10
zaak hebben voorbereid, maar ik zou graag willen
weten of er over deze wijzigingen ook overleg is ge
pleegd met de ambtenaren van onze eigen Gemeente.
Is er in het georganiseerd overleg ook over deze zaak
gesproken
De heer De Jong (weth.): Het is de gewoonte dat,
wanneer er op landelijk niveau over deze zaken over
eenstemming is, er op plaatselijk niveau niet nog eens
hoeft te worden overlegd. Op landelijk niveau is er
een volledige overeenstemming bereikt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 55).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter schorst, om 20.55 uur, de vergadering
voor de eerste koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 21.15 uur, de vergade
ring.
De heren J. Heetla (weth.) en J. Knol hebben in
middels de vergadering verlaten.
De heer Mr. J. J. Keuning is inmiddels ter verga
dering gekomen.
De Voorzitter: Ik stel voor dat we onze werkzaam
heden hervatten. Wij beginnen met de punten die we
tot na de pauze hebben uitgesteld.
Inmiddels is de heer Keuning ter vergadering ge
komen; ik heet hem hartelijk welkom.
Punt 14a (bijlage no. 65).
De heer B. P. van der Veen: Wij hebben vroeger,
toen wij nog geen commissies hadden die de Raad ad
viseerden over dit soort zaken, de behoefte gevoeld
aan de instelling van deze commissies omdat de Raad
zelf in het algemeen niet beschikte over de mogelijk
heid zich voldoende te oriënteren, partijen te horen en
op die manier een bevredigende procesgang tot stand
te brengen. Wij moeten dus nu ervaring opdoen met
dit systeem en uit het advies dat aan de Raad is uit
gebracht, bl(jkt, dacht ik, dat het systeem nog wel voor
verbetering vatbaar is.
Het bericht dat door het College aan de commissie
gegeven is, culmineert eigenlijk in de mededeling dat
het beleid van het College er op gericht is geen uit
breiding te geven aan het bestaande aantal vergun
ningen voor woonschepen. De commissie die dat beleid
blijkbaar als een gegeven heeft aanvaard, komt dan ook
noodzakelijkerwijze tot de slotsom dat uit dat beleid
de beslissing van B. en W. ook logisch voortvloeit. Dat
is natuurlijk ook zo. Maar als een burger bij de Raad
in beroep komt van een weigering van B. en W. om
een gevraagde vergunning te geven, heeft de Raad dan
genoeg aan de mededeling: Het past niet in het beleid
van B. en W. Is het dan niet zo dat de Raad er be
hoefte aan zou kunnen hebben om wat breder geïnfor
meerd te zijn over waaruit dat beleid van B. en W.
precies bestaat? Dat heeft, dacht ik, hier wel zeer
duidelijk ontbroken. Ik dacht dat het de Raad gemak
kelijker zou vallen zich hierover uit te spreken als hij
wist wat precies het voornemen van B. en W. is. Wil
het College alle woonschepen weg hebben? Wil het
een bepaalde hoeveelheid wel toestaan en zo ja, waar
dan wel en waar niet meer? De Raad zou dan iets
meer georiënteerd zijn. De Raad moet tenslotte een
soort beleidsbeslissing nemen en moet dan toch wel de
achtergrond van de beslissing van het College weten.
De hear Jansma: Wy hawwe yn üs fraksje ek
praet oer dizze saek. Us miening komt wol aerdich
oerien mei itjinge de hear Van der Veen krekt nei
foaren brocht hat. De Kommisje Biropskriften Alge-
miene Polysjeforoardering skriuwt üs yn it brief dat
foar üs leit dat de partijen yn de gelegenheit steld
binne om harren stanpunt mounling ta to ljochtsjen.
De hear Van der Meer hat dêr gebrük fan makke. De
kommisje lit him der net oer üt oft it Kolleezje fan
de gelegenheid om mounling taljochting to jaen ek
gebrük makke hat. Wol is der in skriftlike motivear-
ring fan B. en W. oan de kommisje, datearre 7 janne-
waris 1974. De kommisje is ta de konklüzje kommen
dat it bislüt fan B. en W. om gjin forgunning to jaen
past yn it algemiene bilied fan B. en W. foar safier
dit bilied oan de kommisje bikend wurden is. Op dy
groun is de kommisje fan bitinken dat it birop fan de
hear Van der Meer ünbigroune is. Dat stikje üt de sin
„foar safier dit bilied oan de kommisje bikend wurden
is" fine wy hwat frjemd. De kommisje skriuwt dat
hy it in biswier fynt dat B. en W. yn harren advys
harren bilied mar yn tige algemiene biwurdingen oan-
tsjut hawwe.
By üs rize wol in pear fragen, yn it foarste plak
oan de kommisje. As de kommisje B. en W. yn de ge
legenheit steld hat harren stanpunt mounling ta to
ljochtsjen, koe de kommisje der dan net hwat mear
üt krije by B. en W. As is it miskien sa dat B. en W.
gjin mounlinge taljochting jown hawwe? Hwannear't
B. en W. dat yndied net dien hawwe, hwerom hat de
kommisje dêr dan net op oanstien? Ik freegje it bi-
nammen omt de kommisje nochal hwat krityk hat.
Oan B. en W. soe ik freegje wolle hwerom eventueel
gjin gefolch jown is oan de ütnoeging om mounling
taljochting to jaen. Fierder soe ik witte wolle hwat
B. en W. fine fan it forsyk fan de kommisje om yn
de takomst hwat konkreter ynsjoch to forskaffen.
Nou't soks tsjinoer de kommisje net bard is, soe ik
it Kolleezje freegje wolle nou yn dizze riedsgearkom-
ste dat nedige ynsjoch to jaen. Wy leauwe dat, as wy
sünder mear neffens it advys fan de kommisje han-
nelje, dit by de hear Van der Meer net oertsjügjend
oerkomt. Ek oare eigeners fan wenboaten soene dan
witte kinne hwer't hja oan ta binne. Ik tink byg. oan
it bikend meitsjen fan de plakken dêr't eventueel wen
boaten lizze kinne, hoefolle der lizze kinne, binne it
fêste of losse plakken ensfh.
Wy wolle dus graech hwat mear ynformaesje haw
we sawol fan de kant fan de kommisje as fan de
kant fan B. en W.
De heer Keuning: Als voorzitter van de commis
sie zou ik eerst willen stellen dat het niet op mijn weg
ligt om het beleid van B. en W. te verdedigen. Er is
eigenlijk één vraag gesteld aan de commissie, n.l. of
de commissie niet meer van het beleid te weten kon
komen. Ik wil dan verwijzen naar de toelichting van
B. en W. aan de commissie die waarschijnlijk bij de
stukken gelegen heeft; B. en W. merken daarin op
dat het aantal ligplaatsmogelijkheden voor woonsche
pen beperkt is en als gevolg van de voortgaande stads
uitbreiding kleiner wordt. Daaraan voegen zij toe: „Ons
beleid is er dan ook op gericht geen uitbreiding te
geven aan het aantal woonschepen in de gemeente."
Dat „dan ook" volgt naar ons oordeel niet vanzelf
sprekend uit het daaraan voorafgaande. Maar tenslotte
wordt opgemerkt dat er momenteel geen ligplaats voor
appellant beschikbaar is, dus dat er, al was er een
ander beleid, momenteel geen mogelijkheid voor een
ligplaats is. Onder die omstandigheden heeft de com
missie gemeend dat voor het onderhavige geval geen
verdere toelichting nodig was, maar er wel de opmer
king aan toegevoegd dat de commissie in toekomstige
gevallen wel wat meer concreet inzicht wil hebben. In
dit geval meende de commissie dus dat de
zaak wel duidelijk was, maar voor de toekomst
wil de commissie graag wat meer concreet in
zicht hebben in het door B. en W. gevoerde beleid.
(De Voorzitter: Er is de vraag gesteld of de com
missie B. en W. heeft opgeroepen. Kunt U daar een
antwoord op geven?) Het secretariaat van de com
missie zal B. en W. ongetwijfeld hebben opgeroepen.
(De Voorzitter: Ik hoor hier net dat het College niet
is opgeroepen te verschijnen. De commissie zou dus
moeten antwoorden op de vraag waarom B. en W.
niet zijn opgeroepen.) (De heer B. P. van der Veen:
Ik denk dat het secretariaat in verkeerde handen was.)
(Gelach) Ik geloof dat ik hetzelfde antwoord zou heb
ben gegeven. (De hear Jansma: Dat is dan tige spi-
tich.) (De Voorzitter: De fout zit dus niet bij het
College.)
11
De heer Tiekstra (weth.)Ik zal proberen enige
informatie te geven over het beleid van B. en W. Dat
is dan het voorrecht van het College; dat heeft geen
secretariaat om zich achter te verschuilen.
Ik geloof dat ik toch wel even een inleiding mag
geven over het hele verschijnsel van de ligplaatsen van
woonschepen. Het is de Raad, dacht ik, wel bekend dat
in het bijzonder na de tweede wereldoorlog het aantal
woonschepen enorm groot was bij gebrek aan huisves
tingsmogelijkheden en dat de liggelegenheid voor deze
woonschepen nogal problemen heeft opgeleverd. We
hebben ze overal in onze stadsgrachten gezien. Gege
ven het tijdelijke karakter van deze huisvesting is in
de loop der jaren het aantal ligplaatsen terug gebracht,
allereerst in de stadsgrachten; daar zijn ze vandaan.
Verder zou ik willen opmerken dat men niet moet
denken dat het eenvoudig gaat om het meren van een
woonschip aan de wal; bij ligplaatsen voor woonschepen
horen een aantal voorzieningen in de vorm van water,
licht e.d., in sommige gevallen ook telefoon. Dat be
tekent dat er voor deze voorzieningen nogal wat ge
daan moet worden. Je kunt niet zo maar overal deze
voorzieningen treffen. In de loop der jaren zijn er een
aantal plaatsen, waar aanleggelegenheid voor woon
schepen was, verdwenen. Ik wijs de Raad op de Oude
Potmarge, het Vliet, de Wirdumervaart en zo zijn er
nog enkele plaatsen te noemen waar destijds deze voor
zieningen wel waren. Geleidelijk aan zijn wij gekomen
tot een meer geregelde voorziening op dit terrein. Ik
zeg ,,meer geregelde" omdat de goede accommodatie
er bepaald nog niet is. Ik wijs er alleen op dat wij
destijds als College ik dacht dat de Raad er ook wel
iets over bekend is geworden nog gestoeid hebben
met de gedachte om een woonschepenhaven te maken
bij de Dokkumer Ee tussen Lekkum en Snakkerburen.
Wij zijn in dat voornemen gesneuveld, niet alleen van
wege de kosten, maar ook vanwege de belasting die
zo'n voorziening tussen deze twee dorpen eventueel
zou opleveren, ook dus vanwege de bezwaren die daar
bestonden.
Op het ogenblik is de situatie zo dat er in totaal nog
84 ligplaatsen voor woonschepen zijn in Leeuwarden.
Dat zijn dan officiële ligplaatsen. De Raad moet dat
niet verwarren met buiten dienst geraakte binnensche
pen die nog ergens aanleggelegenheid hebben en die
feitelijk ook alleen een woonfunctie hebben gehouden;
dat is een ander verschijnsel. Wij hebben wel getracht
om dit hele verschijnsel, juist vanwege het belastende
karakter dat dit vaak kan hebben, zo goed mogelijk
een plaats te geven. Dat betekent dat wij enige jaren
geleden een stuk oever van het Bisschopsrak daar
voor hebben gereserveerd. Op deze plaats zijn op dit
moment geen ligplaatsen meer beschikbaar, ook al om
dat de lengte beperkt moet blijven i.v.m. de omstan
digheid dat a. je aan de westkant niet verder kimt en
b. je aan de oostkant komt te zitten met de bezwaren
in het bijzonder van het scheepvaartverkeer. Er zijn
van de kant van de Provincie zeer nadrukkelijk eisen
gesteld. De Raad weet dat daar nog een stuk groot-
scheepsvaarwater is waar zeer duidelijk zwaaigelegen-
heid moet blijven.
Op dit ogenblik is de situatie zo dat wij, wat de
scheepvaart betreft, hebben te maken met de door
gaande vaarwegen als het Van Harinxmakanaal, de
Harlingertrekvaart, de Westergracht, de Noorder
gracht, het Nieuwe Kanaal, de Tijnje en de Wijde
Greuns. Deze zijn alle in beheer bij de Provincie en
daarin worden geen ligplaatsen toegestaan. Verder
hebben we op dit ogenblik de Zuidergracht als lig
plaats voor vrachtschepen. De Willemskade wordt zo
veel mogelijk vrijgehouden voor ligplaatsen voor ple-
ziervaart; daarvoor zijn trouwens ook mogelijkheden
aan de Zuidergracht en verderop in het Nieuwe Ka
naal. (De heer Heidinga: Er liggen anders wel woon
schepen aan de Willemskade.) (De Voorzitter: Tijde
lijk!) Dat zijn woonschepen van andere aard; die zijn
alleen ingericht voor dagverblijf en niet voor nacht
verblijf. (De heer Van Haaren: Dat dacht U maar.
Ga maar eens kijken 's nachts.) (De Voorzitter: Daar
om zijn ze er nog niet voor ingericht.) (Gelach)
Ik heb de Raad al gezegd dat in het noordelijke deel
van het Bisschopsrak geen ligplaatsen meer beschik
baar zijn. Op dit moment liggen er wel woonschepen
aan de Oostergracht en aan de Noordergracht bij de
Eebuurt. Verder zijn er in de Potmarge nog enkele
schepen achtergebleven nadat de Pieter Stuyvesant-
brug is gebouwd en de Katterug in de Zuidergracht
er uitgehaald is; die zijn dus opgesloten. Als ik me niet
vergis, is een er van in de afgelopen jaren gezonken.
Aan het oosteinde van het nog niet gedempte stuk
Vliet is ook nog ligplaats gevonden voor een aantal
woonschepen.
Daarmee heb ik de Raad het totale beeld geschil
derd. Ik zeg nadrukkelijk dat wij deze ligplaatsen zo
veel mogelijk voor Leeuwarder ingezetenen houden.
Het is mij wel bekend, uit de wisseling van de opvol
ging die in die schepen plaats vindt, dat daar ook een
dankbaar gebruik van gemaakt wordt. In die gevallen
waarin het woonschip van eigenaar wisselt, voeren B.
en W. in het algemeen een vrij soepel beleid, d.w.z. als
een woonschip met een ligplaatsvergunning van eigenaar
wisselt, wordt doorgaans aan de nieuwe eigenaar ook
wel die vergunning gegeven. Op het ogenblik zijn er
totaal 84 ligplaatsen die vooral worden gereserveerd
voor Leeuwarder ingezetenen. Dat betekent dat de heer
Van der Meer die vanuit Alkmaar hier een ligplaats
zoekt, geen plaats kan krijgen; wij hebben die met be
schikbaar.
De Voorzitter: Ik hoop dat U hiermee voldoende
inzicht hebt gekregen in het tot dusverre door B. en
W. gevoerde beleid.
De heer B. P. van der Veen: Dat heb ik ook wel.
Of het nu helemaal lekker ligt, is een andere zaak.
Maar dat is natuurlijk eigenlijk het punt niet. Ik dacht
dat de moeilijkheid was dat, als de adviescommissie
een beroepsinstantie is op beslissingen van het College,
die adviescommissie de neiging heeft om die te toetsen
aan datgene wat door het College bekend gemaakt
wordt, zonder zich te begeven in een oordeel over het
beleid. Dat lijkt zo op het eerste gezicht ook juist
omdat die adviescommissie niet uitsluitend bestaat uit
raadsleden maar een bredere samenstelling heeft.
Maar het is zo dat de beslissing door de Raad moet
worden genomen en die is wel geïnteresseerd in het
beleid; die kan daar ook over meepraten. Dat maakt
dat de commissie eigenlijk een wat hybridisch karak
ter heeft. Ik dacht dat het voor de commissie bijzonder
plezierig zou zijn om nu eens duidelijk uitgesproken te
krijgen: Beperken wij ons inderdaad tot een soort tech
nische toetsing of is het ook een beleidstoetsing En
als de Raad aan een advies van de commissie bijzonder
veel hebben zal, dan ben ik geneigd te zeggen dat ook
het beleid als zodanig getoetst zal moeten worden. Ik
dacht dat het voor de duidelijkheid goed was wanneer
wij ons over dat punt ook uit zouden spreken.
De Voorzitter: Ik heb enige aarzeling of wij dat
bij deze gelegenheid zouden moeten doen.
De heer Van Haaren: Ik wil mij wat dit principiële
punt betreft wel graag aansluiten bij wat de heer Van
der Veen naar voren heeft gebracht.
Wat het concrete geval betreft, dit is een man die
24 jaar in Leeuwarden heeft gewoond, waarvan de
laatste 5 jaar in een woonschip. Wij vinden het, ook
als commissie, gewoon jammer dat er kennelijk een
zodanig beleid wordt gevoerd dat er voor hem geen
plaats is. In het advies van de commissie wordt ook
gevraagd of deze man geen passende, betaalbare woon
ruimte kan worden aangeboden. Er is uitdrukkelijk
verzocht of de Gemeente daaraan wil meewerken. Ik
wil deze vraag aan U voorleggen. Ik wil van het Colle
ge graag een antwoord hebben op deze passage van
het advies.
De heer Tiekstra heeft gezegd dat er 84 ligplaatsen
zijn. Hij zegt dat de vergunningen wel worden over
gedragen. Mijn vraag is: Wat gebeurt er nu als er b.v.
iemand met zijn woonboot uit het Bisschopsrak ver
trekt? Wordt er dan anderen de gelegenheid gegeven
daar met een woonboot te gaan liggen?
De Voorzitter: Voordat ik de heer Keuning of
weth. Tiekstra het woord geef, zou ik graag een enkele
opmerking willen maken m.b.t. de vraag die de heer
Van der Veen heeft opgeworpen. Die vraag bestaat,
dacht ik, uit twee elementen. In de eerste plaats kan