3 2 rijtje op pag. 43 kijk, zeg ik: Het is deels logisch, maar deels willekeurig. Het centrum sec komt aan de beurt, maar dan wippen we weer naar de randen van dat centrum toe en dan keren we weer min of meer naar dat centrum terug. Ik mis eigenlijk ook de precieze grenzen van het geheel. Bepaalde straten en buurten waar je primair aan denkt, vind ik niet zonder meer terug in deze aanduiding. Toen ik eens wat historische werken nasloeg over de buurten waar ik nu aan denk, kwam ik een rijmpje tegen, een rijmpje dat vroeger wel door Leeuwarder jongens en meisjes werd gebruikt bij het „potten". (Potten is dan een spelletje om aan te geven wie eerst moet zoeken. U moet dus niet aan een andere vorm van potten denken, in de financiële sfeer.) Dat rijmpje luidde: Romme, romme, rom De Vismerk om En de Wuttelhaven del Dat gaat soa snel Met de folie faa(r)t Deur de Slotmakersstraat En de Put foorbij Waar een mantsje zat Die de brij op at En de lepel in syn buse stak. In dat rijmpje kom je dus een aantal straten tegen, waarvan ik zo niet een, twee, drie weet hoe ze zijn op genomen in Uw plannen. Ik denk b.v. heel duidelijk aan de Eewal en de Slotmakersstraat. Je zou misschien ook kunnen denken aan een straat die in 1971 zowel in mei als in juni nogal een rol gespeeld heeft in onze discussies hier, n.l. de St. Jacobsstraat. Deze wordt telkens wel genoemd in het lussensysteem wel of niet eenrichtings verkeer, wel of niet tweerichtingsverkeer maar de beleidsuitspraken die wij toen hebben gedaan en waarop winkeliers min of meer htm beleid hebben afgestemd, vind ik onvoldoende terug. Het is maar een detail, maar ik noem het alleen maar even. Wanneer we daar nu een duidelijker beeld van krijgen en U geeft duidelijk aan waarom die volgorde zo bepaald is, kan de vraag opkomen: Wie gaat ze maken als we eens aan die deel-bestemmingsplannen toekomen? Ik dacht dat datgene wat we daarover in het verleden altijd hebben gezegd, ook nu nog best gehand haafd kan blijven, n.l. dat de eigen dienst dat gaat doen. Nu weet ik niet of U zelf al in die richting hebt gedacht en of er al de mogelijkheid is overwogen om daarvoor een tijdtabel aan te geven als het niet zo is, zou ik U dat niet zo erg kwalijk kunnen nemen maar ook i.v.m. wat ik verderop nog hoop te zeggen, zou dat toch een vraag van betekenis kunnen zijn. Vast staat dat er tussen de besluiten die wij in februari gaan nemen en het moment waarop de dienst zich gaat zetten tot het ontwerpen van de deel-bestemmingsplannen een bepaalde periode ver loopt; die zou eigenlijk zo kort mogelijk moeten zijn, omdat ook in die periode er het nodige beschermd zal moeten worden dat anders toch weer op de een of andere manier voor de bijl gaat, door de tand des tijds wordt aangetast of hoe U dat verder dan ook wilt formuleren. Nu heeft deze Raad een uitspraak gedaan wat betreft het aanwijzen tot beschermd stadsgezicht. We zullen hier natuurlijk zelf ook helemaal achter moeten staan en er niet al te min achtend over moeten praten. Als we er zelf niet in geloven, doen anderen het ook niet. In dit verband is er nog iets: er zijn gemeenten die een sloopverbod kennen en dat ook in de verordening hebben vastgelegd. Ik heb bij een vorige gelegenheid het model-Groningen van zo'n sloop- verordening aan wethouder Tiekstra voorgelegd. Ik weet niet of de dienst daar inmiddels naar heeft kunnen kijken en of het College daarover bepaalde gedachten heeft; zo niet, dan hopen wij daar in februari wel op terug te komen. Ik noem deze dingen alleen maar even om aan te geven dat er straks een bepaalde periode aanbreekt, waarin naar buiten misschien iets van windstilte valt te constateren, maar die toch wel belangrijk kan zijn. Toen ik zo pas over dat rijtje deel-bestemmingsplannen op pag. 43 sprak, heb ik gezegd dat ik me van een paar kan voorstellen dat die hoog in het lijstje staan. Daar is dan ook de omgeving van de Grote Kerk bij. Onwille keurig wordt daar in het algemeen sterk aan gedacht en wij geloven dat dat ook wel terecht is. Daar houdt dan natuurlijk ook het gebied ten noorden van de Grote Kerk verband mee; daar wordt al vrij lang over gepraat en er is zelfs wel eens gesuggereerd dat men al bezig zou zijn daar het een en ander aan te doen, als een soort proef- terreintje in dit grote geheel. Mijn concrete vraag is dus nu: Zit er al wat schot en fijn in die plannen? Maar er is ook nog heel iets anders. De opzet en het tempo van de verdere gang van zaken worden onder meer dus niet alleen bepaald door geld. In een van de stukken geeft U een opsomming van de verschillende financiële mogelijkheden, de financiële regelingen die er op dit gebied zijn. Wat de stadsvernieuwing betreft, zijn daar de laatste tijd heel duidelijk van de kant van de rijks overheid nieuwe financiële mogelijkheden bij gekomen. Ik meen ook dat er enkele keren contacten zijn geweest tussen Uw College en staatssecretaris Schaeftër. Wanneer we nu langs die üjn gaan praten en denken, rijst de vraag: Hoe zijn de mogelijkheden om geld te krijgen uit wat wij aanduiden als „Den Haag", in te passen in het raam van die stadsvernieuwingsmogelijkheden die er zijn? Hoe is dat te combineren met de opzet van binnen uit zoals wij die in deze Gemeente zien? Zou het ook kunnen zijn dat, wanneer er op dat terrein bepaalde resultaten geboekt zouden kunnen worden via toezeggingen van de kant van de rijksoverheid, dit inwerkt op de prioriteiten in datzelfde lijstje op pag. 43? Wanneer men zou kunnen zeggen: Nee, van de buitenkant bijt dat elkaar niet maar is er sprake van een zekere parallellie, kan ik me toch nog wel voorstellen dat binnen die deel-bestemmingsplannen (waar over dan wordt gepraat) aan bepaalde aspecten bepaalde stukjes stadsvernieuwing toch wel weer een bepaalde prioriteit gegeven zou moeten worden. Opzet en tempo worden dus voor een deel bepaald door geld, uiteraard ook door mankracht; daarbij kan dan de dienst en ook de N.V. Stadsherstel een hele grote en beslissende rol spelen. Maar ook en dat is een van de gedachten die wij van onze kant altijd warm ondersteund hebben in deze vergaderingen en naar buiten natuurlijk inwoners van deze stad, mogelijk zelf woonachtig in de binnenstad, die sterk geïnteresseerd zijn en die al aan geboden hebben om mee te denken, mee te praten en mee te werken. Daar waar de tijd ons als zand door de vingers glijdt, dacht ik, dat het ook zin kan hebben om daar snel vorm aan te geven in de vorm van beschikbaar stellen van vergaderruimte, van subsidie en van andere hulp. Mogelijk dat er al subsidie-aanvragen liggen; mocht dat zo zijn, dan zouden wij het erg op prijs stellen dat deze zo snel mogelijk worden gehonoreerd. Wat degenen die de laatste weken de vergaderingen hebben bezocht of daarvan kermis hebben genomen is opgevallen, is dat het getij wat schijnt te kenteren. De hoorzittingen worden aanzienlijk slechter bezocht in verhouding tot vorig jaar. Dat laat zich ook wel denken, omdat het werk waar wij mee bezig zijn en waar wij vanavond over praten, geen werk is van massaal hoera-geroep of massaal boe-geroep. Het is ook helemaal niet iets dat zich leent voor stuntwerk, het is echt werk van lange adem. Maar juist ook daarom moet je, dacht ik, alles doen om zoveel mogelijk mensen, ambtelijk en niet-ambtelijk, te binden. Nu zijn we dus eigenlijk met een aanloop bezig voor een min of meer laatste beslissende sprong op 25 februari a.s. Wij kunnen die aanloop nemen, omdat wij - U hebt daar zelf in Uw toelichtend openingswoord ook al aan herinnerd standaard- en richtdoelen hebben vast gesteld. Dat is niet zonder meer gebeurd. Daar is enorm over gediscussieerd, zorgvuldig gewikt en gewogen, ge stemd, soms duidelijke uitslagen, soms kiele-kiele uitslagen, maar die standaard- en richtdoelen liggen dan nu ook vast. Op dit moment moeten wij daarvan uitgaan en ik dacht dus ook niet dat je daar in je beleid mee mag sjoemelen. Dat mag dus stellig niet, wanneer je gaat kijken naar de objectdoelen, objectdoelen die een duidelijke relatie moeten hebben met de standaard- en richtdoelen die deze Raad heeft vastgesteld. Wanneer ik dan constateer dat er toch nog een aantal objecten zijn die uitspraken over de on aantastbaarheid b.v. van de terpen en de bolwerken aan tasten, dan acht mijn fractie dat in hoge mate inconsequent. Dat is taboe, dat is uitgesloten, dat kan niet. Wij vinden dat er op dat punt verkeerde dingen worden voorgesteld. In diezelfde sfeer heb ik ook nog een vraag over pag. 5 van de bijlage die bij het ontwerp van januari 1974 behoort. Het is zo leuk dat, als je een pagina noemt, we allemaal weer snel in de papieren gaan graaien. Dat geeft mij overigens gelegenheid twee dingen tegen U te zeggen. In de eerste plaats dat er in het algemeen bij ons grote waardering bestaat voor de wijze van informatie van de Raad en ook voor de manier waarop U bepaalde sug gesties en andere ideeën van collega-raadsleden en werk groepen in een bepaalde vorm aan de Raad hebt doen toekomen. Mijn tweede opmerking is dat ik hier en daar het geluid heb opgevangen dat zelfs mensen die op de handelingen waren geabonneerd en mensen die om het set stukken vroegen wat de Raad heeft ontvangen, wel stukken hebben gekregen, maar minder en onvollediger dan aan de raadsleden ter beschikking zouden zijn gesteld. Mocht dit zo zijn, dan zouden wij daarvan graag de reden vernemen. Terugkerend naar het punt waar het mij om ging ik was even afgeleid door het ritselen met de papieren pagina 5. Er worden een aantal objectdoelen genoemd onder het hoofdstuk „fysiek klimaat" en een vraag die ons bezig houdt, isIs dit een volledig lijstje of zijn het maar voorbeelden? Als het niet een volledig üjstje is, maar alleen maar een paar voorbeelden, is het dan ook mogelijk dat we wel een volledig lijstje krijgen? Een paar van mijn fractiegenoten zullen nog enkele andere zaken aansnijden, minder algemeen dan de manier waarop ik tot nu toe hierover heb gesproken. Misschien ter verduidelijking, ook na datgene wat U zelf zopas hebt gezegd, nog even een vraag over 25 februari. Ik weet niet of we dezelfde stroom vragen zullen krijgen als toen in september 1973 in de Harmonie. Dat loog er niet om en het heeft er toen toe moeten leiden dat een deel van de vragen mondeling werd beantwoord, maar achteraf toch ook een heel groot deel schriftelijk. Ik zou me kunnen voorstellen dat dat vanavond ook weer gebeurt, temeer omdat de man uit Uw College, die het meest betrolcken is bij deze zaak, met griep te bed ligt. Hij zal misschien met zijn griephoofd wel aan ons denken, maar daar schieten we met de beantwoording niet veel mee op. U hebt de taak van het beantwoorden op U genomen, maar ik zou me best kunnen voorstellen dat U op een bepaald moment zegtEen paar grote moten haal ik er uit en daar geef ik een mondeling antwoord op, of ik geef mensen links en rechts van mij de kans om daarop te antwoorden, maar ik zou me ook kunnen voorstellen dat U zegt: Daarnaast moet het mogelijk zijn dat wij de Raad nog een aantal antwoorden op schrift doen toekomen. Mocht dat zo zijn, dan komt 25 februari misschien wat op de tocht, want we zijn nu al 21 januari. De hele zaak moet dan nog vergaard en gerubriceerd worden, er moeten antwoorden op gevonden worden en op die manier zou U dan een beetje in de knel kunnen komen. Nu vind ik het niet zo erg als die datum ietwat wordt verschoven; we kunnen er best nog een paar weken tijd bij hebben als we een paar jaar gepraat hebben over een binnenstad die al een aantal eeuwen heeft bestaan. De heer J. de Jong: De heer Vellenga heeft zeer breed voerig een aantal algemene opmerkingen gemaakt m.b.t. deze zaak. Ik zal dit in eerste instantie niet doen. Ik zou graag eerst een vraag willen stellen. U hebt in Uw opmer king gezegd dat hetgeen op dit moment in het ontwerp- structuurplan is neergelegd, het meerderheidsstandpunt van het College is. Ik dacht dat het voor ons interessant zou zijn geweest ook de minderheidsstandpunten te kennen en daaruit mogelijk te kunnen afleiden welke verschillen er zijn. Ik kan mij voorstellen dat de standpunten m.b.t. bepaalde kwesties lijnrecht tegenover elkaar staan; daar zou ik dan wel eens een verklaring voor willen hebben. Ik vind het op deze manier een beetje eenzijdig. De heer P. D. van der Wal: Ik zal mijn algemene opmerkingen kort houden. Wij hebben niet zo'n grote fractie dat we de werkzaamheden kunnen verdelen. Mijn algemene indruk van het ontwerp-structuurplan dat voor ons ligt, is naast alle waardering die wij ervoor hebben dat het duidelijk sporen van haastwerk vertoont. Het stuk is wel behoorlijk leesbaar, maar de duidelijkheid laat te wensen over. Ik kom daar nog wel op terug bij het bespreken van de details. De hele procedure om te komen tot een structuurplan voor de binnenstad staat onder de druk van een strak tijdschema. Ook wij vinden dat er opgeschoten moet worden, maar het mag geen haastwerk worden. De manier waarop de laatste hoorzitting werd gepland, kan zeker niet; woensdag per advertentie aan kondigen dat de maandag er op een hoorzitting wordt gehouden, kan niet; die termijn is veel te kort. Niemand heeft er rekening mee kunnen houden, laat staan dat groepen belangstellenden iets konden organiseren. Het resultaat was dan ook een matte vertoning, wat weth. Tiekstra verleidde tot de uitspraak: „De helden worden vermoeid". Dat „helden" is natuurlijk wel vleiend voor bepaalde groeperingen, maar de opmerking is niet juist. Als de hoorzittingen in het vervolg zo geregeld worden, is het wel om doodmoe van te worden. Het duidelijkste bewijs van haastwerk wordt wel geleverd door de bijlage met de nieuwe objectdoelen. Aanvankelijk waren de objectdoelen samen met de taakstellingen helemaal onder de tafel verdwenen, maar nu zijn ze er toch weer, zeer summier en lang niet volledig; de heer Vellenga heeft het daar ook al over gehad en er vragen over gesteld. Ik ben er dan ook benieuwd naar of die objectdoelen nog een rol zullen gaan spelen bij de vaststelling van het structuurplan en of het dan deze objectdoelen zullen zijn of dat ze nog zullen worden aangevuld. Hoe ziet U de uiteindelijke behandeling van het structuurplan in de vergadering van 25 februari a.s.? Zal die behandeling plaats hebben aan de hand van de objectdoelen of zal er een andere procedure wor den gevolgd? Als U daar nu geen antwoord op kunt geven, zou ik het op prijs stellen vroegtijdig te worden ingelicht. De rest van mijn opmerkingen bewaar ik wel voor de tweede instantie. De Voorzitter: Wij zullen een poging doen om een reactie te geven op hetgeen naar voren is gebracht in deze eerste ronde. Ik wil beginnen met de opmerkingen die door de heer Vellenga zijn gemaakt m.b.t. de bestemmingsplannen die zijn opgesomd op pagina 43. De heer Vellenga vond de opsomming deels logisch, deels willekeurig. Daar ben ik het volledig mee eens. De volgorde die op pagina 43 is aangehouden, is niet anders bedoeld als indicatief; het zijn dus de bestemmingsplannen waarmee wij na vast stelling van het structuurplan zo spoedig mogelijk bezig moeten. Ik dacht dat wij bij de discussie die wij daarna stellig zullen moeten hebben, concreter moeten aangeven in welke volgorde deze bestemmingsplannen bij voorkeur zouden moeten worden verwezenlijkt. Ik zeg met opzet „bij voorkeur zouden moeten worden verwezenlijkt", want er zullen beslist verschillende problemen op ons afkomen die ons wellicht dwingen om daadwerkelijk een andere volgorde toe te passen dan we misschien zouden willen. De heer Vellenga heeft in dit verband al een heel essentieel punt genoemd, n.l. de financiën. Het kan op een bepaald moment heel goed mogelijk zijn dat wij een bepaald object vrij spoedig financieel rond kunnen krijgen, terwijl wij andere onderdelen ik bedoel hiermee delen van de binnenstad die wij misschien liever eerder zouden willen aanpakken, niet financieel rond kunnen krijgen op korte termijn. Daardoor kunnen we wel eens gedwongen worden een andere volgorde toe te passen, dan wij graag willen. Maar toch geloof ik dat wij moeten beginnen met aan te geven wat wij de meest gewenste volgorde vinden; dat moeten we duidelijk voor ogen zien te krijgen. Dat is ook de intentie van de opsomming op pagina 43. Het is dus niet zo maar een willekeurige op somming het is een voorlopige volgorde, want wij menen dat daar straks nog verder over gepraat zal moeten worden. (De heer Vellenga: Hoe motiveert U die?) De motivering is in de eerste plaats dat de gedeelten die het meest dringend om aanpak vragen ook een zo hoog mogelijke urgentie moeten hebben. Maar wij hebben toch ook andere factoren ingecalculeerd. Wij hebben er ook wijzigingen die in een breder verband toch plaats moeten hebben bij betrokken. Het belangrijkste is en dat zal het ook in de toekomst moeten zijn de situatie waarin een bepaald deel van de stad verkeert en het gevaar van verslechtering van de situatie. Ik kan me n.l. indenken dat er bepaalde onderdelen zijn waar het gevaar van verslechtering groot is en dat er wijzigingen optreden die in strijd zijn met het structuurplan; dat zou aanleiding kunnen geven om aan zo'n gedeelte een heel hoge urgentie te geven, ook al is het, gezien de toestand waarin het verkeert, niet het eerst aan de beurt. Samenvattend zou ik willen zeggen dat de volgorde een zekere indicatie geeft, maar het is niet een volgorde waar niet aan getornd kan worden. Ik geloof stellig dat wij t.z.t. met de Commissie Ruimtelijke Or dening en eventueel met anderen moeten praten over wat wij moeten aanpakken, maar we zullen er daarbij vanuit moeten gaan dat we in de loop van de komende jaren gedwongen kunnen zijn en bereid moeten zijn daarin wijzigingen aan te brengen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 2