De heer Achterhof: Wat het sloopverbod betreft, hebt
U de verkeerde man het woord gegeven. Ik weet dat er
hier en daar een sloopverbod bestaat en ook dat het niet
goed schijnt te werken, maar hoe die zaak precies in elkaar
zit, weet ik niet. De heer Van der Wal heeft mij al laten
weten dat hij het een en ander van de haken en ogen weet;
hij kan daar dus straks wel even op ingaan. Ik meen te
weten dat ze in Groningen ook geen kans zien alle sloop
te voorkomen.
Ik wilde u niet onderbreken toen U sprak over de volg
orde van de deel-bestemmingsplannen; het lijstje vermeldt,
meen ik, 12 plannen. Ik herinner mij dat in het begin de
plannen genummerd waren. Dat is echter een beetje
gevaarlijk, want je kunt die volgorde nooit aanhouden.
Er kunnen zoveel dingen gebeuren waardoor het toch
anders moet. Om te beginnen is er natuurlijk al een zekere
samenhang tussen al die onderdelen waardoor je ze ook
nooit een voor een kunt afwerken. Verder is er nog iets
dat mede bepalend is voor de urgentie. Ik noem de mate
van verval; dat punt is ook al genoemd. Maar ook doordat
andere dingen tot een beslissing raken, kan het zijn dat
het naastliggende gebied duidelijke wijzigingen moet
ondergaan; daardoor kan een zekere haast ontstaan. Maar
vooral de samenhang is iets dat goed in de gaten moet
worden gehouden. Het zijn nu eenmaal niet aparte
stukjes, ze vormen uiteindelijk één geheel. Het gebiedje
rond de Grote Kerk kan je b.v. niet alleen aanpakken;
dan kom je onherroepelijk bij Voorstreek, Hoeksterend
enz. terecht. Ben je met Hoeksterend en omgeving bezig
dan gaat het niet alleen om het gebiedje rond de Boni-
fatiuskerk, maar krijg je ook te maken met de verkeers-
oplossing vanuit het noordoosten; dat kan invloed hebben
op het tempo en de volgorde waarin we een en ander
aanpakken.
Ik vond het wel interessant dat de heer Vellenga ook
de invloed van de burger op het tot stand komen van de
bestemmingsplannen noemde. Er zijn intussen wat studie
stukken in omloop die betrekking hebben op de voor
bereiding van de Wet op de Stadsvernieuwing. Als je die
papieren doorneemt, is het heel duidelijk dat het niet meer
alleen gaat om de voorbereiding van een technisch en
financieel plan; tot voor kort was dat de hoofdmoot. Het
gaat ook niet meer alleen om de rechtszekerheid van de
burger en de eigenaren. In het algemeen zal er parallel
aan het bestemmingsplan, het vernieuwingsplan ook een
sociaal plan tot stand moeten komen. De Wet op de
Stadsvernieuwing is nog lang niet klaar; er zal nog heel
wat over gepraat moeten worden. Maar ik dacht toch dat
de tendens van de stukken die wij er nu al over krijgen
in overeenstemming is met de geest waarin je dit aan
moet pakken. Wie zal je er nu bij moeten betrekken? Ik
dacht dat, net als vanouds, de eigenaren er bij betrokken
moeten worden; dat zijn er heel wat als het een bestem
mingsplan voor de binnenstad betreft. Maar ook de
mensen die er leven en werken moet je er bij betrekken.
Zo zou je nu de merkwaardige situatie kunnen krijgen
dat wij zelf ook mee mogen praten als het gaat om het
gebied om en nabij de Nieuweburen; met „wij zelf"
bedoel ik dan de werkers van de Wissesdwinger. Werken
betekent soms bij onze dienst ook praten en wij praten
en werken inderdaad m.b.t. het gebied rond de Grote
Kerk. Soms komen er bij de dienst bestemmingsplannen
oude stijl te voorschijn. Wij hopen dat we daar ook nog
het een en ander aan zullen hebben. Natuurlijk zullen ze
moeten worden aangepast aan de geest van deze tijd.
Verder zou ik willen opmerken dat het niet te vermijden
is dat wij zo nu en dan in de stukken die we produceren
een kleinigheid vergeten. Gelukkig zijn er in deze zaal
36 mensen die een beetje op ons letten. Wij hopen dat
het uiteindelijk toch goed zal komen met de binnenstad.
De kwestie van het sloopverbod laat ik dus over aan
de heer Van der Wal.
De heer J. van der Wal: De heer Vellenga heeft ge
vraagd of het mogelijk is om een verbod uit te vaardigen
om zonder vergunning van B. en W. panden te slopen.
Nu staat er in art. 56 van de Woningwet een bepaling
dat de Kroon gemeenten kan aanwijzen waar, op grond
van de heersende woningnood, een vergunning moet wor
den gevraagd aan B. en W. om een pand te mogen slopen.
Maar in die omstandigheden verkeren wij in Leeuwarden
beslist niet praktisch geen enkele gemeente trouwens
dus dat artikel kunnen we niet toepassen. Verder staat in
de hele Woningwet niets geregeld over een vergunningen
stelsel voor slopen. Ilct is niettemin bekend dat er enkele
gemeenten zijn - het zijn maar een paar in het hele
land die een wijziging van de bouwverordening of een
aparte verordening hebben op grond waarvan toestem
ming aan B. en W. moet worden gevraagd voor het slopen
van een pand. Wij hebben de betreffende verordeningen
bestudeerd, wij hebben ook zonder voorbeelden de zaak
helemaal bekeken. Deze materie heeft één geweldig groot
bezwaar, n.l. dat je eigenlijk geen enkel criterium kunt
noemen op basis waarvan B. cn W. een dergelijke ver
gunning zouden kunnen weigeren of verlenen. Dat cri
terium kan eigenlijk alleen maar worden gevonden in een
bestemmingsplan. Wij zijn nu juist bezig met de voor
bereiding van een structuurplan en daarna van bestem
mingsplannen. Het stadium om een sloopverbod in te
stellen, is eigenlijk nog niet aangebroken. Zou men het
wel willen dan ontstaat het grote gevaar van willekeur en
als men het dan heeft over rechtszekerheid, dan blijft daar
niet al te veel van over, in ieder geval krijgt die een be
hoorlijke knauw. (De heer Vellenga: Was de Groninger
poging, gemeten aan Uw uitgangspunten, niet juist? Hebt
U die bestudeerd?) Die was inderdaad niet juist. Afgezien
daarvan, U hebt van de heer Achterhof al gehoord dat er
in Groningen, ondanks de verordening, toch nog wordt
gesloopt. Men kan daar niet veel aan doen. Er wordt
wellicht gesloopt met vergunning, maar men bereikt niet
het doel dat men voor ogen heeft.
De Voorzitter: In een vroeger stadium is al eens aan
de orde geweest of wij niet tot een sloopverbod zouden
moeten komen. Ik herinner mij dat daarover een gesprek
is gevoerd in de Vertrekkamer; daarbij waren in ieder
geval de heer Heidinga, weth. Tiekstra en ik aanwezig.
Wij zijn toen heel indringend op deze zaak ingegaan. Wij
hebben nagegaan of we een dergelijke regeling rond zouden
kunnen krijgen. Maar wij konden niet tot een oplossing
komen. Wij hebben toen moeten constateren dat wij in
dat stadium niet een regeling konden formuleren om tot
een sloopverbod te komen en hebben de conclusie ge
trokken dat wij het in het kader van de bestemmings
plannen zo goed mogelijk in handen zouden moeten zien
te krijgen.
De heer Heidinga: Ik wil Uw woorden graag bevesti
gen. Dat gesprek werd gevoerd toen de Bonifatiuskerk
dreigde te worden gesloopt. De mensen van de stichting
die was gevormd om te pogen de kerk te behouden,
hebben zich toen in verbinding gesteld met B. en W. en
met de Griffie. Op de Griffie hebben de ambtenaren het
toen voor ons uitgezocht. Ze zeiden dat er maar één
mogelijkheid is die is niet waterdicht en die is dat
je gebruik maakt van de bepaling in de Wet op de Ruimte
lijke Ordening betreffende de aanlegvergunning. Die
bepaling moet je dan op een bepaalde manier interpreteren
en proberen via een gemeentelijke verordening sluitend
te maken met mogelijkheid van beroep op de Raad enz.
Dan krijg je iets dat mogelijk te hanteren is; maar water
dicht is het niet.
De Voorzitter: Uit deze discussie blijkt wel dat deze
kwestie terdege is bekeken. De eindconclusie is heel
kort geformuleerd dat we moeten trachten deze zaak
zo goed mogelijk in handen te krijgen door de bestem
mingsplannen.
De Voorzitter schorst, om 20.45 uur, de vergadering
voor de le koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 21.10 uur, de vergadering.
Mevr. Visscher-Bouwer: Ik wilde beginnen met het
hoofdstuk over de monumenten. De heer Vellenga heeft
al gezegd dat hij de indruk had dat het hoofdstuk over
het fysiek klimaat niet volledig was; wij hebben t.a.v. dit
hoofdstuk dezelfde indruk. Wij menen dat onder de
objectdoelen bij de straten die in aanmerking komen voor
restauratie-objecten de Tweebaksmarkt, de Druifstreek,
de Doelestraat en de Herestraat ontbreken. Misschien
missen er meer, maar ik weet dus niet of het werkelijk de
bedoeling is geweest helemaal volledig te zijn. Maar bij
lezing van het stuk miste ik bedoelde straten.
In dit verband komen we in de stukken de volgende
termen tegen: „nieuwbouw moet karaktervolgend zijn",
„nieuwbouw moet karakterbepalend zijn" en „nieuwbouw
moet beeldbepalend zijn"; de laatste twee formuleringen
zullen wel hetzelfde zijn. Ik wil graag weten wat U hier
precies onder verstaat. Op kaart 1 komen van de laatsten
n.l. nogal wat straatwanden voor in historische gebieden;
als voorbeelden noem ik Brede Plaats, Schoenmakersperk,
Nieuweburen en Zwitserswaltje. Wij hebben hier wel wat
twijfels over. Ik moet er bij zeggen dat het op kaart 6
het kleine kaartje weer anders staat, maar ik heb
kaart 1 maar als uitgangspunt genomen.
Op pag. 35 stelt U letterlijk voor: geconcentreerde
nieuwbouw voor het blok ten noorden van de Grote
Kerk. Waar denkt U daarbij aan? Alles afbreken en
nieuwbouw plegen of zoveel mogelijk panden behouden
en verbeteren, aangevuld met nieuwbouw? Daar zit een
groot verschil in en het betreft hier een historisch deel
van de binnenstad. Ik wil op dit punt graag opheldering
hebben.
Op pag. 2 van de bijlage noemt U gebieden waar een
geleidelijke overgang naar grootschaligheid mogelijk is.
Wat houdt dit woord „grootschaligheid" in? Aan de
randen heel hoog beginnen of gaat men uit van de schaal
van de binnenstad en gaat men van daaruit op een rede
lijke manier, d.w.z. in een redelijke verhouding tot de
maat van de binnenstad, grootschaliger bouwen? Dat is
niet hetzelfde. U noemt b.v. de groothandelsbedrijven die
een plaats moeten krijgen in de schil om de binnenstad.
Waar denkt U dan aan qua afmeting en plaats?
M.b.t. andere bedrijven zou ik willen weten of er geen
beperkingen zouden moeten worden opgelegd aan uit
breidingen van bedrijven in de binnenstad, zoals Jong
bloed, De Jongs Papiergroothandel en de Leeuwarder
Courant. Dit worden onderhand enorme complexen en
je vraagt je wel eens af of die nog groter moeten worden
of dat je bewust regelend moet optreden of afremmen o.i.d.
In de vorige informatieve zitting heb ik gevraagd of het
ook mogelijk zou zijn om aan het woongebied Eebuurt/
Reijndersbuurt het terrein van de Marechausseekazerne
toe te voegen. U heeft toen geantwoord dat U die suggestie
tot U zou nemen. Ik wil graag weten hoe U daar inmiddels
over denkt.
Dan heb ik een vraag over de werkgroep wonen binnen
stad. Ik zou graag willen weten of B. en W. bereid zijn
in te gaan op het verzoek van de initiatiefgroep wonen in
de binnenstad om na vaststelling van het structuurplan
in het noordelijk gedeelte van de binnenstad een stads
vernieuwingsgebied aan te wijzen en dit zo snel mogelijk
voor financiële medewerking voor te dragen aan de Mi
nister van Volkshuisvesting, zoals reeds een aanvraag
voor financiële medewerking is gedaan bij het Ministerie
van C.R.M. m.b.t. de sociale aspecten van dit stads
vernieuwingsgebied. Er is dus wel contact over geweest
met C.R.M., maar nog niet met Volkshuisvesting.
U schrijft in het stuk over de afsterving van de winkel
functie aan het noordeinde van de Voorstreek. Het is U
bekend dat onze fractie geporteerd is voor het in stand
houden van de hele winkelbanaan. Wij zien als mogelijk
heid om dit te beïnvloeden o.a. het in stand houden van
de woonfunctie van het zuidelijk deel van de wijk Olde-
galileën. Indien door de bouw van een universiteit in het
IJsbaankwartier het zuiden van Oldegalileën zou moeten
dienen als overloop hiervan wat zeker zal gebeuren
gezien de expansieve gedragingen van dergelijke voor
zieningen loopt de woonfunctie van dit zuidelijk deel
gevaar. Daarom hebben wij sterke twijfels aan het Ijsbaan-
kwartier als vestigingsplaats voor de universiteit, te meer
daar ook dit gebied een bij uitstek geschikte plaats is
voor wonen. Als alternatieve plaats voor de universiteit
denken wij dan aan de op den duur vrijkomende terreinen
tussen de Verlengde Schrans en de Oostergoweg. Op ver
schillende kaarten zijn in dat gebied kantoren gepland.
Er zal daar ook niet meer gewoond kunnen worden als de
Oostergoweg eenmaal klaar is. Dit is gewoon een suggestie,
misschien zijn er betere.
De heer Buising: De vragen die ik heb geformuleerd,
heb ik eigenlijk opgesteld naar aanleiding van de bijlage.
Ik zeg dat er maar even bij, dan kan men die opslaan en
meelezen als dat nodig mocht blijken te zijn.
Ik begin dan op blz. 4 bij de „leefbaarheid". Mijn
opmerking betreft objectdoel 2.3-3: de Oude Veemarkt,
die volgens een ander objectdoel een communicatieve
functie wordt toegedacht. Als men dat objectdoel bekijkt,
dan blijkt dat een flink deel van de aanwezige ruimte zal
worden bebouwd o.a. met het nieuwe busstation en ook
met elders genoemde passieve kantoorbebouwing aan de
Lange Marktstraat. Hoe groot is ongeveer het gedeelte
van het terrein dat bij deze bebouwing voor parkeren
verloren gaat? Is het niet van belang om deze voor par
keren uitermate geschikte ruimte daar ook voor te be
houden, als we er van uitgaan dat er buiten de grachten
maar wel vlak bij de binnenstad op tamelijk grote schaal
moet kunnen worden geparkeerd?
N.a.v. objectdoel 2.3-4: Omgeving Grote Kerk, zou ik
Uw mening willen weten over de mogelijkheid tot het
instellen van een parkeerverbod op Bij de Put. Mijn
fractie is van mening dat zo'n parkeerverbod als beginfase
van de inrichting en verfraaiing van dit gebied, een eerste
aanzet zou kunnen zijn. Hoe denkt U verder over de
inrichting en verfraaiing van het Schoenmakersperk?
N.a.v. een vraag van mij, indertijd op de eerste infor
matieve raadszitting, bleek U niet zo enthousiast te zijn
over het openstellen van de Hoftuin. Kan Uw standpunt
daarover ook veranderen als die Hoftuin alleen overdag
geopend zou zijn?
Dan kom ik nu op pag. 5 bij „fysiek klimaat". Ik heb
een meer algemene opmerking over eigenlijk alle richt-
doelen (1 t.e.m. 11) die op deze pagina staan; mevr.
Visscher heeft deze vraag overigens op een iets andere
manier in de vorige informatieve zitting gesteld. Is het
niet mogelijk dat er voor verfraaiing, beplanting, groen
voorziening, keuze van plaveisel, verlichting enz. één
integraal plan wordt gemaakt? Vooral daar waar voet
gangersgebieden zullen komen, lijkt zo'n integraal plan
mijn fractie zonder meer nodig. Ik zou U willen vragen
hoe U daar nu tegenover staat.
Dan even een opmerkinkje over de daaronder staande
objectdoelen 1.2-1 t.e.m. 1.8-10. Wat U zich in de richt-
doelen die daar boven staan afgedrukt, voorstelt te doen,
geldt voor de in deze objectdoelen genoemde straten,
pleinen, wegen enz. Tenminste dat nemen wij aan. Maar
er is natuurlijk voor een Leeuwarder die hart voor zijn
stad heeft zo nog wel een handvol straten, steegjes enz.
op te noemen waarop deze richtdoelen net zo goed van
toepassing zijn, althans zouden moeten zijn. Vandaar mijn
vraag die in eerste instantie al in meer algemene zin door
mijn fractievoorzitter is gesteld: Worden de straten die
hier bij de objectdoelen worden genoemd alleen maar als
voorbeeld bedoeld en bent U dus met mij van mening
dat dat lijstje zeer zeker nog voor uitbreiding in aan
merking komt?
Dan kom ik op pag. 6 bij de „functies". Ik heb een paar
opmerkingen n.a.v. de objectdoelen 1.3-1 t.e.m. 1.3-3.
Uit deze drie objectdoelen komt de bedoeling van het
College naar voren die nogal onheilspellend als „een
inkorting van de winkelbanaan" wordt aangeduid. Tijdens
de vorige vergaderingen van deze Raad over de binnen
stad is er gelukkig niet alleen door mij gepleit voor
versterking van de banaan, m.n. voor versterking van de
uiteinden er van. Daarom was men indertijd b.v. ook
tegen het plan Vegter voor bebouwing van het stukje
Zaailand bij Mercurius. Nu bepleit Uw College, althans
ongeveer de helft er van, een inkorting van diezelfde
banaan. Bent U niet met mij van mening dat aan dit
streven de volgende duidelijke bezwaren kleven? le. Hoe
groter de afstand tussen de binnenstad en de aangrenzende
woongebieden wordt, des te minder toegankelijk wordt die
binnenstad en des te groter wordt de kans op het ontstaan
van ongewenste monoculturen waarvan de bezwaren ook
al in de vorige vergadering uit de doeken zijn gedaan.
Bovendien is dat dan in strijd met een indertijd aan
genomen amendement dat pleit voor versterking van de
relatie tussen de binnenstad en de aangrenzende woon
gebieden. 2e. Wordt de banaan ingekort dan moeten de
parkeergelegenheden als ik dat even zo mag noemen
mee opschuiven naar binnen en dan komen we in ieder
geval aan de noordoostelijke kant gevaarlijk dicht in de
buurt van de Minnemastraat; maar daarover praat mevr.
Brandenburg dadelijk nog even verder. Als de parkeer
ruimte niet mee opschuift, worden de loopafstanden in het
algemeen groter dan wenselijk is en zullen logischerwijze
ook de uiteinden van die eventuele verkorte banaan weer
eerst de dupe worden. Van zo'n ontwikkeling is wel het
begin maar m.i. niet een eindpunt vast te stellen. Deze
redenatie van het College zoals ik die opvat doet