3
2
rijtje op pag. 43 kijk, zeg ik: Het is deels logisch, maar
deels willekeurig. Het centrum sec komt aan de beurt,
maar dan wippen we weer naar de randen van dat centrum
toe en dan keren we weer min of meer naar dat centrum
terug. Ik mis eigenlijk ook de precieze grenzen van het
geheel. Bepaalde straten en buurten waar je primair aan
denkt, vind ik niet zonder meer terug in deze aanduiding.
Toen ik eens wat historische werken nasloeg over de
buurten waar ik nu aan denk, kwam ik een rijmpje tegen,
een rijmpje dat vroeger wel door Leeuwarder jongens en
meisjes werd gebruikt bij het „potten". (Potten is dan een
spelletje om aan te geven wie eerst moet zoeken. U moet
dus niet aan een andere vorm van potten denken, in de
financiële sfeer.) Dat rijmpje luidde:
Romme, romme, rom
De Vismerk om
En de Wuttelhaven del
Dat gaat soa snel
Met de folie faa(r)t
Deur de Slotmakersstraat
En de Put foorbij
Waar een mantsje zat
Die de brij op at
En de lepel in syn buse stak.
In dat rijmpje kom je dus een aantal straten tegen,
waarvan ik zo niet een, twee, drie weet hoe ze zijn op
genomen in Uw plannen. Ik denk b.v. heel duidelijk aan
de Eewal en de Slotmakersstraat. Je zou misschien ook
kunnen denken aan een straat die in 1971 zowel in mei
als in juni nogal een rol gespeeld heeft in onze discussies
hier, n.l. de St. Jacobsstraat. Deze wordt telkens wel
genoemd in het lussensysteem wel of niet eenrichtings
verkeer, wel of niet tweerichtingsverkeer maar de
beleidsuitspraken die wij toen hebben gedaan en waarop
winkeliers min of meer htm beleid hebben afgestemd, vind
ik onvoldoende terug. Het is maar een detail, maar ik noem
het alleen maar even. Wanneer we daar nu een duidelijker
beeld van krijgen en U geeft duidelijk aan waarom die
volgorde zo bepaald is, kan de vraag opkomen: Wie gaat
ze maken als we eens aan die deel-bestemmingsplannen
toekomen? Ik dacht dat datgene wat we daarover in het
verleden altijd hebben gezegd, ook nu nog best gehand
haafd kan blijven, n.l. dat de eigen dienst dat gaat doen.
Nu weet ik niet of U zelf al in die richting hebt gedacht
en of er al de mogelijkheid is overwogen om daarvoor een
tijdtabel aan te geven als het niet zo is, zou ik U dat
niet zo erg kwalijk kunnen nemen maar ook i.v.m.
wat ik verderop nog hoop te zeggen, zou dat toch een
vraag van betekenis kunnen zijn. Vast staat dat er tussen
de besluiten die wij in februari gaan nemen en het moment
waarop de dienst zich gaat zetten tot het ontwerpen van
de deel-bestemmingsplannen een bepaalde periode ver
loopt; die zou eigenlijk zo kort mogelijk moeten zijn, omdat
ook in die periode er het nodige beschermd zal moeten
worden dat anders toch weer op de een of andere manier
voor de bijl gaat, door de tand des tijds wordt aangetast
of hoe U dat verder dan ook wilt formuleren. Nu heeft deze
Raad een uitspraak gedaan wat betreft het aanwijzen tot
beschermd stadsgezicht. We zullen hier natuurlijk zelf
ook helemaal achter moeten staan en er niet al te min
achtend over moeten praten. Als we er zelf niet in geloven,
doen anderen het ook niet. In dit verband is er nog iets:
er zijn gemeenten die een sloopverbod kennen en dat
ook in de verordening hebben vastgelegd. Ik heb bij een
vorige gelegenheid het model-Groningen van zo'n sloop-
verordening aan wethouder Tiekstra voorgelegd. Ik weet
niet of de dienst daar inmiddels naar heeft kunnen kijken
en of het College daarover bepaalde gedachten heeft; zo
niet, dan hopen wij daar in februari wel op terug te
komen. Ik noem deze dingen alleen maar even om aan
te geven dat er straks een bepaalde periode aanbreekt,
waarin naar buiten misschien iets van windstilte valt te
constateren, maar die toch wel belangrijk kan zijn.
Toen ik zo pas over dat rijtje deel-bestemmingsplannen
op pag. 43 sprak, heb ik gezegd dat ik me van een paar
kan voorstellen dat die hoog in het lijstje staan. Daar is
dan ook de omgeving van de Grote Kerk bij. Onwille
keurig wordt daar in het algemeen sterk aan gedacht en
wij geloven dat dat ook wel terecht is. Daar houdt dan
natuurlijk ook het gebied ten noorden van de Grote Kerk
verband mee; daar wordt al vrij lang over gepraat en er
is zelfs wel eens gesuggereerd dat men al bezig zou zijn
daar het een en ander aan te doen, als een soort proef-
terreintje in dit grote geheel. Mijn concrete vraag is dus
nu: Zit er al wat schot en fijn in die plannen?
Maar er is ook nog heel iets anders. De opzet en het
tempo van de verdere gang van zaken worden onder meer
dus niet alleen bepaald door geld. In een van de
stukken geeft U een opsomming van de verschillende
financiële mogelijkheden, de financiële regelingen die er
op dit gebied zijn. Wat de stadsvernieuwing betreft, zijn
daar de laatste tijd heel duidelijk van de kant van de rijks
overheid nieuwe financiële mogelijkheden bij gekomen. Ik
meen ook dat er enkele keren contacten zijn geweest
tussen Uw College en staatssecretaris Schaeftër. Wanneer
we nu langs die üjn gaan praten en denken, rijst de vraag:
Hoe zijn de mogelijkheden om geld te krijgen uit wat wij
aanduiden als „Den Haag", in te passen in het raam van
die stadsvernieuwingsmogelijkheden die er zijn? Hoe is
dat te combineren met de opzet van binnen uit zoals wij
die in deze Gemeente zien? Zou het ook kunnen zijn dat,
wanneer er op dat terrein bepaalde resultaten geboekt
zouden kunnen worden via toezeggingen van de kant van
de rijksoverheid, dit inwerkt op de prioriteiten in datzelfde
lijstje op pag. 43? Wanneer men zou kunnen zeggen:
Nee, van de buitenkant bijt dat elkaar niet maar is er
sprake van een zekere parallellie, kan ik me toch nog wel
voorstellen dat binnen die deel-bestemmingsplannen (waar
over dan wordt gepraat) aan bepaalde aspecten bepaalde
stukjes stadsvernieuwing toch wel weer een bepaalde
prioriteit gegeven zou moeten worden.
Opzet en tempo worden dus voor een deel bepaald
door geld, uiteraard ook door mankracht; daarbij kan dan
de dienst en ook de N.V. Stadsherstel een hele grote en
beslissende rol spelen. Maar ook en dat is een van de
gedachten die wij van onze kant altijd warm ondersteund
hebben in deze vergaderingen en naar buiten natuurlijk
inwoners van deze stad, mogelijk zelf woonachtig in de
binnenstad, die sterk geïnteresseerd zijn en die al aan
geboden hebben om mee te denken, mee te praten en
mee te werken. Daar waar de tijd ons als zand door de
vingers glijdt, dacht ik, dat het ook zin kan hebben om
daar snel vorm aan te geven in de vorm van beschikbaar
stellen van vergaderruimte, van subsidie en van andere
hulp. Mogelijk dat er al subsidie-aanvragen liggen; mocht
dat zo zijn, dan zouden wij het erg op prijs stellen dat
deze zo snel mogelijk worden gehonoreerd. Wat degenen
die de laatste weken de vergaderingen hebben bezocht of
daarvan kermis hebben genomen is opgevallen, is dat het
getij wat schijnt te kenteren. De hoorzittingen worden
aanzienlijk slechter bezocht in verhouding tot vorig jaar.
Dat laat zich ook wel denken, omdat het werk waar wij
mee bezig zijn en waar wij vanavond over praten, geen
werk is van massaal hoera-geroep of massaal boe-geroep.
Het is ook helemaal niet iets dat zich leent voor stuntwerk,
het is echt werk van lange adem. Maar juist ook daarom
moet je, dacht ik, alles doen om zoveel mogelijk mensen,
ambtelijk en niet-ambtelijk, te binden.
Nu zijn we dus eigenlijk met een aanloop bezig voor
een min of meer laatste beslissende sprong op 25 februari
a.s. Wij kunnen die aanloop nemen, omdat wij - U hebt
daar zelf in Uw toelichtend openingswoord ook al aan
herinnerd standaard- en richtdoelen hebben vast
gesteld. Dat is niet zonder meer gebeurd. Daar is enorm
over gediscussieerd, zorgvuldig gewikt en gewogen, ge
stemd, soms duidelijke uitslagen, soms kiele-kiele uitslagen,
maar die standaard- en richtdoelen liggen dan nu ook vast.
Op dit moment moeten wij daarvan uitgaan en ik dacht
dus ook niet dat je daar in je beleid mee mag sjoemelen.
Dat mag dus stellig niet, wanneer je gaat kijken naar de
objectdoelen, objectdoelen die een duidelijke relatie moeten
hebben met de standaard- en richtdoelen die deze Raad
heeft vastgesteld. Wanneer ik dan constateer dat er toch
nog een aantal objecten zijn die uitspraken over de on
aantastbaarheid b.v. van de terpen en de bolwerken aan
tasten, dan acht mijn fractie dat in hoge mate inconsequent.
Dat is taboe, dat is uitgesloten, dat kan niet. Wij vinden
dat er op dat punt verkeerde dingen worden voorgesteld.
In diezelfde sfeer heb ik ook nog een vraag over pag. 5
van de bijlage die bij het ontwerp van januari 1974
behoort. Het is zo leuk dat, als je een pagina noemt, we
allemaal weer snel in de papieren gaan graaien. Dat geeft
mij overigens gelegenheid twee dingen tegen U te zeggen.
In de eerste plaats dat er in het algemeen bij ons grote
waardering bestaat voor de wijze van informatie van de
Raad en ook voor de manier waarop U bepaalde sug
gesties en andere ideeën van collega-raadsleden en werk
groepen in een bepaalde vorm aan de Raad hebt doen
toekomen. Mijn tweede opmerking is dat ik hier en daar
het geluid heb opgevangen dat zelfs mensen die op de
handelingen waren geabonneerd en mensen die om het
set stukken vroegen wat de Raad heeft ontvangen, wel
stukken hebben gekregen, maar minder en onvollediger
dan aan de raadsleden ter beschikking zouden zijn gesteld.
Mocht dit zo zijn, dan zouden wij daarvan graag de reden
vernemen. Terugkerend naar het punt waar het mij om
ging ik was even afgeleid door het ritselen met de
papieren pagina 5. Er worden een aantal objectdoelen
genoemd onder het hoofdstuk „fysiek klimaat" en een
vraag die ons bezig houdt, isIs dit een volledig lijstje of
zijn het maar voorbeelden? Als het niet een volledig
üjstje is, maar alleen maar een paar voorbeelden, is het
dan ook mogelijk dat we wel een volledig lijstje krijgen?
Een paar van mijn fractiegenoten zullen nog enkele
andere zaken aansnijden, minder algemeen dan de manier
waarop ik tot nu toe hierover heb gesproken.
Misschien ter verduidelijking, ook na datgene wat U
zelf zopas hebt gezegd, nog even een vraag over 25 februari.
Ik weet niet of we dezelfde stroom vragen zullen krijgen
als toen in september 1973 in de Harmonie. Dat loog er
niet om en het heeft er toen toe moeten leiden dat een
deel van de vragen mondeling werd beantwoord, maar
achteraf toch ook een heel groot deel schriftelijk. Ik zou
me kunnen voorstellen dat dat vanavond ook weer gebeurt,
temeer omdat de man uit Uw College, die het meest
betrolcken is bij deze zaak, met griep te bed ligt. Hij zal
misschien met zijn griephoofd wel aan ons denken, maar
daar schieten we met de beantwoording niet veel mee op.
U hebt de taak van het beantwoorden op U genomen,
maar ik zou me best kunnen voorstellen dat U op een
bepaald moment zegtEen paar grote moten haal ik er uit
en daar geef ik een mondeling antwoord op, of ik geef
mensen links en rechts van mij de kans om daarop te
antwoorden, maar ik zou me ook kunnen voorstellen dat
U zegt: Daarnaast moet het mogelijk zijn dat wij de Raad
nog een aantal antwoorden op schrift doen toekomen.
Mocht dat zo zijn, dan komt 25 februari misschien wat
op de tocht, want we zijn nu al 21 januari. De hele zaak
moet dan nog vergaard en gerubriceerd worden, er moeten
antwoorden op gevonden worden en op die manier zou
U dan een beetje in de knel kunnen komen. Nu vind ik
het niet zo erg als die datum ietwat wordt verschoven;
we kunnen er best nog een paar weken tijd bij hebben
als we een paar jaar gepraat hebben over een binnenstad
die al een aantal eeuwen heeft bestaan.
De heer J. de Jong: De heer Vellenga heeft zeer breed
voerig een aantal algemene opmerkingen gemaakt m.b.t.
deze zaak. Ik zal dit in eerste instantie niet doen. Ik zou
graag eerst een vraag willen stellen. U hebt in Uw opmer
king gezegd dat hetgeen op dit moment in het ontwerp-
structuurplan is neergelegd, het meerderheidsstandpunt
van het College is. Ik dacht dat het voor ons interessant
zou zijn geweest ook de minderheidsstandpunten te kennen
en daaruit mogelijk te kunnen afleiden welke verschillen
er zijn. Ik kan mij voorstellen dat de standpunten m.b.t.
bepaalde kwesties lijnrecht tegenover elkaar staan; daar
zou ik dan wel eens een verklaring voor willen hebben.
Ik vind het op deze manier een beetje eenzijdig.
De heer P. D. van der Wal: Ik zal mijn algemene
opmerkingen kort houden. Wij hebben niet zo'n grote
fractie dat we de werkzaamheden kunnen verdelen.
Mijn algemene indruk van het ontwerp-structuurplan
dat voor ons ligt, is naast alle waardering die wij ervoor
hebben dat het duidelijk sporen van haastwerk vertoont.
Het stuk is wel behoorlijk leesbaar, maar de duidelijkheid
laat te wensen over. Ik kom daar nog wel op terug bij het
bespreken van de details. De hele procedure om te komen
tot een structuurplan voor de binnenstad staat onder de
druk van een strak tijdschema. Ook wij vinden dat er
opgeschoten moet worden, maar het mag geen haastwerk
worden. De manier waarop de laatste hoorzitting werd
gepland, kan zeker niet; woensdag per advertentie aan
kondigen dat de maandag er op een hoorzitting wordt
gehouden, kan niet; die termijn is veel te kort. Niemand
heeft er rekening mee kunnen houden, laat staan dat
groepen belangstellenden iets konden organiseren. Het
resultaat was dan ook een matte vertoning, wat weth.
Tiekstra verleidde tot de uitspraak: „De helden worden
vermoeid". Dat „helden" is natuurlijk wel vleiend voor
bepaalde groeperingen, maar de opmerking is niet juist.
Als de hoorzittingen in het vervolg zo geregeld worden,
is het wel om doodmoe van te worden. Het duidelijkste
bewijs van haastwerk wordt wel geleverd door de bijlage
met de nieuwe objectdoelen. Aanvankelijk waren de
objectdoelen samen met de taakstellingen helemaal onder
de tafel verdwenen, maar nu zijn ze er toch weer, zeer
summier en lang niet volledig; de heer Vellenga heeft het
daar ook al over gehad en er vragen over gesteld. Ik ben
er dan ook benieuwd naar of die objectdoelen nog een rol
zullen gaan spelen bij de vaststelling van het structuurplan
en of het dan deze objectdoelen zullen zijn of dat ze nog
zullen worden aangevuld. Hoe ziet U de uiteindelijke
behandeling van het structuurplan in de vergadering van
25 februari a.s.? Zal die behandeling plaats hebben aan de
hand van de objectdoelen of zal er een andere procedure wor
den gevolgd? Als U daar nu geen antwoord op kunt geven,
zou ik het op prijs stellen vroegtijdig te worden ingelicht.
De rest van mijn opmerkingen bewaar ik wel voor de
tweede instantie.
De Voorzitter: Wij zullen een poging doen om een
reactie te geven op hetgeen naar voren is gebracht in deze
eerste ronde.
Ik wil beginnen met de opmerkingen die door de heer
Vellenga zijn gemaakt m.b.t. de bestemmingsplannen die
zijn opgesomd op pagina 43. De heer Vellenga vond de
opsomming deels logisch, deels willekeurig. Daar ben ik
het volledig mee eens. De volgorde die op pagina 43 is
aangehouden, is niet anders bedoeld als indicatief; het
zijn dus de bestemmingsplannen waarmee wij na vast
stelling van het structuurplan zo spoedig mogelijk bezig
moeten. Ik dacht dat wij bij de discussie die wij daarna
stellig zullen moeten hebben, concreter moeten aangeven
in welke volgorde deze bestemmingsplannen bij voorkeur
zouden moeten worden verwezenlijkt. Ik zeg met opzet
„bij voorkeur zouden moeten worden verwezenlijkt",
want er zullen beslist verschillende problemen op ons
afkomen die ons wellicht dwingen om daadwerkelijk een
andere volgorde toe te passen dan we misschien zouden
willen. De heer Vellenga heeft in dit verband al een heel
essentieel punt genoemd, n.l. de financiën. Het kan op
een bepaald moment heel goed mogelijk zijn dat wij een
bepaald object vrij spoedig financieel rond kunnen
krijgen, terwijl wij andere onderdelen ik bedoel hiermee
delen van de binnenstad die wij misschien liever eerder
zouden willen aanpakken, niet financieel rond kunnen
krijgen op korte termijn. Daardoor kunnen we wel eens
gedwongen worden een andere volgorde toe te passen,
dan wij graag willen. Maar toch geloof ik dat wij moeten
beginnen met aan te geven wat wij de meest gewenste
volgorde vinden; dat moeten we duidelijk voor ogen zien
te krijgen. Dat is ook de intentie van de opsomming op
pagina 43. Het is dus niet zo maar een willekeurige op
somming het is een voorlopige volgorde, want wij menen
dat daar straks nog verder over gepraat zal moeten worden.
(De heer Vellenga: Hoe motiveert U die?) De motivering
is in de eerste plaats dat de gedeelten die het meest
dringend om aanpak vragen ook een zo hoog mogelijke
urgentie moeten hebben. Maar wij hebben toch ook andere
factoren ingecalculeerd. Wij hebben er ook wijzigingen die
in een breder verband toch plaats moeten hebben bij
betrokken. Het belangrijkste is en dat zal het ook in de
toekomst moeten zijn de situatie waarin een bepaald
deel van de stad verkeert en het gevaar van verslechtering
van de situatie. Ik kan me n.l. indenken dat er bepaalde
onderdelen zijn waar het gevaar van verslechtering groot
is en dat er wijzigingen optreden die in strijd zijn met het
structuurplan; dat zou aanleiding kunnen geven om aan
zo'n gedeelte een heel hoge urgentie te geven, ook al is
het, gezien de toestand waarin het verkeert, niet het eerst
aan de beurt. Samenvattend zou ik willen zeggen dat de
volgorde een zekere indicatie geeft, maar het is niet een
volgorde waar niet aan getornd kan worden. Ik geloof
stellig dat wij t.z.t. met de Commissie Ruimtelijke Or
dening en eventueel met anderen moeten praten over wat
wij moeten aanpakken, maar we zullen er daarbij vanuit
moeten gaan dat we in de loop van de komende jaren
gedwongen kunnen zijn en bereid moeten zijn daarin
wijzigingen aan te brengen.