hebben daarmee al duidelijk aangegeven dat wij nog een keus
moeten maken.
Het volgende punt waarop ik even in wil gaan, is het
geen mevr. Visscher heeft gezegd over het beperken van
de uitbreiding van bepaalde bedrijven in de binnenstad.
Zij noemde Leeuwarder Courant, Drukkerij Jongbloed en
De Jongs Papiergroothandel. Ook dit is een heel moeilijk
punt; wij zullen hierover waarschijnlijk in de Raad nog
wel bewogen discussies krijgen in de toekomst. Ik wil er
voor waarschuwen dit niet te zwart-wit te stellen. Wij
moeten er voor oppassen dat wij in de binnenstad geen
bedrijven hebben die vloeken met bepaalde doelen die
wij t.a.v. de binnenstad hebben geformuleerd; wij hebben
niet voor niets standaard- en richtdoelen vastgesteld. Wij
zullen m.i. helemaal niet over moeten gaan tot het vestigen
van nieuwe bedrijven in de binnenstad. Maar we zullen
bijzonder tactvol en zorgvuldig te werk moeten gaan met
het beoordelen van en beslissen over de vraag welke
bedrijven wij wel en welke wij niet kunnen gedogen. Er
komen straks grensgevallen. De Raad zal binnen enkele
maanden waarschijnlijk al worden geconfronteerd met
het eerste probleem, n.l. de kwestie van de Handels
drukkerij. Wij zijn daarmee bezig. Wij zullen binnenkort
moeten beslissen of dat bedrijf op een goede wijze is in
te passen zonder dat het vloekt met andere bestemmingen.
Zo zullen we straks nog wel enkele beslissingen moeten
nemen. Ik kan op dit moment alleen nog maar zeggen
dat wij dit, wat de bestaande bedrijven betreft, geval voor
geval zorgvuldig moeten behandelen. Wij zullen er voor
moeten zorgen dat wij geen elementen in de binnenstad
krijgen die vloeken met bestemmingen die wij hebben
vastgesteld. Ik zou nog een probleem willen noemen.
Het kan zijn dat je t.a.v. een bestaand bedrijf zegt dat het
niet ideaal is dat het in de binnenstad is gevestigd, maar
dat het niet direct vloekt met de andere bestemmingen;
als het een nieuwe vestiging zou zijn, moest het ge
vestigd worden op het industrieterrein. Als je zo'n bedrijf
zou willen verplaatsen, krijg je te maken met twee pro
blemen. In de eerste plaats zou het een enorm bedrag
vergen om het bedrijf te verplaatsen; tilt U daar niet te
licht aan, want dat kan vele tonnen kosten; het is geen
sinecure om een draaiend bedrijf te bevelen weg te gaan.
In de tweede plaats zullen we rekening moeten houden
met de vraag of er een redelijk alternatief is. Ik doel even
op hetgeen ik in eerste instantie gezegd heb over de kans
op verpaupering; wij kunnen wel gemakkelijk zeggen dat
een bedrijf weg moet, maar het zou kunnen betekenen
dat een stuk van de binnenstad voor een lange tijd aan
verpaupering bloot gesteld wordt. Ik geef U geen stand
punt, maar wel een inzicht in de problemen waarmee we
rekening moeten houden. Wij zullen geval voor geval
moeten beoordelen aan de hand van de standaard- en
richtdoelen en eventueel de objectdoelen die door de
Raad zijn vastgesteld. Wij hebben deze zaak in het
College besproken en ik heb geprobeerd duidelijk te
maken hoe de meerderheid van het College hierover
denkt.
Ik wil ook een opmerking maken over hetgeen mevr.
Visscher heeft gezegd over de vestigingsplaats van de
universiteit. Ook deze kwestie komt binnenkort in de
Raad aan de orde. Ik heb hierover al bij een eerdere
gelegenheid het een en ander gezegd. Het is een moeilijk
punt. Het IJsbaankwartier is een gebied dat zich ook heel
goed leent voor andere doelen. Ik kan mij herinneren dat
er in het verleden raadsleden zijn geweest die hebben
gepleit voor een bejaardentehuis in dit gebied. Ik moet
erkennen dat het een ideale plaats daarvoor zou zijn;
daar ben ik van overtuigd. Je zou het gebied ook heel
goed een woonbestemming kunnen geven. Wij hebben
ook een hele tijd rondgelopen met plannen om daar
kantoren te bouwen; niet dat wij dat zo ideaal vonden,
maar wij staan voor de harde noodzaak dat wij straks
adequate ruimte zullen moeten kunnen aanbieden voor
kantorenbouw. Maar nu komen we voor een nog essen
tiëler punt te staan. Er worden op het ogenblik gesprekken
gevoerd over de vestiging van een universiteit. Op een
bepaald ogenblik kan het antwoord op de vraag of wij al
dan niet bereid zijn deze aantrekkelijke ruimte beschikbaar
te stellen, doorslaggevend zijn voor het vestigen van
universitair onderwijs in Leeuwarden. Dat is geen dreige
ment, dat is alleen het simpel constateren van een feit.
Ik heb het genoegen gehad diverse gesprekken hierover
te kunnen meemaken met het universiteitsbestuur in
Groningen en met staatslieden in Den Haag; wij maken
dit echt niet alleen uit. Als wij er zo aan hechten om
universitair onderwijs in Leeuwarden te krijgen en dat
doen wij dan zullen wij bereid moeten zijn bepaalde
dingen te accepteren die wij liever anders hadden gezien.
In ieder geval moet U er wel op rekenen dat het College
met een voorstel komt het IJsbaankwartier te reserveren
voor universiteitsgebouwen; waarschijnlijk zal daarbij ook
een gebied aan de overkant van de Dokkumer Ee worden
betrokken. Wij zijn bezig deze zaak uit te werken; ik ga
er nu niet dieper op in, maar ik geef U alleen de informatie
dat wij in deze richting menen te moeten denken.
De opmerkingen van de heer Buising over de verkorte
banaan heb ik al beantwoord. Ik ben het met hem eens
dat wij moeten waken voor monoculturen. Wij moeten
zeker zorgen voor een mengfunctie.
Dan kom ik op de vraag van de heer Buising m.b.t. de
Oude Veemarkt. Iedereen is van mening dat wij daar
een goede parkeervoorziening hebben. Het parkeren zal
daar ook in de toekomst waarschijnlijk een belangrijk
element moeten blijven; dat is belangrijk ook i.v.m. de
situering van het station. Ik heb niet de indruk dat onze
plannen leiden tot het verloren gaan van parkeerplaatsen.
Wij zijn er nog niet helemaal uit hoe wij onze plannen
moeten realiseren, maar ik wil wel een voorbeeld noemen.
Wij onderhandelen op dit moment met de N.S. over de
situatie rondom het station. Vele deskundigen zijn van
mening dat de bussen naar voren moeten worden ge
bracht; die wijziging is op verschillende kaarten in tekening
gebracht. Maar die wijziging zal op voorzichtige wijze
gerealiseerd moeten worden, want het gaat om een
kwetsbare plaats in de stad. Het zou kunnen zijn dat wij
met de N.S. tot een deal komen om van terrein te wisselen.
Dan zou de totaliteit van de parkeerruimte gelijk kunnen
blijven. Wij hebben dit punt vanaf het begin ingebracht
in het overleg met de N.S. Wij willen met hen praten
over verbeteringen, maar zij zullen mee moeten werken
ook in hun eigen belang om in die omgeving een
adequate parkeervoorziening te houden. Wij gaan dus
niet uit van een vermindering van het aantal parkeer
plaatsen in die omgeving.
De heer Buising heeft m.b.t. dit gebied ook gevraagd
wat door ons bedoeld wordt met passieve kantoorruimte
op of aan de Oude Veemarkt. Hij vraagt zich af of wij op
de Oude Veemarkt willen gaan bouwen. Wij hebben,
dacht ik, primair gedacht aan de overkant van de Lange
Marktstraat. Het hoeft niet uitgesloten te zijn dat op de
lange duur een bepaalde soort bebouwing ingepast kan
worden met behoud van een aantal parkeerplaatsen. Maar
m.b.t. de passieve kantoorruimte denken wij primair aan
de gebouwen die er staan. Daar zitten een aantal gebouwen
tussen die nodig opgeknapt moeten worden; als wij er in
slagen dat te realiseren, kunnen die gebouwen opnieuw
de kantoorbestemming krijgen.
De heer Buising heeft gezegd dat hij hetgeen op pag. 11
staat een niet erg samenhangend geheel vindt. Ik hoop
niet dat het verwarrend wordt als wij alternatieven geven.
Dat gevaar zit er natuurlijk in. In het definitieve plan
zullen waarschijnlijk al een aantal alternatieven zijn ver
dwenen. De Raad zal uiteindelijk een definitieve beslissing
moeten nemen. De zaak zal steeds duidelijker worden.
De opmerkingen van mevr. Brandenburg over de brug
bij de Harmonie heb ik al beantwoord. Ik zou weth. De
Jong willen vragen straks in te gaan op haar vragen
m.b.t. het openbaar vervoer.
Dan kom ik op de vraag van mevr. Brandenburg over
de exploitatie van ondergrondse parkeergarages. Zij vraagt
of daar een reële mogelijkheid in zit. Ik moet eerlijk zeg
gen dat dat op dit moment niet het geval is. Dit zal op
langere termijn bezien moeten worden. Het College maakt
zich niet de illusie dat wij binnen een afzienbare tijd b.v.
een parkeergarage onder het Zaailand zullen kunnen
realiseren. Maar in het structuurplan willen wij de moge
lijkheid wel openstellen; wij willlen daar wel op koersen.
Hetzelfde geldt voor het Oldehoofsterkerkhof. Wij zullen
waarschijnlijk gedurende een vrij lange overgangsperiode
het Zaailand als bovengrondse parkeervoorziening moeten
handhaven. Ik kan mij zelfs indenken dat wij een tijdlang
ook het Oldehoofsterkerkhof als parkeerterrein zullen
moeten gebruiken; dat lijkt mij niet uitgesloten. Wij komen
dan waarschijnlijk in conflict met Monumentenzorg, want
aan de subsidiëring was de voorwaarde verbonden dat
wij het Oldehoofsterkerkhof niet zouden gebruiken. Maar
wij overwegen op dit moment wel degelijk om als tijdelijke
oplossing wij hopen het hierover eens te kunnen
worden met Monumentenzorg het Oldehoofsterkerkhof
als parkeerterrein te gebruiken. Dan kunnen we weer een
tijdje vooruit. Er zijn in die omgeving echt parkeervoor
zieningen nodig. Binnenkort wordt bij de Prov. Bibliotheek
het Rijksarchief gebouwd. Verder zijn in die omgeving
de Fryske Akademie, de R.O.N.O., het Princessehof enz.
De A.G.O. zorgt zelf voor parkeerruimte, maar als ze er
voor willen betalen, kunnen ze ook gebruik maken van
andere mogelijkheden. Er zijn daar dus allerlei instellingen
waar wij mensen heen willen hebben. Wij kunnen wel
zeggen dat ze er dan maar lopend heen moeten gaan,
maar dat doen ze niet. De mensen die b.v. naar het
Princessehof en naar de Prov. Bibliotheek willen, willen
daar met de auto naar toe; U kunt dat jammer vinden,
maar in zo'n maatschappij leven we nu eenmaal. Die
situatie zal nog wel een tijd voortduren als de benzine
niet te duur of te schaars wordt. Wij moeten daarmee
rekening houden en dat hebben wij ook gedaan bij het
opstellen van dit plan. Het concrete antwoord op de vraag
van mevr. Brandenburg is dat wij de ondergrondse
parkeergarages voorlopig niet zien; voorlopig zullen wij
het moeten doen met parkeren op het Zaailand, op het
Oldehoofsterkerkhof en op nog een aantal pleintjes met
parkeermeters en parkeerautomaten. De problemen van
bovengronds parkeren zullen eerder op ons afkomen dan
die van ondergronds parkeren. Over een parkeergarage
aan de Minnemastraat heb ik al het een en ander gezegd.
De tweede mogelijkheid voor een parkeergarage is het
terrein van de gevangenis. Wat dat terrein betreft, moeten
we ons niet de illusie maken dat de gevangenis de eerste
vijf, zes jaar verdwijnt. (De heer Van Haaren: Dat heb
ik steeds gezegd.) U bent niet de enige die dat steeds
gezegd heeft. Wij hebben in dit opzicht te maken met een
aantal vervelende mensen in Den Haag. Dat betekent niet
dat wij het moeten opgeven. Wij moeten verder kijken
dan de komende vijf jaar.
Mevr. Brandenburg heeft ook gesproken over de uit
breiding van het aantal bars. Zij meent dat wij dat zouden
moeten begrenzen. Daar ben ik het mee eens. Wij zullen
inderdaad bij het vaststellen van de bestemmingsplannen
grenzen moeten vaststellen waar binnen bars gevestigd
kunnen worden. Als wij niet bereid zijn dat te doen,
kunnen wij het creëren van woonwijken in de binnenstad
wel vergeten, want die twee functies verdragen elkaar niet.
Wij zullen dus in de bestemmingsplannen duidelijk aan
moeten geven in welke, vrij beperkte gebieden daar
moeten ze dan maar bar aan bar gaan zitten; dat wordt
dan een leuke buurt voor bepaalde mensen bars
gevestigd mogen worden. In die richting zullen we moeten
werken. Maar bars zijn ook nodig in onze samenleving;
niemand zal, dacht ik, voorstellen dat wij vestiging van
bars onmogelijk maken, want dat zou ook niet een ver
standige maatregel zijn. Wij moeten de bars wel lokaliseren
op bepaalde plaatsen en wij zullen moeten zorgen dat ze
geen kans krijgen in gebieden waar wij ernst willen maken
met de woonfunctie; in die gebieden zullen de bars die
er al zijn moeten verdwijnen. Dat beleid zullen we moeten
voeren. Mevr. Brandenburg heeft in dit verband nog
gevraagd of wij nooit stil hebben gestaan bij art. 18 van
de Drank- en horecawet; langs die weg kan je beperkingen
opleggen. Wij hebben daar wel bij stil gestaan toen wij
vijf jaar geleden in de Raad de betreffende verordening
vaststelden. Toen hebben we overwogen of wij van die
bepaling in de Drank- en horecawet gebruik zouden
moeten maken en wij hebben toen besloten dat niet te
doen. Wij hebben toen bewust besloten die artikelen niet
in de plaatselijke verordening, die steunt op de Drank- en
horecawet, op te nemen. (De heer De Vries: Dat kan
toch nu nog?) Het zou nog kunnen, maar wij zijn van
mening dat wij het via de bestemmingsplannen moeten
regelen. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Als het nu
op deze manier vlugger kan! Het moet niet uit de hand
lopen.) Daar ben ik niet zo bang voor. Er is natuurlijk
wel hier en daar een bar gevestigd die in de toekomst zal
moeten verdwijnen. Maar die doet vandaag nog niet zoveel
kwaad; ik noem nu maar geen voorbeelden, maar....
(De heer Vellenga: Dat zou best kunnen als ze geen kwaad
kunnen.) Ik doe het liever niet. Maar er zal in de toekomst
hier en daar een bar moeten verdwijnen; daar ben ik het
echt mee eens. Ik twijfel er echter aan of dat via de
Drank- en horecawet moet gebeuren. Ik meen dat we met
bekwame spoed de bestemmingsplannen klaar moeten
maken; dat lijkt mij een betere methode. Formeel kan het
evenwel dit als antwoord op de concrete vraag van
mevr. Brandenburg via de Drank- en horecawet
worden geregeld.
De heer Bouma heeft een aantal opmerkingen gemaakt
over het samenspel met het C.O.L. Ik heb met belang
stelling geluisterd naar hetgeen hij gezegd heeft over de
stappen die het C.O.L. al ondernomen heeft. Over de
kwestie van het aanwijzen van een gebied voor rehabilitatie
van de woonfunctie in het noordelijk deel van de binnen
stad hebben B. en W. nog geen beslissing genomen; dat
komt nog. Er is een goed samenspel met het C.O.L. Het
College zal bevorderen dat dat zo blijft. Ik denk daar dus
iets anders over dan de heer Heidinga, maar hierover
kunnen we best van mening verschillen. Ik ben echter
wel van mening dat weet het C.O.L. ook wel - dat
het C.O.L. zich bezig moet houden met problemen
waarvoor het ingesteld is. Er kan best enig meningsverschil
zijn over de vraag waar de grenzen precies liggen. Het
C.O.L. vervult een nuttige functie in onze samenleving.
Wij zijn ook van plan in de toekomst een goed samenspel
met het C.O.L. te blijven onderhouden. Ik heb met be
langstelling geluisterd naar de mededelingen van de heer
Bouma in deze.
Ik heb inmiddels een groot aantal vragen beantwoord.
Ik stel voor dat wij nu gaan koffiedrinken. Ik zal proberen
in de pauze met mijn medewerkers balans op te maken
op welke punten wij na de pauze nog in moeten gaan.
De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering
voor de 2e koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.20 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor dat wij
onze werkzaamheden hervatten. Wij hebben in de pauze
besproken wat wij van deze kant van de tafel vanavond
in ieder geval nog ter sprake moeten brengen n.a.v. de
vele opmerkingen die Uwerzijds zijn gemaakt.
Er rest mij nog één opmerking. Er zijn enkele vragen
gesteld over de voorstellen die zijn ingediend n.a.v. het
ontwerp-structuurplan; er is gevraagd om een reactie
van het College. De heren De Jong en Schaafsma hebben
een plan ingediend; U hebt dat allemaal gekregen. Ook
van Axies hebben wij nader uitgewerkte plannen ont
vangen. Er is gevraagd wat wij met die plannen gaan doen.
Wij brengen deze plannen in in de discussies die wij de
komende dagen zullen voeren; hetzelfde geldt voor de
opmerkingen die vandaag in deze raadszitting naar voren
zijn gebracht. Het is op dit moment moeilijk te zeggen
U zult daar wel begrip voor hebben hoe wij daarop
zullen reageren; dat weet ik op dit ogenblik nog niet.
Ik moet wel zeggen dat de kans, dat veel elementen uit de
plannen van de heren De Jong en Schaafsma en Axies
zullen worden overgenomen, bijzonder klein is. Daar wil
ik heel duidelijk over zijn. Die plannen benaderen diverse
punten op een geheel andere wijze dan wij hebben gedaan
in ons plan. Dat betekent niet dat er geen elementen in
kunnen zitten die wij best mee zouden kunnen nemen in
ons plan; dat zullen we nog moeten bekijken. Maar ik
denk niet dat U straks in ons definitieve plan het hele
plan van Axies of het hele plan van de heren De Jong
en Schaafsma terug zult vinden; daar zult U ook niet op
rekenen. Het lijkt mij weinig waarschijnlijk ik weet
het niet precies, want wij moeten er nog over praten
dat U nogal essentiële onderdelen van die plannen terug
zult vinden in ons plan. Maar dat hoeft voor U geen
beletsel te zijn om straks, als er beslissingen moeten wor
den genomen, daarop terug te komen.
De heer De Jong (weth.): Er zijn een paar vragen
gesteld over de Stadsautobusdienst. Ik zal U het stand
punt van het College uiteen zetten m.b.t. deze zaak. Wij
hebben een onderzoek laten verrichten door het Centrum
voor Vervoersplannen. Dat onderzoek heeft uitgewezen
dat wij af moeten stappen van het lussensysteem en dat
wij toe moeten naar een vice versa-systeem (van begin-
naar eindpunt en terug). Dan ontstaat er een grotere
frequentie en een sneller vervoer. Dat betekent dus
duidelijk een keuze voor een ander principe dan nu wordt
gehanteerd. Deze kwestie is in de Commissie voor de
Stadsautobusdienst aan de orde geweest en die commissie