18 den komen twee elementen naar voren die die proble matiek bepalen. Het eerste is het in aantal teruglopen van de bevolking; dat wordt ook door het College als een gegeven geaccepteerd, in ieder geval tot 1977. Het tweede is de groter wordende leegstand. Een simpele oplossing lijkt niet meer of heel weinig bouwen. Deze simpele oplossing helpt ons echter niet uit de narig heid; dat ben ik dus met de heer Miedema eens. Er is n.l. ook nog een taakstelling. Het College grijpt dan niet hoog. De taakstelling is n.l. de natuurlijke aanwas in aantallen vast te houden. Wij onderschrijven deze taakstelling. Dat zou er toe leiden dat wij in 1977 weer langzaam wat bij de berg opklimmen, zodat wij in 1985 het peil van 1970 en dat is 88.000 inwoners weer hebben bereikt. Over één ding is waarschijnlijk iedereen het eens. Niet bouwen of wel bouwen, in beide gevallen ontstaat leegstand. Bij niet bouwen ontstaat een zeer eenzijdige leegstand, naar alle waarschijnlijkheid in de gezins flats, bij wel bouwen hopelijk in alle soorten en typen zodat de keuzemogelijkheid voor de burger ontstaat, een echte woningmarkt die als middel zou kunnen die nen om de suburbanisatie terug te dringen. De kunst wordt nu om deze gevarieerde woningmarkt met voor ieder aanvaardbare huren of koopprijzen te creëren zonder dat de leegstand zulke vormen aanneemt dat de gemeenschap te zwaar wordt belast. De financiële aspecten worden in de nota niet uit de doeken gedaan. De antwoorden op de vragen die door de heer Vellenga in juni 1973 over deze materie zijn gesteld, deden ver wachten dat het College hierover cijfers zou produce ren. Vraag 3 luidde: „Welke gevolgen (waaronder fi nanciële) zou een temporisering van de uitvoering van het bestemmingsplan Aldlün-oost met zich mee kun nen brengen?" en vraag 4: „Welke mate van leeg stand kunnen de deelnemende woningbouwcorporaties zich veroorloven en welke mate van leegstand zou het zelfde financiële gevolg hebben als de uitkomst van vraag 3?" Het antwoord van het College luidde: „On langs hebben wij een werkgroepje ingesteld met ver zoek na te gaan of de uitkomsten van het woning marktonderzoek, dat door het research-instituut voor de woningbouw voor onze gemeente is ingesteld, her ziening behoeven. In dat kader hebben wij ook ge vraagd berekeningen te maken als vragensteller be doelt. Het is ons derhalve thans nog niet mogelijk de gevraagde antwoorden te geven. Zodra mogelijk komen wij echter op deze aangelegenheid terug." Maar die antwoorden komen ook nu niet in de nota voor. Er wordt eigenlijk helemaal niet over geld gesproken. De leegstand, genoemd over de jaren 1974 t.e.m. 1980, geeft een huurverlies van minstens 30 miljoen, zonder dat rekening is gehouden met renteverliezen. En dan nu de berekeningen op pagina 6. Alle getal len zijn prognoses en veronderstellingen waar je over kunt twisten. Wij zullen van jaar tot jaar moeten be zien hoe de werkelijkheid en de prognoses uiteen lopen om dan bij te stellen. Daarvoor zijn wel meer gegevens nodig over woningzoekenden en verhuisbewegingen die nu niet voorhanden zijn, althans niet bij alle corporaties. Eén kolom behoeft o.i. een nadere toelichting. Dat is de geplande woningvermindering. In de komende tien jaar 3.300 woningen. Dat kunnen niet zo hier en daar een paar krotwoningen zijn die worden afgebroken of woningen die het slachtoffer worden van verkeersop- lossingen. Daar moet een plan aan ten grondslag lig gen. Ik heb daar in de nota niet een voldoende motive ring voor kunnen vinden. Is er misschien een herschre ven saneringsnota? De verwachte leegstand op basis van alle becijferin gen vinden wij, vooral voor de jaren 1974 tot 1980, nogal hoog. Wij zijn van mening in tegenstelling tot hetgeen de heer Miedema zei dat de woning bouwproductie in die jaren zeker met een 100 wonin gen per jaar moet worden verlaagd vergeleken bij wat in de nota staat. Wanneer n.l. de gestelde taakstelling de bevolkingsaanwas vast te houden niet helemaal lukt, dan rijst de omvang van de leegstand de pan uit met alle financiële gevolgen van dien. U bent als College niet erg optimistisch over de in strumenten die U heeft om er voor te zorgen dat de geplande aantallen niet zullen worden overschreden. De mogelijkheid dat in 1975 de geplande aantallen zullen worden overschreden, wordt door U genoemd. Verder weten we dat de vijf buurgemeenten per 1 januari 1974 in totaal 860 woningen in uitvoering hadden. Om op de financiële aspecten terug te komen, zijn er besprekingen geweest met de Federatie van Wo ningbouwcorporaties over de financiële kant van de leegstand De leegstand kan n.l. dooi1 de samenstelling van het woningpakket per corporatie de ene veel zwaarder treffen dan de andere. Voelt men voor een gezamenlijke opvang van de verliezen? Hoe zit het met de reserves ter bestrijding van de leegstand Heb ben de corporaties daar fondsen voor gevormd of lopen die reserves gewoon mee in de exploitatie? Aangezien dit alles geen specifiek Leeuwarder pro bleem is en het zich in andere gemeenten eerder heeft geopenbaard, neem ik aan dat het College zich heeft ge oriënteerd omtrent de financiële oplossingen elders en de opvattingen van de rijksoverheid. De gemeenten heb ben immers garanties voor rente en aflossing verstrekt voor vele miljoenen. Wat betekent in de praktijk een opmerking als: „In de toekomst leren leven met een grotere leegstand."? Dan nu onze opvatting over de verdere realisering van de bestemmingsplannen. Met de Raad voor de Volkshuisvesting zijn wij van mening dat niet de bouw van Camminghaburen in de tijd naar voren moet wor den gehaald om de door die raad genoemde redenen. Wij zien daar woningbouw op zijn vroegst in 1981/1982. Wel willen wij pleiten voor het laten doorlopen van de procedures zoals ook de heer Miedema heeft ge noemd - voor de bestemmingsplannen. Of er dan in Camminghaburen nog kleine flats moeten worden ge bouwd U spreekt daarover in de nota lijkt ons nu moeilijk te beoordelen. Verder gaat onze voorkeur uit naar het achter de hand hebben van enkele kleine bestemmingsplannen voor de tijd dat Aldlan en West- einde volgeboekt zijn, n.l. Lekkum en Wirdum. De opzet van deze nota vinden wij niet ideaal. Er waren teveel zaken, zoals aantallen woningzoekenden en deelmarkten, onbekend. Wij zouden in ieder geval begin 1976 tot die tijd liggen de plannen nogal vast deze materie graag opnieuw in de Raad willen be spreken. De heer Van Haaren: Het woningbouwbeleid is een zeer gecompliceerde zaak met zeer vele factoren waar- op wij als Gemeente dikwijls zeer weinig vat hebben. Het is een materie die ik als buitenstaander amper kan overzien, laat staan beoordelen. Toch lijkt deze nota mij een goede zaak. Ik zie het als een reële, nuchtere opsomming van beleidsbepalende factoren, terwijl mijn fractie zich in grote lijnen kan verenigen met de con clusies van de nota. Als het tij verandert, moeten de bakens verzet worden. Wij wisten allang dat de uit gangspunten van de 2e Nota Ruimtelijke Ordening ner gens naar leken, terwijl ook de gegevens van het rapport Priemus in enkele jaren zijn achterhaald. Wij komen met de Nota Woningbouwbeleid tot 1985 wat meer op de vaste grond en kunnen nu weer even voor uit. Doch ook t.a.v. de prognoses van deze nota hoeven wij ons niet de illusie te maken dat de voorspellingen uit zullen komen. Met name t.a.v. de bevolkingscijfers vind ik de nota, in tegenstelling tot de zienswijze van de Raad voor de Vlokshuisvesting, eerder te optimis tisch dan te pessimistisch. U stelt b.v., onderaan op blz. 2 van de nota, dat IJ verwacht dat het hoogtepunt van de suburbanisatie achter de rug is. Dat kan wel zijn, maar deze suburbanisatie zal zich vermoedelijk nog jaren voortzetten en het is een teken aan de wand dat bij een veel beter en gevarieerder woningaanbod in Leeuwarden de verwachte terugkeer naar de stad van mensen uit de omliggende dorpen is uitgebleven. De gegevens van de nota zijn en blijven noodgedwon gen wat speculatief en daarom is het een bijzonder goe de zaak de problematiek van de woningproductie te blijven bestuderen en de berekeningen van de thans voor ons liggende nota jaarlijks bij te stellen. Ik zou voor willen stellen deze bijgestelde nota jaarlijks, gelijk met de begrotingsstukken, bij de Raad in te dienen. Dan kan dit stuk in ruimer verband, d.w.z. in relatie tot allerlei andere met de woningproductie samenhan gende factoren, ieder jaar opnieuw worden besproken. Dan kunnen we gezamenlijk proberen te komen tot een soepel en slagvaardig beleid, uitgaande van de situatie van dat moment. 19 Wij hebben in het verleden al dikwijls in deze Raad gesteld dat voor Axies Leeuwarden niet behoeft te worden opgestuwd in de vaart der volkeren. In de steden in de randstad zie je wat een ellende daar van komt. Wij zijn ook bepaald geen voorstander van grote, nieuwe nieuwbouwwijken en hebben vorig jaar met het planten van een boompje in het Camminghabuurster zand al willen zeggen dat Camminghaburen voor ons niet behoeft te worden gebouwd als het niet werkelijk strikt noodzakelijk is. Wij zouden er dan ook met grote nadruk voor willen pleiten eerst de andere bestem mingsplannen volledig vol te bouwen alvorens met een eventueel beperkt plan Camminghaburen van start te gaan. De renteverliezen van Camminghaburen zullen we als onvermijdelijk moeten aanvaarden. Wij onder schrijven dan ook het standpunt van de meerderheid van de Raad voor de Volkshuisvesting in deze. T.a.v. Camminghaburen geioof ik ook dat eerst het bestem mingsplan nu moet worden vastgesteld en ik vraag mij af of het dan niet mogelijk zou zijn de groenvoorzienin gen die daar al gepland zijn nu al vast te realiseren. Dan kan, als we daar na 1981 misschien aan toe ko men, dit groen al behoorlijk opgroeien en krijg je niet weer van die hele kleine struikjes in zo'n nieuwbouw wijk. Als de Raad het voortdurend streven uit te breiden en nieuwe wijken te bouwen op een laag pitje zet, kun nen we ons met veel vuur gaan werpen op het streven de woonfunctie van de binnenstad te versterken. Vooral voor de binnenstad juicht mijn fractie het toe dat de Dienst voor Bouw- en Woningtoezicht weer actief wordt met een onderzoek naar de bewoonbaarheid van woningen, waarbij dan het accent niet wordt gelegd op afbraak maar op het voor bewoning geschikt maken van panden. De opmerkingen hierover op blz. 8 van de nota doen ons hart sneller kloppen van vreugde. Wij hopen dat vanuit deze beleidsvisie dichtgespijkerde pan den in de binnenstad weer voor bewoning worden open gesteld, als het kan voor gezinnen, maar in vele geval len zullen panden die niet voor gezinsbewoning ge schikt te maken zijn een goed en prettig onderdak kun nen bieden voor al dan niet studerende jongeren die niets liever willen dan een eigen woongelegenheid in de binnenstad. Het is een oud punt waar Axies al jaren op hamert, maar door het keren van het grote nieuw- bouwgetij is dit punt actueler dan ooit, zoals o.a. blijkt uit het standpunt van enkele leden van de Raad voor de Volkshuisvesting over deze zaak. Ik hoop dat de Raad ingaat op het verzoek van deze leden om, zoals het in het schrijven van de Raad voor de Volkshuisves ting heet, bijzondere aandacht te geven aan de verbe tering van de woonsituatie in de oude stad en voor de huisvesting van de aldaar studerenden. Het woordje „aldaar" mag geschrapt worden en niet vergeten mag worden dat ook veel werkende en andere niet stude rende jongeren graag in het hart van Leeuwarden wil len wonen. Naar onze mening worden de studerende jongeren toch eigenlijk vaak voorgetrokken boven de werkende jongeren. De hear Singelsma: In wenningboubilied hat op 't heden yn dit lan to meitsjen mei suburbanisaesje. Sille de minsken dy't Ljouwert de rêch takeard hawwe werom komme? Forskillende minsken hawwe hjir nou it wurd oer fierd, de hear Miedema yn it foarste plak. Hy is nochal optimistysk, hy tinkt dat wy troch to konkurrearjen mei de bütendoarpen by steat binne om de minsken wer nei Ljouwert werom to heljen. Mei oare wurden, it kratereffekt, de suburbanisaesje is al oer it hichtepunt hinne en wy sille troch mear grien en troch mear foarsjennings yn de nije wiken de mins ken wer yn Ljouwert werom krije. Ik leau dêr neat fan. Ik bin it folie mear iens mei hwat mefr. Branden burg en de hear Van Haaren sein hawwe, ntl. dat wy net oer it hichtepunt hinne binne en dat wy der goed rekken mei halde moatte dat wy ek yn de takomst to meitsjen krije mei in tanimmende stream fan mins ken dy't it plattelan forkieze boppe it wenjen yn de stêd. Jo kinne jo öffreegje oft it wenningboubilied yn Ljouwert fout west hat. Ik leau dat dat sa is, ik leau dat wy üs yn it forline tofolle smiten hawwe dêr haw ik gjin skuld oan gelokkich op de heechbou, de flatbou en dat de minsken dy't earst jüchhei rópen dêr nou mei tsjinsin wenje en foar in part Ljouwert de rêch ta keare. Stêdsüntjowing hat net allinne to meitsjen mei it bouwen fan hüzen, mar hat ek to meitsjen mei kul- turele foarsjennings. Ik leau dat dy twa yn Ljouwert net yn de pas roun hawwe. Yn de rin fan de jierren binne wy nochal hwat kwyt rekke. De Wilhelminabaen is fuort, de wilerbaen is fuort, mei de Harmony sit it foar it krüs, allerhanne dingen dy't ek mei it wenkli- maet, it kulturele wenklimaet fan in stêd bipale. Ik leau ek net dat wy hjir folie oan dwaen kinne. De folbou fan de doarpen bart noch op groun fan de aide bistimmingsplannen en ik leau dat wy allinnich in oar bilied forwachtsje kinne as de P.P.D. romtlik sjoen de Fryske romte oars fordiele sil en dus ütwreidingen fan bipaelde doarpen in ho taropt, sa't wy dat yn de Tris ken sjoen hawwe en sa't wy dat yn Stiens sjoen haw we. It is ek net allinne in Ljouwerter oangelegenheit, it hat folie mear to meitsjen mei in provinsiale plan ning, mei in yntegrale planning. En dêr wurdt op 't heden oan wurke. Ik bin der dus foar dat wy it mar hwat op in sêft sin sette mei Camminghabuorren, dat wy earst de bi stimmingsplannen dy't yn oanbou binne fol meitsje en dat wy dan mar ris fierder sjogge. It is in pessi- mistysk lüd, mar ik leau dat de nota fan it Kolleezje mear by de wierheit is as de opmerkings fan de Ried foar de Folskhüsfêsting. Ik leau dat dy in hwat to opti- mistyske fisy hat. Ik moat der by sizze: Wy hawwe de minsken net yn de han, wy kinne net bipale hwer't de boarger wenje sil, wy kinne der net folie oan dwaen. De lju dy't ienris de frijheit field hawwe om yn de bütendoarpen to wenjen, binne krekt as hounen dy't efter de skiep oan sitten hawwe. (De Foarsitter: Hja binne hjir ek wol frij!) Ja, hja binne hjir ek wol frij. Mar hja hawwe ienris de frijheit preaun en jo kinne dat dy hounen min ófleare. De lju dy't ienkear büten wenje hawwe sjoen hokker frijheit en romte der yn de bütendoarpen is. De mooglikheden wiene dêr grea ter as hjir yn de stêd. It is eins in stikje bilied dat nou as in boemerang op üs werom komt. En dêr moatte wy mar rekken mei halde. Wy kinne üs bést dwaen om de dingen hwat better to dwaen en dêr binne wy nou mei dwaende. Mar oft it tij oan it kearen is, is de fraech. Ik fiel dus folie mear foar it stanpunt fan it Kolleezje, temporisearje mar in bytsje, set it mar in bytsje op in sêft sin en bou mar net alles mear fol, hwant straks komt de finansiéle neisleep. De heer B. P. van der Veen: Eigenlijk moet je over dit soort dingen niet praten, want ik vind dat dit soort koffiedikkijkerij bijzonder weinig zin heeft. Maar als de heer Singelsma zo opgeeft over de wens van de stedelingen om op het platteland te wonen dat is waar dan wil ik hem er wel even aan herinneren dat het niet zo verschrikkelijk lang geleden is dat het in Friesland daverde van de problemen doordat de plattelanders allemaal in de stad wilden gaan wonen. Dat was toen het leegbloeden van het platteland, het was de ontvolking van het platteland. Toen moesten we allemaal gaan zitten plannen om de mensen weer naar het platteland te duwen. En nu gaat het in om gekeerde richting. Het is een slinger die heen en weer gaat en het is gekkenwerk om te denken dat wij tien jaar verder kunnen kijken. De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering voor de tweede koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 23.10 uur, de vergade ring. De heren J. ten Brug (weth.), H. Meijerhof en Mr. B. P. van der Veen hebben inmiddels de vergadering verlaten. De heer De Jong (weth.)Het is misschien het beste dat ik eerst even een indruk geef van de bedoe ling en het karakter van de nota die U van het College hebt gekregen. De nota is een weergave van wat er in het College leeft m.b.t. de woningbouw voor de komende jaren. Wij hebben onze gedachten eens zwart op wit gezet i.v.m. vragen die uit de Raad naar voren zijn gekomen met de bedoeling: Laat de Raad nu eens zeggen hoe die er over denkt; we moeten zien dat wij hier tot bepaalde beleidsuitgangspunten komen op grond waarvan wij in de toekomst een beleid kunnen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 10