4 5 De heer Vellenga heeft in dit verband ook gevraagd of wij een tijdtabel zouden kunnen geven. Op dit moment kunnen wij dat niet. Het enige dat wij weten, is dat het een bijzonder grote urgentie heeft en dat vele factoren mede bepalend zullen zijn voor het tijdsbestek waarin we iets waar kunnen maken. Wij zien geen reële mogelijkheid om een tijdschema aan te geven waar we ons ook aan zouden kunnen houden. Het meest belangrijke achten wij dat zo snel mogelijk wordt begonnen. Aan bepaalde onder delen wordt ook al gewerkt bij de dienst. Het werken aan het structuurplan vergt dat zult U begrijpen een groot deel van de energie en tijd van de Stedebouwkundige afdeling, maar men is daarnaast toch ook al bezig met bepaalde onderdelen; ik noem als voorbeeld de omgeving van de Grote Kerk. De heer Vellenga heeft voorts gevraagd wie wij dit werk denken te laten doen. Wat de uitwerking van de bestemmingsplannen m.b.t. de binnenstad betreft, denken wij aan de eigen dienst; dat past m.i. ook in het schema dat jaren geleden in de Raad is vastgesteld; toen zijn aan andere bureaus taken gegeven buiten de binnenstad. Wij hebben intussen de Stedebouwkundige afdeling op gebouwd en versterkt. Die afdeling heeft de afgelopen jaren al bijzonder veel gedaan m.b.t. de binnenstads- problematiek doeleindennota, ontwerp-structuurnota en als deze brok werk klaar is, zal deze afdeling voor een groot deel worden ingezet dat is mogelijk bij de huidige bezetting voor het uitwerken van bestemmingsplannen voor de binnenstad. Ik heb er veel vertrouwen in dat dit in een behoorlijk tempo zal kunnen gebeuren. Ik zou de heer Achterhof willen vragen om straks iets te zeggen over de problematiek van het sloopverbod en over het plan voor het gebied ten noorden van de Grote Kerk. De heer Vellenga heeft concreet gevraagd of het mo gelijk is dat nieuwe beslissingen van de overheid inwerken op de prioriteitenlijst. Ik ben er van overtuigd dat die er op in zullen werken, ook in gevallen ten aanzien waarvan wij dat niet prettig zullen vinden. De praktijk zal zijn dat wij straks niet de grootste moeite zullen hebben met het klaar maken van bestemmingsplannen voor de binnenstad als het structuurplan klaar is; onze grootste opgave zal zijn bepaalde plannen te realiseren. Het financiële pro bleem zal daarbij een onvoorstelbare bottleneck vormen. Ik heb persoonlijk het genoegen gehad samen met weth. Tiekstra een aantal gesprekken te hebben met mensen die werkelijk van alles willen doen en allerlei plannen voor de binnenstad klaar willen maken. Ik wil U bij deze wel zeggen dat ik dan steeds heb gezegd: „Wij hebben op dit moment niet zoveel behoefte aan allerlei plannen. Kunt U aangeven wie iets waar kan maken?" En dat „waar maken" betekent dan exploitatierisico's op zich nemen. Want dat is het grote probleem. Het belangrijkste punt is of wij voldoende subsidies kunnen krijgen. Wij volgen natuurlijk nauwlettend de voorschriften die er zijn; wij trachten daar zo goed mogelijk op in te haken. Wij hebben met een tweetal bewindslieden de laatste tijd daarover intensief gesproken, zowel met staatssecretaris Schaeffer als met staatssecretaris Polak; dat zijn de twee mensen die wij op dit terrein moeten hebben. Ik kan U de verzekering geven dat wij alles zullen doen om gebruik te maken van de financiële mogelijkheden die de overheid biedt om subsidie te krijgen voor het aanpakken van stukken van de binnenstad. Maar alleen met subsidies zijn we er niet. Ik zou als voorbeeld wij komen hierop terug in een volgende raadsvergadering de problematiek willen noemen m.b.t. de Transvaalwijk. Wij hebben ge weldige bedragen aan subsidie gekregen; de staatssecretaris heeft in het Hof plechtig de cheques overhandigd. Wij waren daar erg blij mee. Maar de zaak zit op het ogenblik vast. En dat komt niet door die subsidies, maar door het grote bedrag dat nog boven water moet komen en dat door ons of door de bevolking van die wijk op tafel gelegd moet worden; wij kunnen dat geld op dit moment nergens anders vandaan halen. Het is een geweldig bezwaar voor die bevolking, maar ook wij zitten op zwart zaad, ook wij kunnen nergens dat bedrag vinden. Diezelfde problematiek gaat straks spelen in de binnenstad; ook als we subsidie krijgen, zullen er nog grote bedragen op tafel moeten komen om iets te kunnen realiseren. Dat is een zwaardere opgave dan het maken van bestemmingsplannen. De dienst zal best in staat zijn, als het structuurplan klaar is, in een redelijk tempo bestemmingsplannen te maken. Dan heeft de heer Vellenga een aantal opmerkingen gemaakt over het inschakelen van groepen van de be volking. In ieder geval zullen wij een weg moeten vinden dat is al eerder in de Raad besproken om een goed samenspel te krijgen als wij straks een bestemmingsplan aan het uitwerken zijn. Dat er inspraak moet zijn is duidelijk; bij de binnenstad is dat gemakkelijker dan bij nieuwe wijken waar nog geen bewoners zijn; in de binnen stad wonen mensen en bij de binnenstad zijn veel mensen betrokken. Wij zullen ons er op moeten beraden of wij voor elk bestemmingsplan een bepaalde werkgroep moeten samenstellen waarin de betrokkenen zitting hebben. Het zou wel eens van belang kunnen zijn dat er voor elk plan een aparte groep wordt samengesteld, opdat wij elke keer diegenen er bij kunnen betrekken die er het meest zinnig over kunnen praten, die er ook de meest directe belangen bij hebben. Dat kunnen verschillende groepen uit onze samenleving zijn. Ik zou dus graag in die richting willen denken. U weet dat wij bij de dienst werken met projectgroepen en ik zou mij heel goed kunnen voor stellen dat wij straks voor elk bestemmingsplan een werk groep instellen waarin ook betrokkenen worden uitgeno digd zitting te nemen. Op dit moment zijn er nog geen subsidie-aanvragen van groepen binnengekomen; er zijn voor zover ik weet ook nog geen groepen. Ik vermoed dat de heer Vellenga doelt op de contacten die er zijn geweest met het Centraal Orgaan; het C.O.L. kan hierbij wellicht ook een bepaalde rol spelen. Wij zullen nog moeten vast stellen wat de plaats van het C.O.L. in deze precies moet en kan zijn. Ik weet dat de wethouders Weide en Tiekstra al een gesprek hebben gehad met het C.O.L.; ik ben er nog niet van op de hoogte in hoeverre dat al resultaten heeft opgeleverd. Wij hebben in B. en W. wel afgesproken dat er een goed contact met het C.O.L. zou moeten zijn over deze problematiek. (De heer Vellenga: Daar heb ik aan gedacht, maar ik heb ook gedacht aan een groep mensen in de buurt van de Grote Kerk die een voorlopige vereniging hebben gevormd en die naar ik meen een verzoek zouden willen doen om wat faciliteiten van de Gemeente te krijgen om met hun inbreng, hun kijk, hun liefde voor de binnenstad het nodige te kunnen doen.) Als er dergelijke aanvragen binnenkomen zullen we ze geval voor geval bekijken; wij zullen dat moeten zien in samenhang met wat ik zopas heb gezegd. Wij moeten bekijken in hoeverre we in directe coöperatie kunnen werken met dergelijke groepen; het kan ook zijn dat wij hun eigen mogelijkheden moeten geven. De heer Vellenga heeft gezegd dat er niet gesjoemeld mag worden met de standaard- en richtdoelen. Ik weet niet wie er sjoemelt, maar het College heeft dat in ieder geval niet gedaan; dat staat wel vast. Het heeft het in het verleden nooit gedaan en zal het ook in de toekomst niet doen. Maar met de opmerking van de heer Vellenga ben ik het eens. Wij gaan er vanuit dat de standaard- en richtdoelen een gegeven zijn; dat was ons uitgangspunt bij de verdere uitwerking van de plannen, m.n. bij het formuleren van de objectdoelen. Het kan best zijn maar dat zal vandaag of op 25 februari in discussie moeten komen dat de Raad meent dat we dat niet altijd op de juiste wijze hebben gedaan; uiteindelijk moet de Raad de objectdoelen vaststellen. Ik kan mij voorstellen dat over de aanpassing van de objectdoelen aan de standaard- en richtdoelen verschillend wordt gedacht. (De heer Vel lenga: Dat kan niet.) Misschien is het een verschil van interpretatie. Als wij objectdoelen in strijd met standaard en richtdoelen zouden hebben geformuleerd dan zouden wij die moeten wijzigen, tenzij de Raad besluit het be treffende standaard- of richtdoel alsnog te veranderen. Maar dat is niet ons uitgangspunt. Als een meerderheid van de Raad straks meent dat een interpretatie van ons niet strookt met de vastgestelde standaard- en richtdoelen, dan zal de Raad tot wijziging moeten besluiten. Dat wachten wij af. Wij zijn bij het formuleren van de object doelen echt uitgegaan van de door de Raad vastgestelde standaard- en richtdoelen. Ik moet hier nog aan toevoegen dat dit niet een voorlopige benadering is en dat er niet nog een serie objectdoelen bij zullen komen. Wij gaan er vanuit dat dit de objectdoelen zijn. Wij hebben wel en misschien heeft dat enig misverstand gewekt de taak stellingen weggelaten. In de doeleindennota stonden na de objectdoelen ook de taakstellingen genoemd. Die heb ben we nu niet weggelaten omdat ze niet meer geldig zijn; wij hebben ze toen opgenomen om een zo volledig mogehjk beeld te geven in welke richting de gedachten gaan. In de nu aan de orde zijnde nota staat ook dat de taakstellingen naar de mening van het College straks een definitieve formulering dienen te krijgen in de bestemmingsplannen; daarin vinden we straks de taakstellingen terug. Object doelen vormen een algemeen facet, hoewel je hier en daar al op de grens komt, maar wij menen dat die nog in het kader van het structuurplan moeten worden vastgesteld. Wij zijn ervan uitgegaan dat de objectdoelen die wij nodig hebben in het kader van het structuurplan in het ontwerp-plan zijn geformuleerd. Dat neemt niet weg dat de Raad rustig aanvullingen kan geven. De Raad kan in de discussies in februari met amendementen komen. Ik zou niet willen beweren dat er niets bij kan, maar wij zijn van mening dat dit in het kader van het structuurplan voldoende is. De heer Vellenga heeft gevraagd of het College, net als een vorige keer, na de informatieve raadsvergadering schriftelijk vragen zal beantwoorden. Dat is niet onze bedoeling. Ik zou wel een poging willen doen om het verslag van deze vergadering op tijd klaar te krijgen; op de Secretarie zal aan dit verslag voorrang moeten worden gegeven. Ik geloof dat het een goede zaak zal zijn dat wij dit verslag als document beschikbaar hebben bij de zitting die plaats zal hebben op 25 februari a.s. Wij zullen natuurlijk wel op een aantal punten schriftelijk ingaan. Ik heb in mijn inleidend woord al gezegd dat wij na deze zitting misschien het structuurplan op bepaalde punten moeten wijzigen. Het kan zijn dat wij een aantal alternatieven laten vervallen. Er zijn alternatieven die geen voorkeur hebben van B. en W. en als uit de hearing en uit deze zitting zou blijken dat er overigens ook geen steun voor is, zou het kunnen zijn dat het College besluit die te laten vallen. Op die wijze kan er nog wat aan het ontwerp worden geschaafd. Misschien kan ook hier en daar nog iets worden toegevoegd of weggelaten. Voorts komt er een raadsbrief waarin wij op een aantal essentiële dingen ingaan. Daarin zullen ook een aantal minderheids standpunten moeten worden opgenomen. Daarmee kom ik op een vraag van de heer De Jong die het niet juist vond dat die minderheidsstandpunten nu niet naar voren zijn gekomen uit de stukken. Ik dacht overigens niet dat wij daar geheimzinnig mee waren. In de doeleindennota zijn de minderheidsstandpunten dui delijk weergegeven. In feite bestaan er nog steeds dezelfde meningsverschillen. Wij hebben gemeend dat het niet erg zinvol was in dit stadium in dit plan ook de minderheids standpunten neer te leggen. Wij zullen pas na deze ver gadering definitief balans opmaken. Dan zal moeten blijken op grond ook van deze discussie; ik vlei mij nog steeds met de hoop dat er leden van het College zijn die een minderheidsstandpunt opgeven op grond van deze dis cussie hoeveel minderheidsstandpunten nog zijn blijven bestaan. Het is m.i. een normale zaak dat er verschil van mening is op verschillende punten. Dit is een bijzonder moeilijke materie. Als het College op alle punten die zo essentieel en indringend zijn zonder meer unaniem zou zijn, dan zou ik bijna de conclusie trekken dat althans een deel van het College niet zoveel waard is. Het is bijna uitgesloten dat het College op alle punten unaniem is. Van een aantal punten zal men geen halszaak willen maken en zeggen dat ze niet genoemd behoeven te worden; dat is de gang van zaken in B. en W. Maar daarom be houden de betreffende leden van het College zich wel het recht voor m.b.t. die punten te stemmen zoals zij dat willen. Maar er zullen ongetwijfeld punten zijn waarover het College het beslist niet eens is en t.a.v. die punten zal een meerderheids- en een minderheidsstandpunt worden geformuleerd. Daar moet in de komende weken aan worden gewerkt. (De heer Schaafsma: Kan het ook zijn dat een meerderheidsstandpunt dan tot minderheids standpunt wordt?) Die kans lijkt mij miniem. (De heer Schaafsma: Ook niet n.a.v. een goede discussie?) Het zou kunnen zijn dat de Raad zo goed argumenteert van daag dat sommige leden van het College van mening veranderen, maar de meeste leden wijzigen hun standpunt niet zo maar; het lijkt mij dus niet waarschijnlijk. (De heer J. de Jong: Ik ben toch niet helemaal tevreden met Uw antwoord. U stelt dit nu wel zo, maar wij hebben vanavond een informatieve vergadering. Het zou juist in het kader van deze vergadering voor de Raad van uiter mate groot belang zijn te weten hoe het College an sich over deze zaken denkt. Het alleen weergeven van een meerderheidsstandpunt vind ik niet juist; dan schuif je de rest aan de kant. Zo zitten wij hier toch vanavond niet met elkaar te praten?) (De heer Heidinga: De heer De Jong vergist zich. B. en W. willen weten hoe wij er over denken.) Dat is inderdaad erg belangrijk; dat stelt U zeer terecht. Op dit moment is niet eens zo zeer belangrijk hoe wij er over denken; dat vindt U in het document. (De heer J. de Jong: Voor ons wel.) Ik wil toch wel in alle duidelijkheid zeggen dat wij in de stukken die vorig jaar aan de Raad zijn overgelegd, m.b.t. vrij veel essentiële punten de meerderheids- en minderheidsstandpunten heb ben vermeld. Een aantal daarvan zowel meerderheids- als minderheidsstandpunten zijn vervallen door het vaststellen van de standaard- en richtdoelen door de Raad. Daar is een deel van het College niet blij mee, maar daar is in het College niet weer over gediscussieerd, want de Raad heeft een beslissing genomen. Wat de Raad heeft besloten, is voor ons een gegeven geworden, anders zouden we er ook nooit uitkomen. Op een aantal andere punten U kunt ze in de documenten van vorig jaar vinden; ik denk b.v. aan verschillende tangenten zijn minder heidsstandpunten blijven bestaan. In het algemeen kunt U aannemen voorzover fracties niet van standpunt zijn veranderd en wethouders mee gegaan zijn; dat acht ik niet geheel uitgesloten dat dezelfde minderheidsstand punten nog bestaan in het College. Wij hebben ze nu niet opgenomen, maar zullen dat in de raadsbrief wel doen. Ik vind het jammer dat de heer De Jong dit onbevredigend vindt, maar ik kan dat op dit moment ook niet verhelpen. (De heer J. de Jong: Nu niet meer, maar misschien een andere keer wel.) Ja, daar ben ik het mee eens. De heer Vellenga heeft opgemerkt dat niet iedereen een complete set stukken heeft gekregen. Wij hebben wel ons uiterste best gedaan een zo breed mogelijke oriëntatie te geven. Wij hebben het standpunt ingenomen dat de Raad en degenen die hier het meest direct bij betrokken zijn de complete set moesten hebben. Anderen hebben we een verkorte uitgave gezonden. Ik heb de indruk dat de essentie daar echt wel in staat. Een ieder die hierover wilde beschikken, kon de verkorte uitgave krijgen. Maar het is inderdaad waar dat niet iedereen de complete documentatie heeft gekregen. Het moest allemaal snel gebeuren en wij hebben dus op een bepaald moment gemeend dezelfde beslissing te kunnen nemen die vorig jaar t.a.v. het grote structuurplan is genomen. Wij hebben toen van het grote structuurplan een kleine uitgave ge maakt; een aantal mensen heeft toen de grote uitgave gekregen en een ieder die verder belangstelling had, kon de kleine uitgave op het Stadhuis of bij de dienst krijgen. Wij hebben nu dezelfde werkwijze menen te moeten toe passen in de veronderstelling dat iedereen toch in vol doende mate zou kunnen worden geïnformeerd. De heer Van der Wal heeft gezegd dat hij de indruk heeft dat het ontwerp-structuurplan de sporen van haast werk vertoont. Het is nog niet een slotstuk, dat geef ik toe; maar ik vind het wel een knap stuk. Er is inderdaad een groen vel op een verkeerde manier in het stuk op genomen en er zullen nog wel een paar kleinigheden zijn, maar we hopen dat in het definitieve stuk te corrigeren. Ik dacht dat het stuk vrij goed in elkaar zat. Ik wil niet zeggen dat iedereen er hoera over roept, maar dat is een andere zaak. Ik heb echt niet zoveel sporen van haastwerk kunnen vinden. (De heer P. D. van der Wal: Ik doelde vooral op de bijlage. Voor de Kerst is er ook nog een hearing geweest aan de hand van een discussienota. Toen waren alle objectdoelen verdwenen. Daarover zijn toen opmerkingen gemaakt. Pas op het laatste moment is er een bijlage gekomen. Die bijlage is ook niet verstrekt aan de mensen die de kleine uitgave hebben gekregen.) Tussentijds zijn er ook nog documenten verschenen; deze zaak groeit steeds door. Ik geef toe dat er tussentijds een stuk is gekomen waarin geen objectdoelen stonden; dat was onduidelijk. Op dit ogenblik heb ik het echter alleen over het document waar wij vanavond over pra ten; dat stuk kan, dacht ik, de toets der kritiek wel doorstaan. Ik zou graag willen dat de heer Achterhof nu nog het een en ander vertelde over de mogelijkheid van een sloopverbod. Ik herinner mij dat ik eens een gesprek heb bijgewoond over die kwestie, maar ik ben te weinig deskundig op dit gebied om mij aan een antwoord te wagen. Verder is er dan nog de kwestie van het gebied rond de Grote Kerk.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 3