v
10
vanavond duidelijk wordt voor de hele lokale gemeenschap,
dat deze Raad niet uit is op forceringen, dat ze niet uit is op
alleen maar kijken naarIk heb de meerderheid en ik zal
bepalen wat er gaat gebeuren, maar dat er een gemeen
schappelijke bewogenheid is waarin ze wil werken. Ik heb
dat moeten doen in de vorm van een motie. Daar kunnen
we uit de aard van de zaak over van mening verschillen.
De bedoeling is alleen dat extra onderlijnen. Niet dat ik op
het ogenblik een aantal principes uit of aanzeg, maar dat
ik zeg: Ga dat nu alleen doen nadat je zoveel mogelijk
waarborgen hebt gevonden om het geheel van de opzet
tot een zo goed mogelijk succes te laten komen. De motie
luidt
„De Raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering
bijeen op 15 oktober 1973, besluit: dat geen afsluitingen
in de binnenstad zullen worden gerealiseerd noch tot het
lussensysteem zal worden overgegaan dan nadat alterna
tieve parkeervoorzieningen en een hoog frequent geëigend
openbaar binnenstadsvervoer zullen zijn gerealiseerd en
gaat over tot de orde van de dag."
Dus in feite is de grote angst van de detailhandelkrijgen
we niet een te grote zuigkracht ook in de tijd van een proef.
Maar ik ben ook een broodetende profeet, ik kan dat ook
niet helemaal voorzien al ben ik al een tikkeltje gerust
gesteld na de verklaringen die ik daaromtrent heb gehad
en waarbij ik mij graag zou willen aansluiten bij wat mijn
fractievoorzitter heeft gezegd: Als je tot een proef zou
willen komen, doe dat dan in ieder geval in volledig en
open overleg met alle betrokkenen. Want het is voor hen
een heel essentiële zaak en zelfs een levensbelang. De vraag
is tegelijkertijd: Wij willen best meewerken in dat gedach-
tenpatroon, maar wil je dan ook zorgen dat ook wat
betreft het openbaar vervoer en dat kan best in heel
andere maten en in heel andere verhoudingen, gezien ook
de gedachten die van de zijde van Axies wel eens geven
tileerd zijn en die op zich helemaal nog niet zo slecht zijn;
we zullen naar andere vormen toe moeten een oplossing
wordt gevonden. Wij moeten wel serieus proberen, voor
dat element van de parkeermogelijkheden ik laat me
niet uit over het hoe en waar en voor een geëigend en
adequaat openbaar vervoer een oplossing te vinden voor
we tot een proef overgaan. Op dat moment heb je de
grootste kans om de filosofie die de Raad in de afgelopen
cessies heeft ontwikkeld tot een zo goed mogelijk succes
te brengen.
De heer P. D. van der Wal: Ik ben nu eigenlijk wel
verplicht te antwoorden op wat de heren Heidinga en
De Leeuw gezegd hebben aan mijn adres. Ik heb niet de
bedoeling gehad een aanval op de zakenlieden of op de
detailhandel van de binnenstad te richten. Ik heb een
aanval gericht op de Commissie Centrumwinkeliers en
speciaal op hun laatste methode, waarbij zij een volledig
verkeerde voorstelling van zaken hebben gegeven. Wij
kennen juist een grote waartoe toe aan de winkelfunctie
van onze binnenstad; wij kunnen daar ook niet zonder.
Maar het is dat niet alleen dat speelt. De heer Heidinga
noemt dan als lichtend voorbeeld ook nog Amerika. Juist
in Amerika zijn de binnensteden doodgegaan omdat daar
grote zestienbaanswegen en grote viaducten dwars door de
binnensteden zijn gelegd, grote kantoorcomplexen zijn
opgericht, honderden meters hoog. Daar is het helemaal
door kapot gegaan. En toen is de handel gedwongen
geweest om zich buiten de binnensteden te vestigen. Als
je dat een gelukkige ontwikkeling vindt die wij moeten
navolgen?
Na mijn inleiding aan het begin kan ik kort zijn over de
motie van de P.v.d.A. Wij zijn daar voor. Wij hebben wel
wat vraagtekens gehad bij de laatste zin, maar met de
interpretatie die mevr. Brandenburg daaraan gegeven heeft
kunnen wij er wel mee instemmen.
Aan de motie van de heer De Leeuw hebben wij uiter
aard geen behoefte.
De heer J. de Jong: Na wat de heren Heidinga en
De Leeuw naar voren gebracht hebben, wordt het voor mij
gemakkelijk, omdat ik het in grote lijnen met hen eens ben.
Dan nu nog iets over de motie van de P.v.d.A. Die
bestaat uit drie delen. Deel 1 is een richtdoel, deel 2 is een
objectdoel en deel 3 is eigenlijk de taakstelling hoe je het
moet doen. De heer De Leeuw heeft t.a.v. deel 1 een motie
ingediend waar ik het echt wel mee eens kan zijn. Hij heeft
daar verschrikkelijk veel in betrokken, o.a. ook het open
baar vervoer; dat komt nog aan de orde. Maar deel 1
behelst, dat op korte termijn een begin moet worden
gemaakt in de motie staat „besluit, dat" met het in
fasen afsluiten van de doorgaande verbindingen door de
binnenstad. Ik geloof ook niet, dat het van de zijde van de
P.v.d.A. zo bedoeld is, dat de hele zaak zo maar rigoureus
op slot gezet wordt. Maar wanneer je in de motie zet
„de Raad besluit", dan gaat dat toch wel erg ver. Ik dacht,
dat dat toch wel wat afgezwakt moest worden en dat er bijv.
moest staan „besluit als proef in overleg met het bedrijfs
leven". Dan komen we misschien een heel eind. Dan zullen
daar ook voorzieningen en methoden aan moeten worden
aangepast. Maar zoals het in de motie staat, maak ik er
bezwaar tegen. Misschien dat het op de door mij genoemde
wijze zou kunnen worden afgezwakt. Ik dacht toch ook
wel, dat van de zijde van de P.v.d.A. het beslist niet de
bedoeling kan zijn om de Raad te laten besluiten tot het
afsluiten van de binnenstad. Dat geloof ik niet. Dat wil ik
ook nog welgraag even toegelicht hebben. Ik dacht, dat het
iets verzwakt moest worden. (Mevr. Brandenburg-
Sjoerdsma: In mijn toelichting heb ik dat toch al dui
delijk gemaakt.) Maar ik zou het graag in de motie willen
hebben. Wat als besluit van de Raad in de motie staat, is
voor mij een te vast gegeven. Als er zou staan„besluit als
proef dat op korte termijn, een begin moet worden gemaakt
met het in fasen afsluiten van de doorgaande verbindingen
en dat in overleg met het bedrijfsleven". Dan doe je wat
(De heer B. P. van der Veen: Dan doe je niks.)
Ik dacht het wel, maar het is mogelijk, dat je dan niks
doet; maar dat is een andere zaak.
De hear Singelsma: De algemiene skögingen fan de
oare hearen jowe my de frijmoedichheit om der even op
werom to kommen. Ik kin my foarstelle, dat de winkellju
de freze hawwe, dat harren saken efterüt gean sille as it
forkear yn de stêd yn de takomst oan bannen lein wurdt.
Mar sjoch ris, yndertiid hawwe hja ek ivere foar it ticht-
smiten fan de grêften en it hat bliken dien, dat dy opfet-
ting ek mis west hat. (De hear Tiekstra (weth.): Binne
Jo wis, dat hja mis wienen?) Ik bin bang, dat hja nou wer
mis binne. Ik haw ek it gefoel, dat hja it Gemeente-
bistjür wolris hwat op sleeptou nimme.
Ik leau, dat de winkellju de minske noch fierstento folie
sjogge as de homo-economicus. Yn it moaije liet fan „Kom
Setsleaf kom nou keamer op en lit üs joun ris skotse"
komt in sin foar „Ik haw 20 skeljen yn'e büs, dy ha'k fan
omke Watse, dy hat se by de rus." De winkellju sjogge de
minsken gewoan as lju dy't harren jild fortarre wolle en
mear net. Mar de tafoeging fan it skotsen tsjut der ek al op,
dat de minsken gesellichheit sykje. Dat is in oare funksje
fan de binnenstêd. En yn de tiid dy't wy nou bilibje, dat
prof. Lorenz en prof. Tinbergen de nobelpriis krije foar
de stüdzje fan de gedrachswittenskip fan de minske, fait
it my hwat óf, dat wy noch altyd dizze dingen allinne
ekonomysk binaderje yn sifer en getal. En ik woe hawwe,
dat wy nou in oar gedrachspatroan fan de minske ek
foründerstelle en dér neffens hannelje. Sa leit it tinkt my
mei dizze moty. Ik bin dêr foar. Ik haw noch wol in pear
bitinkingen. Der stiet „op koarte termyn". Ik soe graech
freegje wolle oan de yntsjinsters fan dizze moty as hja ek
in gedachte hawwe hoelang dy termyn wêze sil. Hwant
koart is in tige rekber begryp krekt as lang in rekber bigryp
is. Yn it tredde part fan de moty stiet „eventuele aanpas
sing van het wegdek". Binne dat balstientsjes of berne-
holtsjes of sahwat; hoe moat ik dat forstean? Dat soe net
iens sa'n gek idé wêze, hwant yn de greate Dütske stêdden
wurde sokke diken net asfaltearre, mar dêr wurde se
hobbelich makke sadat de lju net to hurd ride kinne. Aid
is wer „yn" en yn dit opsjoch koe it bést wêze, dat dit ien
fan de doeltreffendste maetregels is om it forkear to
twingen in bytsje stadiger to riden. Ik wol graech fan de
yntsjinsters witte hoe't hja dêr oer tinke.
De heer Vellenga: Het is mevr. Brandenburg uiteraard
wel toevertrouwd om van haar kant straks te reageren in
tweede instantie op een aantal opmerkingen die vanuit de
Raad zijn gemaakt. Nu U zo soepel was om rondom deze
motie een aantal wat algemener getinte beschouwingen toe
te laten, heb ik ook van mijn kant wel behoefte om daar
even op in te gaan. Ik vind n.l., dat we legendevorming
moeten voorkomen. Het is n.l. helemaal niet de bedoeling
van mijn fractie om wit-zwart de binnenstad ontoegan
kelijk te maken voor autoverkeer. En wie zich daar tegen
afzet zoals zopas gebeurd is vecht eigenlijk tegen
windmolens, hoewel dat in ons stadsbeeld een wat verkeerd
beeld is; maar het is wel duidelijk.
Nu dacht ik, dat we even terug moeten grijpen op een
aantal begin-filosofieën zoals die ook van onze kant zijn
ontwikkeld. Daarbij ging het ons om twee dingen en ik
dacht, dat ik in mijn algemene beschouwingen zowel in de
Harmonie als in deze zaal zoveel tijd terug die uitgangs
punten wel duidelijk heb gesteld. Wij willen behoud van
een aantal waarden in de binnenstad die U in Uw doel
eindennota hebt omschreven; tot en met en zeer absoluut
als een duidelijk uitgangsptmt. Wat enige Raad daar over
tien, twintig of vijftig jaar aan zou willen morrelen of
sleutelen is de zaak van die Raad, dit uitgangspunt moet
voor ons een duidelijke zaak zijn. In de tweede plaats heb
ik van mijn kant en ook anderen uit mijn fractie
duidelijk willen maken, dat die binnenstad levend moet
blijven en dat je dan op een aantal aspecten kunt wijzen.
Eén aspect krijgt dan vanavond een bepaald accent. Ik kan
niet zeggen, dat het accent in het licht wordt gesteld, want
daar was de stad iets te donker voor, maar dat is n.l. de
positie van de handeldrijvende middenstand. En iedereen
die hier nu de suggestie zou willen wekken, dat mijn
fractie er op uit is om die middenstand in een soort wurg
greep te nemen, maakt zich schuldig aan een vertekening
van de standpunten van mijn fractie. Waar het in deze
motie om gaat is dit en dat is een gevoelen dat in brede
kring leeft en dat ook niet zonder meer verworpen wordt
door mensen uit diezelfde middenstand dat wij erover
moeten denken om in fasen en in termijnen delen van de
binnenstad minder toegankelijk of niet meer toegankelijk
te maken voor auto's. Niet met de bedoeling om dan een
dode stad te krijgen, maar gewoon om velen in die stad de
kans te geven zich veilig, gezellig en welke dingen je
er bij wilt verzinnen te bewegen en te verplaatsen. In tal
van binnensteden in binnen- en buitenland is dat op dit
moment al heel duidelijk aanwezig; dat is helemaal niet
een novum. En de middenstand heeft daar ook graag aan
willen meewerken. Maar, er komt een moment dat je daar
niet alleen over moet filosoferen en hardop over moet
denken, maar dat je moet proberen een begin te maken
met zoiets. Welnu, de strekking van de motie van de beide
dames uit mijn fractie is gewoonLaten we dat eens gaan
doen. We hebben nu een aantal dingen op papier, we
hebben allemaal daar maandenlang, èn in deze Raad èn in
overleg met andere organisaties en personen, over gepraat
hoe zou het kunnen? Dat betekent, dat je in de praktijk
moet gaan rijden, bij wijze van spreken. Dat wil deze
motie. En die zegt dus: Begin ergens, dan kun je de pro's
en de contra's tegen elkaar afwegen, dan kun je de plussen
en de minnen tegenover elkaar zetten. En als illustratie, als
mogelijkheid, als suggestie is daarbij gewezen op de
Nieuwestad. En in onze gedachtengang als we dat
voorbeeld van de Nieuwestad zouden vasthouden
betekent dat dus, dat iedereen die met zijn auto zaken wil
bezoeken aan de Nieuwestad gelegen volop die kans
behoudt; die wordt hem niet ontnomen. Alleen op het
moment, dat hij met zijn auto van de Vrouwenpoortsbrug
naar de Bleeklaan of de Wijbrand de Geeststraat zou
moeten, vinden wij met of zonder bord achterop die
auto dat die man moet weten: Ik loop ergens bij de
Waag in een fuik en ik moet dus een omtrekkende bewe
ging maken. Maar als hij naar de winkels toe wil, kan hij
ook in onze gedachtengang voor een bepaalde tijd nog
stellig bij die winkels blijven. En nu ontken ik niet, dat,
als wij het woord „inspraak" hier niet alleen een woord
willen laten zijn, je natuurlijk over die dingen ook vanuit
de Gemeenteraad en vanuit het College overleg moet
plegen met de meest belanghebbenden. Om een dictaat
uit te vaardigen dat dan en dan dit ingaat en je zou deze
mensen er helemaal niet in hebben gekend, past helemaal
niet in onze opvattingen t.a.v. democratie en inspraak.
Als dat nu duidelijk is, dan betekent dat dus meteen, dat,
wanneer wij eens met die eerste fase gaan stoeien, die
eerste fase natuurlijk min of meer het karakter van een
proef zou kunnen hebben. Je zou misschien beter kunnen
spreken van een experiment in de praktijk waar wij allemaal
het nodige van kunnen leren. En zoals de heer De Leeuw
zeer terecht heeft gezegd, wanneer er straks nog weer hea
rings komen maar je kan dat ook op kortere termijn
organiseren moet je daar natuurlijk met de mensen van
de detailhandel over gaan praten, maar dat moet je dan wel
doen in een sfeer van wederzijds vertrouwen. Je moet er
VL%
dus niet een stuk ressentiment en wantrouwen mogelijk
hebben tegen de Raad of een deel van de Raad, zoals de
heer Heidinga dat even vooronderstelde, nee, zij moeten
al luisterend en lezend goed weten wat de uitgangspunten
van de meesten in deze Raad t.a.v. die zaak zijn.
Ik zou, met Uw goedvinden, mijnheer de Voorzitter,
ook nog graag een enkele kanttekening willen plaatsen bij
de motie van de heer De Leeuw. In de eerste plaats wordt
nogal stringent gesteld, dat er geen afsluitingen gereali
seerd mogen worden noch tot enig lussensysteem mag
worden overgegaan of veranderingen in het voorgestelde
lussensysteem mogen worden aangebracht, dan nadat er
alternatieve verkeersvoorzieningen gerealiseerd zijn en de
zaak van dat frequente openbaar vervoer realiteit geworden
is. Kijk, daarvan zeg ik dit. Dat zijn twee dingen die wel
bij elkaar horen, maar die je niet conditioneel in deze
motie zou kunnen handhaven. Want wij dachten, dat de
twee dingen die U zeer terecht noemt in deze motie, zullen
blijken of niet blijken op het moment, dat je bezig
bent met je eerste experiment, met je eerste proef. Want
dan zou n.l. kunnen blijken, dat hier en daar knelpunten
ontstaan die om een parkeervoorziening schreeuwen; dat
zal die praktijk wel of niet laten zien. Maar je kan dat niet
als conditie nu al stellen, dat zal moeten blijken uit de
praktijk, uit de ervaring die je opdoet. (De heer Wiersma:
Dan ben je te laat.) Dan ben je niet te laat, helemaal niet te
laat. Want op het moment, dat deze Raad zou zeggen:
Nu heeft die proef zoveel minnen vertoond tegenover de
plussen, zoveel contra's tegenover de pro's, zouden wij
natuurlijk met elkaar ietwat op ons achterhoofd zijn geval
len, als wij dat zouden willen doordrukken en doorzetten.
Want er zit een gedachte achter. Het gaat ons n.l. om dat
doorgaande verkeer; wij willen op een bepaalde manier
die stromen uitbannen.
Mijn tweede opmerking is, dat de zaak van het frequente
openbaar vervoer mogelijk ook uit die proef zou kunnen
blijken. Alleen daarvoor moeten zoveel afspraken worden
gemaakt, zoveel regelingen worden getroffen, met alle
financiële consequenties van dien, dat je vrij lang zou
moeten wachten voordat je op de manier los zou kunnen
gaan als ons voor ogen staat. En dat betekent dus, dat wij
alle begrip hebben voor de filosofie achter de motie van
de heer De Leeuw, maar dat wij het conditionele karakter
niet zo zien als hij dat, althans in zijn formulering, naar
voren heeft gebracht.
En en daar wil ik mee afsluiten wanneer we het op
de wijze gaan doen als ons voor ogen staat, ook in goed
overleg met de direct betrokkenen, met dat element van
het experiment erin waar mevr. Brandenburg ook dui
delijk op heeft gewezen, dacht ik, dat we allemaal in deze
stad bereid zouden moeten zijn om, als we waar willen
maken wat van verschillende kanten is gezegd, met dit
geval te gaan beginnen, om dan van tot tot tijd de balans
op te maken in de hoop, en ik dacht ook haast wel in de
stellige verwachting en de zekerheid, dat de balans van de
betrokken middenstanders daardoor niet zal verslechteren.
De heer Van Haaren: Wij zijn nu toch weer met al
gemene beschouwingen bezig. Ik wilde allereerst nog even
zeggen, dat wij ons beslist niet schamen over de dingen
die wij hier in deze Raad naar voren brengen. Daar staan
wij gewoon volledig achter. Wij hebben echter geen zin om
eindeloos te nuanceren en wij zijn nogal eens geneigd om
de dingen recht voor zijn raap te zeggen. Ik zeg ook recht
voor zijn raap, dat we bepaald niet de marktfunctie willen
aantasten, dat we vinden, dat die marktfunctie belangrijk
is, dat we ook vinden dat die optimaal moet functioneren.
We vinden het ook het goed recht van centrumwinkeliers
en andere neringsdoenden om aan hun eigen bedrijf te
denken. Maar wij vinden ook, dat er veel meer ernst moet
worden gemaakt met het terugdringen van de auto uit de
binnenstad, met het bevorderen van het selectief auto
gebruik. En ik ben het eens met de heer Vellenga: Laten
we eens een keer beginnen. Laten we proberen al die ge-
dachtengangen nu eens uit te drukken in een proef in de
praktijk. En ik kan mij helemaal vinden in de motie van de
P.v.d.A. en de toelichting die mevr. Brandenburg en de
heer Vellenga hebben gegeven. Het is onze overtuiging,
dat, als we dat selectieve autogebruik gaan bevorderen, de
automobilisten zich daaraan zullen aanpassen, dat hun
gewoonte om de auto als boodschappenmand te gebruiken,
zal verdwijnen en dat ze na die aanpassing gewoon de
winkels weten te vinden, winkels die vooral gevonden