog een vraag gesteld waarvan ik de beantwoording maar liever aan de heer Ten Brug overlaat; de betreffende vraag was, dacht ik, niet bestemd voor het College maar speciaal voor de heer Ten Brug; ik weet niet of die inmiddels al een antwoord heeft verzonnen, anders nemen we de vraag tot ons. (Gelach) (De heer Ten Brug (weth.): Ik dacht, dat het een vraag aan het College was; er worden m.i. geen vragen aan de wethouders gesteld.) Nou, ik dacht het wel. (De Voorzitter: Het is vanavond een informatieve raads vergadering.) De heer Janssen noemt, voor wat betreft de alternatieve mogelijkheden voor het stichten van parkeergarages de Oude Veemarkt, Klanderijstraten/Tulpenburg en het ter rein bij de Energiebedrijven. Ik dacht, dat wij bij de verschillende alternatieve mogelijkheden rekening moeten houden met het volgende: a. wat is de capaciteit van deze alternatieve mogelijkheden, b. op welke wijze kan in het totale functiepatroon zo'n voorziening worden ingebouwd en c. welke betekenis hebben deze terreinen ook voor parkeerbehoefte die verder strekt dan de binnenstad. Bij het laatste denk ik in het bijzonder aan de omgeving van de Oude Veemarkt, waar een aantal beroepsplaatsen tot stand komt; dat aantal neemt nog voortdurend toe, zodat dat wel eens kan betekenen, dat de Oude Veemarkt een veel verder strekkende behoefte moet dekken dan alleen maar de behoefte van de binnenstad. Ik dacht, dat men daar ook rekening mee moet houden, als men de hele slurf naar de Frieslandhal toe in deze parkeer behoefte betrekt. Welke taak heeft de Gemeente bij het tot stand komen van parkeergarages? Ik geloof ik druk mij heel voor zichtig uit dat zonder medewerking van de Gemeente in enigerlei vorm dit soort voorzieningen niet gemakkelijk tot stand komen. De exploitatie van parkeergarages is in de aanloop niet een winstgevende zaak en dat betekent, dacht ik, dat de Gemeente zich in de aanloopperiode op de een of andere manier voor deze zaak moet interes seren. De Gemeente zal daarbij het risico bepaald beperkt moeten houden. Hoe die zaak zich oplost, is op dit ogen blik moeilijk te voorspellen. Persoonlijk heb ik de neiging te zeggen, dat ik nog niet zie, dat binnen de eerste vijf jaar een parkeergarage in Leeuwarden tot stand komt. Wij moeten wat dat betreft bijzonder voorzichtig zijn met een grote haast bij het tot stand brengen van deze voor zieningen. Want de eerste die mislukt is als een schip op het strand, een baken in zee. De heren Miedema en Rijpma hebben een beschouwing gehouden over de geprojecteerde woongebieden. De heet Miedema heeft daarvan gezegd ik heb daar straks al iets over gezegd Pas op, woongebieden in de binnen stad vragen een eigen ruimte, een eigen accommodatie en die accommodatie zal stellig ook een goede bereikbaarheid per auto moeten omvatten. De heer Rijpma heeft gevraagd of het woongebied Grote Kerkstraat e.o. wel groot genoeg is. Ik merk op, dat op de schetstekening, no. 5, het gebied tussen ruwweg Speelmansstraat, Grote Kerkstraat, Prinsentuin en Noorderweg in zijn geheel staat aan gegeven als „herstel inrichten woongebied". Als U de schets erbij neemt, zult U ook vaststellen, dat het gebied Eebuurt/Reijndersbuurt dezelfde bestemming heeft ge kregen. Tevens kunt U op die schets zien dat er een aantal gebieden zijn aangegeven waarin staat: wonen bevor deren in gebieden met gemengde bebouwing". Dit zou wel een indicatie kunnen zijn die heel ver gaat in de richting van de productie van Axies. Ik bedoel daarmee te zeggen, dat het herstel van de woonfunctie van onze binnenstad onherroepelijk een kapitale opdracht is. En alle ambitieuze plannen in deze richting zouden gemakke lijk kunnen stranden. Als wij eerst eens deze richting zouden kunnen uit koersen, dan doen we al een heel belangrijke stap, stellig als wij in staat zouden zijn om het beleid dat ons voor ogen staat ook operationeel te maken. De heer Rijpma heeft een nogal uitvoerige beschouwing gewijd aan de concentratie van de winkelfunctie. Hij heeft al van mij begrepen, dat concentratie van de winkelfunctie in de binnenstad van Leeuwarden m.i. gemakkelijk het gevaar oproept van afsterven aan de uiteinden. Ik geloof, dat de heer Rijpma terecht wijst op de risico's die solitaire vestingen van deze aard op het platteland kunnen op leveren voor het hoofdwinkelcentrum van Leeuwarden. De problematiek van de ontwikkeling van die solitaire vesti gingen is wel een zaak die ruimtelijk gezien al bij de rijks overheid in de belangstelling staat omdat ook op het platteland het risico van ruimtelijke wildgroei duidelijk aanwezig is. Het is inderdaad juist, dat dit soort vestigingen een sterke aanslag kunnen plegen op de winkelfunctie van de hoofdwinkelcentra. Merkwaardig is in dit verband ik maak deze opmerking zo maar even tussen neus en lippen dat, wat de Miro-vestiging in Leeuwarden betreft, dit verschijnsel zich voor de binnenstad niet heeft voorgedaan; in Vlissingen was dat wel het geval, maar daar heeft men twee van dit soort grote vestigingen buiten de binnenstad en het effect daarvan heeft zich in een groot gebied op Walcheren doen gevoelen. Dat een ondergrondse parkeergarage op het Wilhelmina- plein duur is, is buiten kijf, maar ik vind ook de parkeer- functie van dit hart van de binnenstad een hoogwaardige functie en die mag dan ook best een hogere prijs doen. Ik dacht, dat we t.a.v. dit soort voorzieningen ook de moed moeten opbrengen om de berekeningen over een vrij lange termijn te maken. De exploitatie hoeft niet op basis van 20 of 30 jaar, maar kan best op basis van 50 jaar worden opgezet. Durft men dat aan, dan zal het waar schijnlijk eerder exploitabel zijn dan wanneer men denkt dat dat ding zich in 20 of 30 jaar zelf moet verdienen. Ik vind, dat hoogwaardige parkeerruimte best hoog waardig betaald mag worden. Over de koopavond hoef ik eigenlijk geen opmerking te maken. De heer Eijgelaar heeft volkomen gelijk, dat dat primair een zaak is die de middenstand aangaat. Wij hebben alleen maar gemeend, dat wij de betreffende opmerking hierover wel in de nota konden opnemen. En die opmerking blijft dan ook voor verantwoordelijkheid van het College. Ik stem de heer Van der Wal toe, dat wij nog toe moeten naar een verdere, duidelijke versterking van de fietsroutes in de binnenstad; hij maakt er direct een probleem van voor het gehele gemeentelijke gebied, maai wij kunnen de uitwerking van het fietsverkeer binnen de binnenstad nog wel eens nader bekijken. Hij heeft gelijk, dat dat een belangrijk ding kan zijn bij het functioneren van de binnenstad. Ik geloof, dat ik door de beantwoording heen ben. Ik dank de Raad voor het geduld waarmee hij mij heeft aangehoord. De Voorzitter: Ik geloof, dat weth. Tiekstra al een enorm groot gedeelte van de vragen heeft beantwoord. Hij is misschien niet op alle opmerkingen ingegaan, maar toch wel op de meeste. Wij hebben tijdens de laatste pauze de conclusie getrokken, dat het niet meer nodig is, dat de heren Van der Ree en Achterhof zich nog in de discussie mengen. De heer Tiekstra heeft wel een aantal keren punten gedelegeerd aan de heer De Regt. Dat zijn m.n. punten die betrekking hebben op de vervoers- problematiek. Daarom stel ik voor, dat de heer De Regt nu nog even ingaat op de specifieke problemen betreffende verkeer en vervoer welke weth. Tiekstra voor hem heeft laten liggen. Ik geloof niet, dat wij een tweede ronde moeten houden. Wij komen daar ook niet meer aan toe want dan zou het nachtwerk worden. Ik heb de indruk, dat er van de zijde van het College al vrij uitvoerig is ingegaan op de grote hoeveelheid vragen en opmerkingen van de zijde van de Raad. In september discussiëren we weer over de binnen- stadsproblematiek. Ik zou willen voorstellen om straks niet meer te beginnen aan een tweede ronde. Stemt de Raad daarmee in? Ja, dan is dat afgesproken. De heer De Regt: De heer Vellenga heeft zich af gevraagd, of zijn indruk juist was, dat de claim die het verkeer zou leggen, een primaat gehad heeft bij het opstellen van onze plannen. Ik hoop, dat U, als U een beetje door de cijferbrij van het begeleidende rapport heen kunt kijken, de overtuiging zult krijgen, dat eigenlijk het tegendeel waar is. Wij hebben geprobeerd om tussen de uitersten die, zeker voor wat betreft de parkeergelegen heid die je kunt reserveren, erg uiteen liggen (enkele duizenden parkeerplaatsen) het juiste midden te bepalen. Dat is de reden, dat slechts 25 van de werkers een parkeerplaats krijgt toegewezen; dit is een vervoers- aandeel voor de auto van deze categorie, dat zeer waar schijnlijk heden ten dage al voorkomt. Als U zich dan realiseert welke motoriseringsgraad wij nog moeten be reiken en hoe de suburbanisatie nog voort zal schrijden, kunt U zich voorstellen, dat hier al een enorme taakstelling zit voor het openbaar vervoer. We zullen het een taak moeten geven. Het selectieve autogebruik gaan we als het ware opdringen. Er is nog een heel belangrijk probleem, dat hier nau welijks aan de orde is geweest omdat we niet naar de gebieden buiten de binnenstad hebben gekeken. U moet zich n.l. realiseren, dat U, als U de parkeervoorzieningen in de binnenstad gaat beperken, de parkeerdruk niet weg neemt, maar verschuift naar de omliggende gebieden. Wij zullen zeer zeker maatregelen moeten nemen, om de druk in die gebieden niet zodanig te maken, dat de leef baarheid in de verdrukking komt door de verkeers problemen die de binnenstad oproept. Wat spitsuurintensiteit en dergelijke termen betreft, dit zijn allemaal moeilijke woorden die door de heren des kundigen in dit soort rapporten gebruikt worden omdat ze elkaar anders onderling niet meer kunnen begrijpen. (De heer Vellenga: U schrijft zo'n rapport natuurlijk ook voor eenvoudige mensen!) U hebt gelijk, dat wij ook wel eens de hand in eigen boezem kunnen steken, wat betreft onze kretologie, een kretologie die vaak meer engelse dan nederlandse woorden bevat. Wij hebben ons ook heel sterke beperkingen opgelegd t.a.v. de dimensionering van de wegen; U kunt op pag. 40 van het rapport de zinsnede vinden, dat wij redelijke wachttijden hebben ingevoerd als het gaat om de spits- vijf-minuten of spits-tien-minuten die we in het spitsuur nog hebben; dat wil in dit geval zeggen, dat op een kruis punt met alle automobilisten kunnen doorrijden wanneer het verkeerslicht op groen staat, maar dat een aantal moet wachten tot het licht weer op groen springt. Dit betekent een wachttijd van twee tot vijf minuten. Dat wil dus zeggen, dat wij het afvloeiingsniveau niet zo ideaal hebben ge houden als velen misschien wel gedacht hadden; je kunt maar niet zonder oponthoud doorrijden in het spitsuur, integendeel, we hebben geprobeerd ons in de te realiseren verkeersvoorzieningen uitermate te beperken. Voor wat betreft het uitgangspunt van de heer Heidinga, dat we het doorgaande verkeer over grotere ritlengte door de stad zodanig moeten beïnvloeden, dat het niet de route door of langs de binnenstad kiest, ik geloof, dat we dat met zijn allen moeten proberen waar te maken. Er zal een heel duidelijk verschil moeten zijn in de manier waarop |e kunt rijden over routes buiten de binnenstad om de ringweg bijv. en de manier waarop je kunt rijden over routes via en langs de binnenstad. Als de heer Heidinga 17 denkt aan de behoorlijke wachttijden als gevolg van de zware belasting van de kruispunten op de binnenstads tangenten, dan kan hij zich voorstellen, dat een grote hoeveelheid doorgaand verkeer niet meer de route via de binnenstadstangenten gaat nemen. Het gaat er ons alleen om, dat wij een behoorlijke en adequate capaciteit geven aan de verkeersvoorzieningen in het gebied van de binnen stad, maar dat hoeft niet te betekenen dat men daar snel overheen kan rijden. Voorkomen moet slechts worden dat het verkeer volledig stagneert (vast komt te staan). De heer Heidinga heeft een suggestie gedaan m.b.t. éénrichtingsverkeer op het tangentenvierkant. Éénrich tingsverkeer leidt tot nodeloos veel verkeer. De voertuig- kilometrage, de afstand die een voertuig moet afleggen tussen herkomst- en bestemmingsplaats wordt veel groter en dat wil zeggen, dat dus ook meer verkeersvoorzieningen nodig zullen zijn. Éénrichtingsverkeer zal dus zeker niet leiden tot geringere dimensionering van de tangentwegen en zal zeer waarschijnlijk zelfs nog op sommige plaatsen tot grotere dimensies leiden. Het grote nadeel zou tevens zijn, dat er, doordat er voor sommige relaties ontzettend grote rijafstanden via de éénrichtingscircuits nodig zijn, een grote druk komt op de sluiproutes die we toch in de binnenstad hebben. Sluiproutes zijn niet bewust bestemd voor het normale autoverkeer, het zijn soms routes voor het openbaar vervoer of voor langzaam verkeer. Als die alternatieve routes die weliswaar verboden zijn in rijtijd gerekend zoveel winst opbrengen, dan kunt U zich voorstellen, dat deze verbodsmaatregelen moeilijk te hand haven zijn, resp., dat meer mensen geneigd zijn daar de hand mee te lichten. Dan kom ik bij de vraag van mevr. Brandenburg over de capaciteit van de tangentwegen. Die ligt in hetzelfde vlak als de vraag wat we met de tangenten kunnen doen. Wij hebben er een hoge capaciteit aan gegeven, n.l. 1.000 tot 1.200 voertuigen per strook per uur, d.w.z. dat wij veel verkeer op de tangenten concentreren. Wij hebben de gevolgtrekking gemaakt, dat dat dan ook een scheidende werking heeft. Alleen omdat we best dat verkeer een aantal hindernissen in de weg mogen leggen, kunnen we die scheidende werking sterk beperken door goede voor zieningen te treffen voor andere verkeerssoorten om die weg over te komen. Die goede voorzieningen zijn dan weliswaar hindernissen voor het gemotoriseerde verkeer, maar de scheidende werking zal daarmee verminderd worden. Aan de andere kant zal juist het concentreren van veel verkeer op de tangenten het storingsgebied van het gemotoriseerd verkeer beperken. De heer Van Haaren heeft de suggestie gedaan het verkeer te verdelen over meerdere straten, maar dat zal naar mijn mening aan leiding geven tot een veel groter storingsgebied van het gemotoriseerd verkeer. Als U nagaat, dat wij op de tangentwegen 2.000 of misschien wel 2.500 voertuigen per twee rijstroken zouden kunnen verwerken op de lussen gaan wij uit van slechts 500 dan kunt U zich voorstellen, dat wij met dit verschil toch al veel winst kunnen boeken, omdat wij anders vier routes zouden moeten hebben over bestaande straten om die 500 te bereiken in vergelijking met de 2.000 die we nu over een tangent kunnen afwikkelen. Het storingsgebied wordt dus veel kleiner. Het sterk concentreren van verkeer leidt evenwel tot het ontstaan van wegtrajecten met een schei dende werking. Ten slotte iets over de getallen die de heer Buising aanleiding gaven tot de conclusie, dat de arbeidsplaatsen in winkels toe zouden nemen. Het kleinste getal dat hij noemde had betrekking op het aantal plaatsen in een klein deel van de binnenstad, n.l. het kerngebied waarin het parkeeronderzoek was verricht. Het grootste getal dat vond hij in het hoofdstuk over de prognose had betrekking op het aantal arbeidsplaatsen in de totale binnenstad inclusief het Stationskwartier. De Voorzitter: Dames en heren, ik dacht, dat wij vanavond toch wel een eind verder zijn gekomen met het krijgen van een nader inzicht in de binnenstadsproblema- tiek. Het was niet de bedoeling tot beslissingen te komen. Daar staan we 24 september voor. De vergadering van 24 september kan een bijzonder belangrijke vergadering worden m.b.t. de stappen die we moeten zetten Weth. Tiekstra heeft daar ook al op gewezen om uiteindelijk te komen tot een verantwoord structuurplan voor de binnenstad, hetgeen bij zeer velen zeer terecht in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 9