12
13
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, of het wel gewenst
zou zijn om deze avond te houden. In feite praten we deze
avond vol met precies hetzelfde dat we op 25 februari
nog een keer zeggen. Meer komt er niet uit en dat kan
ook niet. Dat is dus de verklaring waarom wij hier zo
weinig naar voren brengen; wij zien de zin van deze raads
vergadering niet. Of die zin wat ik zonet ook al bij
interruptie heb gezegd zou moeten zijn dat het College
en de mensen van de dienst geïnformeerd willen zijn
over wat er in de Raad leeft zodat ze zich daarop kunnen
prepareren.
Ik zou nog graag van U, mijnheer de Voorzitter, willen
weten of U in de aanbiedingsbrief, die straks ongetwijfeld
zal verschijnen, behoorlijk zult ingaan op het plan van
De Jong en Schaafsma en op het plan van Axies en of U
ook een beschouwing zult willen geven over het plan van
die vier architecten.
Nu ik toch aan het woord ben, wil ik mij in ieder geval
aansluiten bij degenen die iets hebben gezegd over hetgeen
in het plan staat over het hoofdwinkelcentrum van de
stad. Ik kan haast niet aannemen dat het U werkelijk
ernst is wat U daar stelt. U meent toch niet echt dat het
de taak van de Gemeente is om de behoefte aan winkel
ruimte te bepalen? Ik dacht dat wij altijd van het stand
punt waren uitgegaan dat aan de winkeliers en de zaken
lieden over te laten en dat wij als overheid in ieder geval
de ondernemers geen enkele moeilijkheid in de weg
behoren te leggen en dat wij zelfs het bedrijfsleven en de
werkgelegenheid, die daardoor wordt geschapen, als over
heid moeten bevorderen. Ik neem dus aan dat dat een
„slip of the pen" is.
Dan staat er ergens in het ontwerpplan een tirade over
woonbebouwing aan de Bagijnestraat. Dat wordt wat
algemeen gesteld, maar ik neem aan dat daar bedoeld
wordt dat de Gemeente die bebouwing zal herstellen,
omdat de Gemeente die daar totaal heeft verknoeid. Dat
lijkt me trouwens verbazend moeilijk. De Gemeente heeft
daar een groot aantal panden afgebroken en heeft daar
garages en een transformatorstation gebouwd (achter het
Politiebureau) en daardoor is de Bagijnestraat verknoeid.
Ik weet niet of de Gemeente dat nu wil herstellen, maar
als dat zo is, zeg het dan.
Mijn laatste opmerking is dat ik niet begrijp waar het
C.O.L. zich mee bemoeit. Ik hoop dat U als College
duidelijk zult zeggen dat hier geen taak voor het C.O.L.
is en dat C.R.M. geadviseerd wordt aan het C.O.L. in
ieder geval geen subsidie voor de binnenstadsvernieuwing
te verstrekken, omdat dat absoluut hun taak niet is; ze
hebben er ook geen verstand van. (De heer De Vries:
U hebt geen verstand van het C.O.L.; dat is veel
erger.)
De heer Rijpma: In Uw opmerkingen over „wonen"
zegt U dat er, om tot resultaten te komen, een duidelijk
actie-program zal moeten worden opgesteld en dat alle
mogelijkheden op dit terrein ten volle zullen moeten
worden benut. Dat is een zin die verwachtingen wekt,
maar ik vind de toelichting die U er bij geeft bepaald niet
zo perspectiefvol. Daar staat maar heel weinig in. Bij één
ding wil ik wat vraagtekens zetten. U zult het ongetwijfeld
goed bedoelen, maar wanneer er staat „geconcentreerde
nieuwbouw" dan denk ik al gauw aan blokken en etages
en ik kan me niet voorstellen dat dat Uw bedoeling is.
Ik zou het op prijs stellen wanneer U de Raad iets meer
wilt informeren over de mogelijkheden die U ziet in het
gebied rondom de Grote Kerk dat U op kaart 1 zo duidelijk
heel donker gearceerd heeft.
Nog enkele andere opmerkingen. Onze fractie is niet
zo geporteerd voor een verkeersweg over de Zuidergrachts-
wal. Wij willen graag wat accenten van Uw College hebben
op de mogelijkheid die er ligt door de Klanderijbuurten
en door Tulpenburg, al of niet via Leeuwarden-laag.
Een andere opmerking die ik zou willen maken betreft
de parkeergarage aan de Minnemastraat. Dat wordt een
heel moeilijke zaak. Maar hoe zeer mij het lot van het
wonen en van de andere functies in die buurt ook ter
harte gaat, ik geloof haast dat we aan degenen die daar
hun brood verdienen, onrecht zouden doen wanneer we
in die buurt niet op beperkte schaal voor parkeergelegen
heid zouden zorgen. Mijn vraag is dan echter wel: Wilt
U wat nader toelichten hoe een parkeergarage er op zo'n
kwetsbaar punt uit zou kunnen zien? Voorts zou ik graag
willen weten of het mogelijk is om, door die garage ge
deeltelijk naar beneden te brengen, het aanvaardbare van
zo'n garage op die plek duidelijk te maken.
U hebt het over kantoorfuncties in de buurt van de
Lange Marktstraat; U hebt het over een overgangsgebied.
Is het mogelijk om die ruimten voor kantoorgebouwen
nog wat zuidelijker te plannen, naar de zuidkant van de
spoorlijn? Ik weet niet of de N.S. alle ruimte op hun
emplacement nodig hebben; aan de zuidkant van de
spoorlijn liggen hier en daar terreinen die onbebouwd zijn.
Daar ligt ook een woongebied dat niet aan alle eisen
voldoet die we daar op het ogenblik aan stellen. Als we
het overgangsgebied en het kantoorgebied iets meer naar
het zuiden verschuiven, blijven we de aansluiting houden
van kantoorfuncties op het openbaar vervoer. Dat be
tekent dat we de binnenstad niet gaan belasten met
verkeer dat we daar eigenlijk uit willen houden.
De Voorzitter: Wij hebben nu een bijzonder groot
aantal vragen en opmerkingen te beantwoorden. Ik zou
willen beginnen met een aantal algemene opmerkingen.
Het lijkt mij uitgesloten dat wij tot in details ingaan op
alle opmerkingen die gemaakt zijn. Wij zullen daartoe
ook geen poging doen.
Ik zou allereerst het karakter van deze vergadering nog
even willen onderlijnen. Ik heb in een eerder stadium al
gezegd dat wij ons uiterste best zullen doen het verslag
klaar te krijgen. Wij zullen zoveel mogelijk want dat
is de bedoeling van deze vergadering rekening houden
met de opmerkingen die vandaag vanuit de Raad zijn
gemaakt m.b.t. het ontwerp-structuurplan. Ik hoop dat
wij er in zullen slagen U tijdig het verslag van deze ver
gadering te doen toekomen opdat U dit zelf bij de vol
gende discussie na kunt slaan. Dat is natuurlijk niet zo
erg nodig voor Uw eigen standpunt, maar wel voor dat
van anderen.
Vast staat dat wij al datgene wat hier ter sprake is ge
bracht niet kunnen opnemen in het structuurplan. Over
diverse dingen zijn de meningen èn in het College èn
in de Raad duidelijk controversieel. Op een bepaald
moment zullen we moeten kiezen; in de eerste plaats zal
het College dat moeten doen, maar ook de Raad zal straks
een keuze moeten doen. Op een aantal punten zal het
College wellicht nog alternatieve mogelijkheden aangeven.
Ik weet niet precies hoever we daarmee komen, maar die
mogelijkheid zit er wel in. Ik ben hiermee, dacht ik, ook
ingegaan op een algemene opmerking van de heer Hei-
dinga. Hij heeft gezegd dat hij deze vergadering weinig
zinvol vindt en dat wij deze avond volpraten met datgene
wat wij op 25 februari ook zullen zeggen. Ik begrijp dat
de heer Heidinga even zo filosofeert, maar wij hebben
destijds met elkaar afgesproken op welke wijze wij deze
zaak tot een eindpunt zullen trachten te brengen. In dat
schema is ook een informatieve raadszitting gepland, mede
op verzoek van diverse raadsleden, opdat men in een
vroegtijdig stadium opmerkingen kon maken zonder be
slissingen te hoeven nemen; in zo'n informatieve zitting
kan men ook eens horen hoe anderen er over denken en
daarna kan men in de eigen fractie de zaak nog eens
doornemen voordat er beslissingen moeten worden ge
nomen. (De heer Vellenga: Belangrijk is daarbij natuurlijk
ook welke informatie het College dan eventueel nog zou
kunnen verschaffen ter voorbereiding van 25 februari!)
Dat ben ik met U eens. Wij zijn daar ook al mee bezig.
Ik heb in eerste instantie al getracht een aantal informaties
te geven; de heer Achterhof en de heer Van der Wal
hebben dat ook gedaan. Ook in deze ronde zullen wij zeker
reacties geven op belangrijke punten die door de raads
leden naar voren zijn gebracht. Deze zitting is bedoeld
om over en weer met elkaar de problemen te bespreken;
dan kunnen we daar zoveel mogelijk rekening mee houden.
Wij zullen alle opmerkingen die hier gemaakt zijn nagaan;
op bepaalde problemen zullen wij straks ook in moeten
gaan. Maar nogmaals, het is onmogelijk om alles wat hier
vandaag naar voren is gebracht in het structuurplan op
te nemen. Dat kan nu eenmaal niet; daar zult U stellig
begrip voor hebben. Uiteindelijk zal de Raad straks moeten
beslissen in welke richting wij zullen moeten koersen;
dat staat vast.
Ik zal nu trachten op een aantal belangrijke punten in
te gaan. Het gaat m.n. om de mening die het College
m.b.t. die punten heeft; de heer Vellenga maakte daar net
een opmerking over. Er zijn natuurlijk diverse punten
waarover het College geen unanieme mening heeft en
waar wij nog over zullen moeten praten in de komende
tijd. (De heer Vellenga: Vermeldt U ook over welke
punten U verschillend denkt?) Ik zal het proberen, maar
ik weet niet of ik die allemaal uit het hoofd weet.
Laat ik beginnen met zo'n controversieel punt, n.l. de
parkeergarage aan de Minnemastraat. En de Raad èn het
College zijn hierover verdeeld. Ik moet U zeggen dat dit
een grensgeval is m.b.t. de vraag of de richtdoelen niet
met elkaar strijdig zijn. Wij hebben hierover ook gesproken
in het College. Wij hebben daar al iets over gezegd toen
U het was Uw goed recht bezig was de standaard- en
richtdoelen te wijzigen. Wij hebben toen gezegd: Voor
lopig nemen we de amendementen over, maar het kan zijn
dat öf het College öf de Raad bij de verdere uitwerking
zal moeten constateren dat standaard- en richtdoelen
elkaar ergens niet meer volledig verdragen en min of
meer met elkaar in strijd komen; dat risico zit erin. De
garage aan de Minnemastraat is daarvan een duidelijk
voorbeeld. Een meerderheid van het College is van
mening dat een parkeergarage aan de Minnemastraat is
in te passen in het structuurplan en dat we daarmee niet
in botsing komen met de standaard- en richtdoelen. Daar
kan verschillend over worden gedacht en op 25 februari
zal wel blijken wat de mening van de Raad is; het College
is dus in meerderheid van mening dat met het bouwen
van een parkeergarage aan de Minnemastraat geen geweld
wordt aangedaan aan het richtdoel waarin is bepaald dat
de terpbebouwing onverlet moet blijven. Die parkeer
garage is belangrijk i.v.m. hetgeen op pag. 7 van de
bijlage staat over winkels en markten. Er zijn van de zijde
van de Raad verschillende opmerkingen gemaakt over het
winkelcentrum. Wij willen allemaal dat winkelcentrum
sterk maken, hoe dan ook. Over de manier waarop dat
moet gebeuren, kan verschillend gedacht worden, maar
over het feit dat het winkelcentrum goede kansen moet
hebben, is, dacht ik, geen meningsverschil. Dat is een
essentieel punt voor de ontwikkeling van de hele binnen
stad. Ik verwacht wel dat in het definitieve plan als
ik de standpunten in B. en W. goed taxeer; ik moet hierbij
het voorbehoud maken dat ik niet precies weet welk
standpunt bepaalde wethouders zullen innemen na de
discussie in de Raad de garage aan de Minnemastraat
zal worden opgenomen. Dit is een moeilijk geval en wij
zijn ons er van bewust dat dit behoedzaam zal moeten
worden aangepakt. Wij zullen, om de binnenstad geen
geweld aan te doen, ook bijzonder voorzichtig moeten
zijn met de realisering. Maar wij zijn van mening dat het
mogelijk is. Er zijn voorbeelden in andere steden, dat wel
degelijk een synthese van op zich strijdig schijnende
problemen, mits het goed en zorgvuldig wordt aangepakt,
mogelijk is. Wij zullen met elkaar moeten wikken en
wegen. Wij zijn ons er dus van bewust dat de parkeer
garage aan de Minnemastraat een heel moeilijke zaak is.
Ik wil nog wel zeggen dat wij van mening zijn dat in het
totale patroon ik bedoel het totale pakket standaard- en
richtdoelen deze garage een element is dat wij niet
kunnen missen. Anderen kunnen daar anders over denken,
maar dat is op dit moment de mening van de meerderheid
van het College. Maar straks zal de Raad een beslissing
hierover moeten nemen.
Dan kom ik nu bij de kwestie van de brug bij de Har
monie. Wij zijn van mening dat wij op wat langere termijn
de verkeersproblemen niet kunnen oplossen met alleen
de Vrouwenpoortsbrug; ook over dit punt kan ver
schillend worden gedacht. Er zou een brug kunnen
worden gelegd daar is in het verleden wel over gedacht
in het verlengde van de Groeneweg, maar de meerder
heid van het College vindt dat een te grote aantasting
van een essentieel punt van onze stad en is van mening
dat de dwinger behouden moet blijven. De meerderheid
van het College meent, rekening houdend met de ge
gevens waarover wij beschikken ik verwijs naar de
kaarten en de gegevens die wij U hebben verstrekt
dat de verkeersontwikkeling uiteindelijk zodanig zal zijn
dat wij niet kunnen volstaan met alleen de Vrouwen
poortsbrug dat wordt toch al een afschuwelijk knoop
punt in de toekomst en de brug in het verlengde van
de Lange Marktstraat. Wij hebben de conclusie getrokken
dat we met het voorstel tot een nieuwe brug moeten
komen; het kan nog wel een hele tijd duren voor realisering
nodig is. Ik denk wel dat de meerderheid van het College
zo over deze zaak zal blijven denken. U moet ook niet
denken dat wij zo maar tot zo'n voorstel komen; wij
vinden het wel degelijk een groot probleem, want wij
zitten hiermee duidelijk op de grens van aantasting van
het grachtenpatroon. (De heer Vellenga: U gaat er
overheen!) Ik kan mij voorstellen dat de meningen
verdeeld zullen zijn over de vraag waar die grens ligt.
Op wat langere termijn zal er een oplossing moeten
komen.
Ik heb nu toch wel t.a.v. twee hete hangijzers gezegd
hoe de mening van de meerderheid van het College is.
U kunt er m.i. wel op rekenen dat de twee door mij
genoemde voorzieningen in het definitieve plan zullen
worden opgenomen.
Diverse sprekers hebben opmerkingen gemaakt over de
filosofie m.b.t. de winkelbanaan. Kennelijk is dit naar de
mening van de Raad ook een heet hangijzer. T.a.v. de
twee punten die ik net heb genoemd, kan ik dat begrijpen,
want dat zijn heel moeilijke punten, maar t.a.v. dit punt
niet zo goed. Ik wil vooropstellen dat wij op geen enkele
manier voorstellen U vindt dat in geen enkel stuk
dat er maatregelen of verbodsbepalingen ik stel
het wat scherp zullen moeten komen m.b.t. de
verste uiteinden van de Voorstreek of de Nieuwestad;
daar is geen sprake van. Ik ben het eens met de sprekers
die hebben gezegd dat het bedrijfsleven zelf wel zal uit
maken waar het winkels wil vestigen. Wij stellen in de
stukken ook helemaal niet voor om de desbetreffende
delen b.v. uitsluitend te bestemmen voor wonen of voor
het vestigen van kantoren. Wij hebben voor die plaatsen
een mengfunctie aangegeven. Wij hebben op grond van
de ons ter beschikking staande gegevens moeten conclu
deren dat er sterke twijfel moet bestaan het zou niet
goed zijn dat te verdoezelen dat op langere termijn de
volledige banaan met overwegend een winkelfunctie in
tact kan blijven als essentieel onderdeel van het winkel
centrum. (De heer J. de Jong: Waar haalt U die gegevens
vandaan? Het is wel interessant voor ons dat te weten.)
Weth. De Jong zal daar straks wellicht iets over zeggen.
U moet op dit moment even van mij aannemen dat wij
op grond van de gegevens deze conclusie moeten trekken.
(De heer Eijgelaar: Vindt U het juist om zo'n twijfel te
publiceren?) Ja, ik ben van mening dat het oneerlijk zou
zijn om het te verzwijgen als wij over die gegevens be
schikken. Welke conclusie de Raad zal willen trekken, is
aan de Raad. Maar als wij menen op grond van de gegevens
die conclusie te moeten trekken dan zou het oneerlijk zijn
die niet mee te delen. Dit is ook de reden dat wij gemeend
hebben daar is in het College intensief over gesproken
het plan Vegter te moeten afwijzen. Onze gedachte is dus
dat wij ons zullen moeten concentreren op dat deel van
de banaan dat in de stukken is vermeld; wij zeggen niet
dat de rest moet verdwijnen. Het kan best zijn dat er in
de komende tien of twintig jaar een ontwikkeling komt
dat de volledige banaan kan blijven bestaan. Ik zou dat
niet uit willen sluiten. Wij weten immers niet wat de
ontwikkeling van de totale bevolking van Leeuwarden
met een wijde regio zal worden; dat zal uiteindelijk be
palend zijn voor de omvang van het winkelcentrum. Maar
op grond van de gegevens die wij nu hebben over de
bevolkingsontwikkeling van Leeuwarden en omgeving en
de ontwikkeling die zich in het winkelapparaat in Leeuwar
den en elders voordoet, hebben wij de genoemde conclusie
moeten trekken; wij hebben gemeend dat wij hiermee
rekening moeten houden in het structuurplan door aan
de uiteinden van de banaan een gemengde functie te
geven. Het kan best zijn dat er winkels kunnen blijven,
maar wij zullen wellicht moeten zoeken naar een functie
die niet vloekt met de winkelfunctie. Onze gedachte is
dat wij ons primair moeten concentreren op de verkorte
banaan, ook met andere maatregelen die wij zullen moeten
treffen. Maar nogmaals, de Raad hoeft het op dit punt
natuurlijk niet met ons eens te zijn. Ik schets U alleen
de achtergrond van onze conclusie. Ik kan U wel zeggen
dat wij pas na grote aarzeling dit naar buiten hebben
gebracht, want wij weten dat dit voor de mensen die hun
bedrijf in de betreffende delen van de winkelbanaan
hebben, geen prettig geluid is. Wij hebben echter gemeend
dat wij verplicht waren dit op tafel te leggen. (De heer
Eijgelaar: Aan hen te bewijzen dat U ongelijk hebt.)
Dat is een heel ander punt. U hebt gevraagd waarom wij
dit naar buiten hebben gebracht en daar geef ik een
explicatie van. Op pag. 7 van de bijlage, onder object-
doel 2.1-la staat nog als alternatief: „Handhaven en ver
sterken huidige langgerekte vorm (veredelde banaan)." Wij