dan zien we wel wat men wil. Wij hebben hier unifor
me voorwaarden en daarover zijn nooit klachten ge
weest. Het lijkt ons het beste deze zaak maar eens te
bekijken. We zien dan bij de verpachting wel hoe de
zaak loopt. Wij zien zelf geen motieven om veranderin
gen aan te brengen in onze werkwijze. (De Voorzit
ter: In die geest zijn wij dus van plan dit punt af te
doen.)
De heer Van Haaren: Ik heb uit de brief begre
pen, dat de Kermisbond een concrete toezegging vraagt
wat betreft gemeentegronden die men kan gebruiken.
Het kan best zijn, dat ik de brief niet helemaal heb
begrepen; dat wil ik niet uitsluiten. Maar volgens mij
vragen ze dat in die brief. En daarom wil ik graag
weten of U, als U deze brief afdoet, ingaat op het ver
zoek dat zij doen. Misschien gaat U er op in en dan is
het best, dan is er helemaal geen probleem. Maar als
U niet ingaat op dat concrete verzoek, dan wil ik graag
weten waarom U dat niet doet. Ik weet niet of dit dui
delijk is? (De heer Vellenga: Wel duidelijk, maar erg
moeilijk.) Een hele boel dingen zijn erg moeilijk.
De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij een antwoord
op deze brief ter inzage leggen. Dan kan de heer Van
Haaren die zaak nog eens bekijken. Hij kan dan in de
afdeling van Weth. De Jong eventueel nog op deze
kwestie terug komen.
De heer De Jong (weth.) Dit is een algemeen
schrijven gericht aan alle gemeentebesturen. Daar zal
waarschijnlijk de moeilijkheid in liggen. Wij hebben
hier nooit moeilijkheden gehad met de Kermisbond. Als
men hier wat over te weten wil komen, elke keer als
er verpachting is, stellen wij van te voren aan de orde
of iemand iets op te merken of te vragen heeft. Daar
komt nooit iets uit. Wij kunnen de kwestie in dit al
gemeen schrijven wel eens bekijken als het weer zover
is. Als men dit in februari nog eens wil bespreken bij
de verpachting dan heb ik daar niets op tegen. De
gang van zaken tot nu toe heeft nooit aanleiding ge
geven tot klachten en daarom zou ik die willen con
tinueren. Bij de verpachting is er voor de pachters alle
gelegenheid de kwestie opnieuw aan de orde te stellen.
Wij willen, omdat dit een algemeen schrijven is aan
alle gemeentebesturen die met kermissen te maken
hebben, t.z.t. bij de verpachting deze zaak aan de orde
stellen; dan is er alle gelegenheid voor.
De brief wordt in handen van B. en W. gesteld ter
afdoening.
Sub K.
De heer Vellenga: Mijn fractie heeft niet helemaal
begrepen wat U precies bedoelt met Uw voorstellen hoe
te handelen met die brief. Er staat „bereid in principe
medewerking te verlenen", maar dan komt er een
„doch". En onze vraag is nu: Wat zou er tijdens die
besprekingen op het Provinciehuis op 5 november a.s.
kunnen gebeuren wat U zou kunnen verhinderen om
terug te komen op de principe-toezegging om medewer
king te verlenen aan het instellen van bedoelde com
missie? Wij hebben net weer bepaalde stukken ontvan
gen, zowel van de kant van de luchtmacht als van de
kant van het actiecomité. De ernst van de zaak is,
dacht ik, nog van dezelfde aard als een poosje terug.
De lijn van het College waar wij het mee eens waren,
was: Wij doen wat wij kunnen om medewerking te ver
lenen aan de mogelijke stappen die deze commissie wil
doen om te proberen de geluidshinder terug te dringen.
Wij zijn dus ook blij met de in principe toegezegde
medewerking, alleen, wij zitten dus even met de vraag:
Wat kan er op 5 november aan het licht komen, dat
U zou kunnen verhinderen om de in principe toegezeg
de medewerking te verlenen?
De heer Van Haaren: N.a.v. de brief van de Com
missie Geluidshinder vliegbasis Leeuwarden van 17 sep
tember j.l. wil ik de aandacht van de Raad voor alle
zekerheid nog even vestigen op het artikel van de voor
zitter van deze commissie in de Leeuwarder Courant
van 27 oktober 1973. In dit artikel wordt nogmaals
uiteengezet hoe ernstig de geluidshinder van de basis
moet worden genomen. De heer Dankert toont met m.i.
goede argumenten aan, dat de situatie in Leeuwarden
ernstiger is dan in Soesterberg waar Prov. Staten en
omliggende gemeenten zich hebben uitgesproken voor
verplaatsing van de basis. De heer Dankert vraagt zich
af waarom t.a.v. de vliegbasis Leeuwarden nog steeds
niet een dergelijke officiële uitspraak van Provincie en
gemeenten is gekomen en stelt verder, dat hij de in
druk heeft, dat men hier nog steeds niet de ernst van
de situatie onderkent. Ik deel de indruk van de heer
Dankert wat dit laatste betreft. Daarom heb ik bij een
vorige gelegenheid al aangedi'ongen op een onderzoek
naar de hinder en erop gewezen, dat Axies niet moe
zal worden de aandacht op het probleem van de ge
luidshinder te vestigen. B. en W. antwoorden nu op de
brief van de commissie, dat zij in principe bereid zijn
medewerking te verlenen aan de totstandkoming van
een commissie van deskundigen. Heel veel meer kunt
U nu misschien ook niet doen omdat de Provincie en
de andere betrokken gemeenten een zelfde bereidheid
moeten tonen. U wilt een en ander vermoedelijk peilen
op de door G.S. geplande bespreking met de colleges
van B. en W. van de betrokken gemeenten op 5 novem
ber a.s., een overleg, dat zich geheel binnenskamers
en buiten enige controle van de gemeenteraden en de
bevolking zal afspelen. Voor dit overleg zouden wij Uw
bereidheid in principe medewerking te verlenen graag
een steuntje in de rug willen geven middels een motie
die duidelijk maakt, dat althans onze Gemeenteraad
n.a.v. de brief van de Commissie Geluidshinder van
oordeel is, dat de gevraagde commissie van deskundi
gen er op korte termijn beslist moet komen. En daar
mee wordt, als de motie wordt aangenomen, ook de
duidelijkheid die de heer Vellenga vraagt, onderstreept.
De motie luidt aldus:
„De Raad der gemeente Leeuwarden, op 29 oktober
1973 in vergadering bijeen, verzoekt het College van
B. en W. er op de vergadering op het Provinciehuis op
5 november a.s. bij G.S. en de andere betrokken ge
meentebesturen met klem op aan te dringen, dat de
door de Commissie Geluidshinder vliegbasis Leeuwar
den gevraagde commissie van deskundigen op korte
termijn kan worden geïnstalleerd."
Deze motie is medeondertekend door de heer Singel-
sma.
Wij kunnen dan na 5 november, bijv. bij de bespre
king van deze geluidshinder in de vergaderingen van
de afdelingen, wel van U horen hoe de besprekingen
op 5 november zijn verlopen. Op deze manier staat U
op 5 november m.b.t. Uw principiële bereidheid tot me
dewerking veel sterker en kunnen wij als Raad volgen
wat er nu verder gebeurt met de brief van de Com
missie Geluidshinder vliegbasis Leeuwarden d.d. 17 sep
tember 1973 die, als wij de vinger niet goed aan de
pols houden, met Uw antwoord, dat thans voor ons ligt,
„ins blaue hinein" zou kunnen verdwijnen. Het is dui
delijk, dat de problemen eerst goed beginnen als door
een commissie van onpartijdige deskundigen is vastge
steld, dat de geluidshinder van de vliegbasis de gren
zen van het toelaatbare voor veel bewoners van de om
liggende dorpen en van wijken van onze stad heeft over
schreden. Doch wij moeten eerst de situatie goed onder
ogen kunnen zien en vervolgens, op grond van de re
sultaten van het onderzoek dat nu wordt gevraagd, het
probleem zelf aanvatten.
De Voorzitter: Wat de opmerkingen van de heer
Vellenga betreft, zou ik willen opmerken, dat het Col
lege niet heeft overwogen, dat er in de discussie van
5 november a.s. een zodanige wending zou kunnen
komen, dat de medewerking die nu in principe wordt
toegezegd weer in gevaar zou kunnen komen. Er
staat hier ook duidelijk: „doch terzake van de uitvoe
ring van een en ander stellen wij ons voor de bespre
kingen af te wachten". Omdat bekend was, dat op 5
november er een gesprek plaats zou hebben op het
Provinciehuis waarbij het Prov. Bestuur en de ge
meentebesturen van de gemeenten die bij deze pro
blematiek betrokken zijn en ook diverse mensen die
zich de laatste tijd bijzonder actief hebben getoond
m.b.t. deze aangelegenheid aanwezig zullen zijn heb
ben wij ons antwoord zo geformuleerd. In die bespre
king zal stellig ook gepraat worden over de wijze
waarop hieraan nader gestalte kan worden gegeven,
hoe dit het beste kan worden aangepakt. Hierover is
mijnerzijds ik heb dat meen ik al eens eerder ge
zegd contact geweest met de vertegenwoordigers
van de wijk Bilgaard en Dorpsbelang Lekkum. Ik kan
U verzekeren, dat wij goed contact met hen zullen hou
den. Wij zullen ook echt alle medewerking aan dit pro
bleem geven. Ik dacht, dat de Raad ook niet ongerust
hoeft te zijn zoals de heer Van Haaren veronderstelt
dat wij niet doordrongen zijn van de hinder die ver
schillende mensen hiervan ondervinden. Wij zijn dus ook
van plan om in het gesprek op het Provinciehuis als
ons standpunt naar voren te brengen, dat, zoveel als
mogelijk is, medewerking moet worden verleend om dit
probleem aan te pakken. Die verzekering kan ik U ge
ven. En of de Raad dan nog behoefte heeft aan deze
motie, laat ik graag aan de Raad over.
De heer Van Haaren: U zegt, dat U zich zodanig
zult opstellen, dat hieraan medewerking wordt gege
ven. Ik heb uit krantenberichten vernomen, dat bijv.
de Raad van Menaldumadeel een dringend beroep heeft
gedaan op degenen die de bespreking bijwonen om
heel duidelijk te stellen, dat het wenselijk is dat die
commissie er komt. Ik dacht, dat het misschien bij die
bespreking voor U een steuntje in de rug zau kunnen
zijn, dat een dergelijke motie werd aangenomen, dat
men weet, dat de Raad van Leeuwarden, althans een
meerderheid van de Raad van Leeuwarden achter dit
streven staat. Ik dacht, dat U daardoor sterker staat
in de bespreking. Ik geloof, dat als zodanig de motie
toch zinvol is.
De heer Vellenga: Ik was op zichzelf wel tevreden
gesteld door Uw antwoord, omdat U daarmee eigenlijk
gewoon de lijn doortrekt die U tot nu toe altijd aan
ons hebt voorgehouden. Wat wij er zo als raadsleden
van kunnen weten, is, dat U zich van tijd tot tijd oriën
teert, dat ook het College vertegenwoordigd zal zijn op
5 november a.s. om daar, m.n. denkend aan de belan
gen van de mensen in Lekkum en Bilgaard, datgene
naar voren te brengen, wat naar voren gebracht moet
worden. Ik heb ook begrepen, dat mijn aarzeling die in
die vraagstelling verscholen lag meer sloeg op de ma
nier waarop de zaken aangepakt zouden kunnen wor
den dan op het feit, dat U zonder meer zegt: die com
missie moet er komen en wij zullen ook aan die com
missie onze medewerking verlenen. Dat betekent in feite,
dacht ik zo, dat U datgene doet wat van onze kant
meer dan één keer naar voren is gebracht, o.m. ook
van de kant van de heer Van Haaren en ik dacht ook
een enkele keer wel van de kant van de heer Singel-
sma. Daar waar Uw antwoord dus in feite inhoudt het
voeren van een beleid, dat inhoudelijk helemaal over
eenstemt met datgene wat in de motie staat, heb ik de
neiging om te zeggen, dat, daar waar een Raad prak
tisch helemaal gelijk denkt als het College, het niet
zoveel zin heeft om het College met een motie op te
zadelen, daar waar de inhoud van de motie wezenlijk
ook de mhoud van het te voeren beleid van het College
van B. en W. is. Als ik daaraan twijfels heb, dien ik
oen motie in en stem ik voor een motie. Daar waar dat
niet zo is, heb ik er niet zoveel behoefte aan en zou ik
me kunnen voorstellen, dat U gewoon de inhoud van
die motie tot U neemt, dat wij daar niet in die zin
over stemmen vanavond, dat sommigen van ons mis
schien voor of tegen stemmen öf de hele Raad ervoor
stemt, want daarmee weet U dan hoogstens ten over
vloede iets, dat U toch al van plan bent te gaan doen.
Een motie moet ergens zijn zin hebben in het politieke
steekspel. Maar goed, wanneer de heer Van Haaren
hem handhaaft, dan zal mijn fractie er ongetwijfeld
wel voor gaan stemmen, hoewel ik het dus gewoon in
de procedure, na hetgeen U gezegd hebt, ietwat over
bodig zou vinden.
De heer Rijpma: Wij hebben geen behoefte aan de
motie, maar wij zullen, als die in stemming komt, niet
tegen stemmen.
De hear Singelsma: Ik fyn de argumintaesje fan
de hear Vellenga wol in bytsje al to simpel. It komt
ek yn de Steaten mannich kear foar, dat wy it alle-
gearre oer de dingen iens binne, byg. Frysk ünder-
wiis, mar dan nimme wy dochs in moty oan hwerby
de Steaten harren ienriedich ütsprekke oer dat punt.
Dat wit men fan to foaren ek wol. Ik soe it ek wol
sinfol achtsje as de hiele Ried efter sa'n moty stean
giet. En it argumint „wy leauwe dat allegearre wol",
fyn ik net sa't it heart. As de Ried him efter dy moty
stelt dan is dat in stipe yn de rêch foar it Kolleezje,
tinkt my. En it heart ta de goede parlemintaire ge-
brüken om yn sa'n gefal dochs foar sa'n moty to
stimmen.
De heer De Vries: Als er in de Provinciale Staten
zo wordt opgetreden als de heer Singelsma net schil
dert, dan gebeurt dat in overleg met het College van
G.S. Dan is dat een zaak die vooruit al genaaid en
geknipt is(De hear Singelsma: Gjin sprake fan.)
Iedereen weet tevoren wat er komt. Dan zegt het Col
lege ook al, dat het geen bezwaar heeft tegen zo'n
motie en deze graag zal accepteren als steun. Dit is
een ander geval. Ik heb persoonlijk geen enkele be
hoefte aan deze motie.
De heer B. P. van der Veen: Wij zijn heel hard op
de verkeerde weg. Wij geven het College, dat daar
geen behoefte aan heeft, een motie mee die bedoeld is
als steun in de rug. Dat moet je natuurlijk nooit doen
als het College daar geen behoefte aan heeft. Ik vind,
dat je een volstrekt overbodige motie so wie so niet
moet indienen. Als je daar een gewoonte van maakt,
dan betekent dat, dat een motie so wie so geen gewicht
meer toekomt. Als je het nu met kunst- en vliegwerk
wilt gaan interpreteren zoals de heer Van Haaren dat
doet, dan zou je ook kunnen zeggenWij nemen een motie
aan omdat we niet geloven, dat het College anders zou
doen wat wij volgens die motie gedaan willen hebben;
dat is dus een blijk van wantrouwen in het College.
Er is alles voor om tegen de motie te stemmen en er
iS niets voor om er voor te stemmen. Ik vind die motie
zo overbodig, dat ik ook het hele betoog dat de heer
Van Haaren daarvoor gehouden heeft volstrekt over
bodig acht. Dat kost ons maar tijd, dat is hinderlijk,
dat is geluidshinder. (Gelach)
De Voorzitter: Ik moet U zeggen, dat ook het Col
lege geen enkele behoefte heeft aan deze motie. Uit
mijn uiteenzetting is gebleken, dat hier geen enkel
meningsverschil is tussen Raad en College. Of de Raad
de motie al dan niet wil aannemen, is een aangelegen
heid van de Raad; daar blijf ik verder buiten.
De hear Singelsma: De moty komt üt de forkearde
hoeke, mynhear Vellenga, dér komt it troch.
De heer Vellenga: Ik wil op dit moment heel na
drukkelijk tegen de heer Singelsma zeggen, dat dit
soort uitingen niet passen bij datgene wat hij hier door
gaans pleegt te zeggen over de politieke bewustwor
ding, over de manier waarop wij, vertegenwoordigers
van bepaalde partijen, in deze Raad met elkaar hebben
om te gaan. Als mijn hele betoog er op gericht was
tegen de heer Van Haaren te zeggen: Wij stemmen
tegen Uw motie, en ik zou daarbij alle mogelijke foef
jes hebben verzonnen, dan zou hij recht van spreken
hebben. Nu niet. Er komen vaker moties, ook uit an
dere fracties, waar wij voor stemmen. Omgekeerd stem
men ook andere fracties wel voor onze moties. Je beziet
zo'n motie gewoon naar zijn zakelijke inhoud. En dan
kan ik mij voorstellen, dat U als voorbeeld de Staten
aanhaalt. Ik heb dus begrepen, dat G.S. dan eerst over
leg plegen met al die statenleden; die laten zich dus
blijkbaar manipuleren op de een of andere manier. (De
hear Singelsma: Dat hat Jou fraksjegenoat sein. Is
dit de tredde ronde of is dit noch de twadde ronde?)
Dit is gewoon een persoonlijke uitleg van mijn kant.
Maar U krijgt zo meteen wel het woord als ik ga
zitten.
De hear Singelsma: Ik merk faek, dat, as der in
moty komt fan de linkerkant of fan de rjochterkant,
der dan in politike ütspraek dien wurdt. De hear Vel
lenga moat my hjir net fortelle, dat, as dy üt in bi-
paelde hoeke komt, hja der efter steane. Ik kin mei
de handelingen yn de han wol oanwize, dat, as de
C.C.P. foar hwat is, de P.v.d.A. der tsjin is, en oarsom
ek. Jo moatte net prate fan: dit is allinne saeklik, dit