2 De heer Tiekstra (weth.): Ik heb de indruk dat mevr. Visscher uitgaat van de vooronderstelling dat het door de Raad vastgestelde bestemmingsplan voor het buitengebied al rechtsgeldig is. Dat is echter niet het geval. Er loopt n.l. bij de Kroon nog een procedure tegen dat plan. Dat betekent dus dat op het ogenblik in dit gebied de oude bestemmingsregeling van het plan buitengebied van Leeuwarderadeel nog rechtsgeldig is en in dat plan heeft het betreffende terrein een agra rische bestemming. Wat het bezwaarschrift betreft, dit is niet een bezwaarschrift in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar een beroepschrift op de Kroon om het door de Raad genomen besluit te vernietigen. Dat betekent dat de Kroon, als hij gron den had gezien voor het vernietigen van het raadsbe sluit, dit besluit van de Raad had moeten schorsen. De Kroon is niet tot schorsing van het raadsbesluit overgegaan en dat betekent dat G.S. gehouden waren binnen de termijnen die in de Gemeentewet zijn gesteld ter goedkeuring van deze transacties een beslissing te nemen. Dat heeft dus geleid tot goedkeuring van het toenmaals genomen raadsbesluit. De overige zaken zullen pas in behandeling kunnen komen als het plan buitengebied door de Kroon is be handeld. Daarna kan pas worden overgegaan tot de door de Raad toenmaals gewenste wijziging van be stemmingen. Wat mijn informaties betreft kan ik de Raad nog wel meedelen dat het niet onwaarschijnlijk is dat deze bestemmingswijziging wel zal worden goed gekeurd. Maar de Raad heeft nog geen formeel raads besluit tot wijziging van het nog niet rechtsgeldig zijn de plan buitengebied genomen. Mevr. Visscher-Bouwer: Je krijgt toch wel het ge voel dat er ergens een leemte is. Of je er als burger wel of niet tegen in gaat, steeds blijft dat oude plan rechtsgeldig. Dus of je wel of niet wat wijzigt, het oude plan blijft rechtsgeldig. Ik begrijp niet wanneer je er dan werkelijk wel tegen in kunt gaan. Het nieuwe plan is nog niet rechtsgeldig, dus het oude plan blijft geldig. Hoewel wij bestemmingen veranderen, hoewel een beroepschrift naar de Kroon wordt gestuurd, kan er niets worden gedaan en voordat over de bestem mingswijziging beslist is, wordt de bestemming al ver anderd. Stel nu eens dat die bestemmingswijziging niet wordt goedgekeurd! Je kan zo'n verandering niet meer terug draaien. De heer Tiekstra (weth.): Ik kan alleen maar ver wijzen naar de behoorlijke rechtsgang in dit geval. Die behoorlijke rechtsgang heeft uitsluitend betrekking op de rechtsgeldige bestemming. En die rechtsgeldige be stemming is op dit ogenblik de agrarische bestemming, dit op grond van de oude bestemmingsregeling. Dat is het enige antwoord dat ik kan geven. En als de pro cedure om tot een rechtsgeldig plan te komen, zoals door de Raad is vastgesteld, nu lang of kort duurt, doet aan de zaak niets af. De berichten worden voor kennisgeving aangenomen. Sub Dy E en F. De berichten worden voor kennisgeving aangenomen. Sub G. De verzoeken worden in handen van B. en W. ge steld om preadvies. Sub H en I. De brieven worden voor kennisgeving aangenomen. Sub J. De heer Sterk: U hebt een rapport ontvangen van het Nederlands Katholiek Vakverbond over de sociale recreatie in Friesland. Zonder uitvoerig op dit rap port in te gaan, zou ik U willen vragen of U bereid bent toe te zeggen dat dit rapport als zodanig bij de eerstkomende begroting opnieuw aan de orde kan wor den gesteld. De Voorzitter: Ik dacht dat dit rapport op zich door ons niet aan de orde kon worden gesteld. Wij zul len afwachten of raadsleden daaromtrent straks vra gen stellen; dat recht hebben raadsleden. Eventuele vragen zullen wij natuurlijk beantwoorden. Wij komen zelf dus niet op deze zaak terug; anders hadden we nu niet voorgesteld de nota voor kennisgeving aan te nemen. De nota wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub K. De brief wordt in handen van B. en W. gesteld ter afdoening. Sub L. De heer Van Haaren: Ik vind Uw antwoord toch wel erg vaag omdat U helemaal niet ingaat op het verzoek van de AVEK. Ik geloof dat het erg moedig van de AVEK is als ze als niet-gesubsidieercle onder wijsinstelling van start durven te gaan. Ik geloof ook dat het bijzonder plezierig is dat deze instelling Leeu warden ais plaats van vestiging heeft gekozen. Wij willen hier bijzonder graag onderwijsinstellingen heb ben; wij ijveren daar ook steeds voor. Ik geloof dat het ook een goede zaak is dat deze weliswaar niet of ficieel erkende, niet officieel gesubsidieerde instelling hier naar toe komt. Dat is m.i. voor Leeuwarden erg goed. Ik zou er daarom met klem op aan willen drin gen dat B. en W. al het mogelijke doen om ook deze opleiding te helpen aan een passende huisvesting tegen een lage huur. Als U die zaak afdoet, komt U dan zo veel mogelijk tegemoet aan het concrete verzoek van de AVEK. Probeert U deze opleiding die toch al moei lijk zit zoveel mogelijk te helpen aan een goedkope, passende huisvesting. Ze hebben een aantal concrete voorstellen gedaan; ze hebben de vrijgekomen m.t.s., de oude landbouwschool, de Joodse school en de Perk- school genoemd. Is er t.a.v. deze voorstellen iets te zeggen? Zijn er mogelijkheden voor de AVEK De heer Ten Brug (weth.): Wij zijn, net als de heer Van Haaren, blij dat de AVEK er is. Die is hier ook echt niet zonder onze contacten met de school in Utrecht gekomen. Ons voorstel de brief ter afdoening- in handen van B. en W. te stellen houdt helemaal niet in dat er geen waardering voor de AVEK is. Nu het concrete verzoek. Het is duidelijk dat er telkenjare een groot aantal verzoeken komt om huis vesting. De Raad weet dat ook. Tegen mei/juni be kijken wij die hele zaak, want het is een soort leg puzzel. Je kunt op voorhand wel tegen de ene school zeggen: Jij krijgt dat gebouw, maar dat moet dan ook passen in de serie van zes, zeven scholen. Het is een kwestie van passen en meten om de beste oplossing te vinden. Dat is niet gemakkelijk. Elk jaar is het nog gelukt. Maar wij kunnen op voorhand niets zeggen dat doen wij ook niet tegen aanvragers die bepaal de scholen noemen. Het gaat er om de meest billijke en de meest praktische verdeling te krijgen. Als we op voorhand toezeggingen doen, kan het zijn dat de ene school in een te groot en de andere school in een te klein gebouw komt; die fout proberen we te voorko men. Maar de aanvraag van de AVEK wordt serieus genomen; die wordt bij de stapel andere aanvragen gevoegd en wij zullen er zeker rekening mee houden. De brief wordt in handen van B. en W. gesteld ter afdoening. Sub M. De heer De Vries: Aan de Raad is ingezonden een adres van de Begeleidingscommissie hulpverlening aan minderjarigen. Bij dit adres is een rapport van maat schappelijk werker Van der Werf gevoegd over hulp verlening contra opsporingsbeleid. Het adres van de begeleidingscommissie mondt uit in een viertal vragen die zij aan de Raad richt, maar waarop de Raad zon der U geen antwoord kan geven. Wij zijn geïnteresseerd in de kanttekeningen die U, mijnheer de Voorzitter, wellicht n.a.v. deze opmerkingen bij deze vragen wilt maken. U zegt in het preadvies dat U voor de goede orde op merkt dat de vraag of iemand wel of niet wordt aan gehouden en in verzekering wordt gesteld tot de com petentie van de officier c.q. de hulpofficier van Justitie 3 behoort. Dat is een informatie waarmee wij bet vol ledig eens kunnen zijn, maar waarmee we naar ons gevoel toch niet de kwintensens van deze zaak precies benaderen. Hier is in het geding dat een instelling die in het leven is geroepen om minderjarigen hulp te verlenen op een gegeven moment voor de consequenties wordt geplaatst van overtreding van art. 280 van het Wet boek van Strafrecht. Dat is op zichzelf een zaak die vervelende gevolgen kan hebben voor de betrokkenen en we hebben dit ook gezien aan Van der Werf die t.a.v. de behandeling van de Leeuwarder politie in zijn rapport tot een beoordeling van de feiten komt die op zichzelf de vraag doet rijzen of er wel met de no dige zorgvuldigheid is gehandeld. Wij kunnen dat niet beoordelen; wij hebben wel de inhoud van het rapport, maar wij hebben geen hoor en wederhoor toegepast, zodat de vraag rijst of we er van uit kunnen gaan dat, zolang niet het tegendeel is gebleken, deze feiten op zichzelf juist zijn. Het betreft hier een instelling die hulp verleent aan minderjarigen. Deze minderjarigen kunnen kinderen zijn die op een gegeven moment uit het ouderlijk huis weglopen. Dan kom je voor de vraag te staan: Wat moet er gebeuren om die kinderen weer terug te brengen of welke andere maatregelen moeten er worden genomen? Jarenlang hebben we dat zul len de beroepswerkers in de kinderbescherming kunnen beamen gewerkt met de situatie dat, wanneer men met een dergelijk geval te maken kreeg, men naar de kinderrechter stapte en zei: Er is een minderjarige weggelopen, er zijn kennelijk moeilijkheden in het ge zin, wilt U een voorlopige ondertoezichtstelling uit spreken Een halfuur later stond de maatschappelijk werker in kwestie met een beschikking in zijn hand op straat en kon hij deze minderjarige, gedekt dooi' het gezag van de kinderrechter, plaatsen waar hij meende dat het in het belang van zo'n minderjarige goed was. Op zichzelf was dat toch een vorm van hulpverlening die vaak voor de ouders nare consequen ties had, want de nasleep was dat ze prompt een op roep kregen om voor de rechtbank te verschijnen voor de kinderrechter i.e., en dan was de vraag aan de or de of er t.o.v. zo'n kind meteen een maatregel uitge sproken moest worden ja of nee en of die voorlopige maatregel omgezet moest worden in een definitieve. Dit werd door nagenoeg alle maatschappelijk werkers als een bijzonder onbevredigende gang van zaken ge voeld. De kinderbeschermingsorganen hebben daar zelf een adequaat middel voor gevonden; ze hebben gezegd: We moeten de kinderen zolang mogelijk dat is ook in het belang van de ouders buiten de sfeer van de rechter trachten te houden. We moeten proberen een stuk hulpverlening op gang te brengen en die hulp verlening moet hierin uitmonden dat er buiten de justi tiële kanalen om een oplossing komt; zo die er niet komt, bestaat altijd nog de gelegenheid om de maat regelen te vragen die nodig worden geacht. Voor de consequenties hiervan staan we op het ogenblik met een stuk praktische ontwikkeling in het gespecialiseerd maatschappelijk werk in Leeuwarden. De vraag is nu: Hoe speelt men dit met elkander? Is het nu zo dat er tussen politie, officier van juistitie en betrokken in stellingen een oplossing is te vinden, ja of nee? We dachten eigenlijk dat het in de praktijk mogelijk moest zijn om tot een goede werkverdeling en goede, deude- lijke werkafspraken te komen. Het geval van Annie en Bettie even buiten beschouwing latende, het is zo dat zich morgen een dergelijke zaak kan herhalen. Wij moeten toch proberen om de instelling die sinds 1973 werkt en die op zich voortreffelijk werk doet daar ben ik van overtuigd de mogelijkheden te geven zichzelf waar te maken en in het belang van minder jarigen en ouders dit werk te kunnen doen. En mijn vraag aan U is concreet: Kunt U er aan meewerken dat er een basis komt voor een gesprek tussen de poli tie, de officier van justitie en de in het geding zijnde instelling om tot goede en deugdelijke werkafspraken te komen? Deze zaak speelt niet alleen in Leeuwarden. Er zijn ook in het Westen van het land een paar soort gelijke vervolgingszaken geweest. Dit is de aanleiding geweest dat hierover in 1971 vragen zijn gesteld aan de Minister van C.R.M. en die heeft toen, mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Onderwijs en Wetenschappen en de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne U hoort dat het nog onder het vorige Kabinet was geantwoord: „Het kan voor komen dat een tijdelijke beperking van het contact van een minderjarige met zijn ouders een element van de hulpverlening van sommige instellingen vormt. Het kan ook voorkomen dat op dezelfde grond niet aanstonds medewerking wordt verleend aan de opsporing van een minderjarige door de politie. Daarbij beogen de instel lingen niet het onttrekken van een minderjarige aan het over hen gestelde gezag, maar een dusdanig ade quaat inspelen op de vraag om hulp dat daarbij het belang van de minderjarige cliënt primair wordt ge steld. Ik dacht dat deze situatie volledig slaat op de situatie zodls wij die in Leeuwarden hebben meege maakt. Daarom zou ik U namens onze fractie willen verzoeken in te gaan op de vraagstelling die ik net aan U heb voorgelegd. Mevr. Visser-van den Bos: Als wij Uw aandacht voor deze brief vragen dan willen wij voorop stellen dat wij het gezin een groot goed in onze samenleving vinden en dat wij er zeker niet aan zouden willen meewerken om de gezinsband te ondermijnen. Het feit blijft er evengoed dat, wanneer die band met politie- geweld in stand moet worden gehouden, er iets ern stigs aan de hand is. Als een kind van huis wegloopt en na de eerste afkoeling niet naar huis wil terugke ren, dan is er heus wel iets ernstigs aan de hand. De samenwerkende instellingen voor jeugdbescherming in onze provincie hebben een maatschappelijk werker aangesteld, speciaal om te bemiddelen in ernstige con flicten tussen ouders en grote kinderen. Dat hebben die instellingen voor jeugdbescherming gedaan omdat ze uit ervaring weten dat er behoefte is aan een der gelijke figuur ook al om te voorkomen dat kinderen in ernstige conflictsituaties, die vaak niet weten waar heen te gaan, in verkeerde handen vallen. Het wordt natuurlijk een vreemde figuur als de maatschappelijk v/erker, die de vertrouwensman of -vrouw geworden is van jeugd in nood, als beklaagde wordt aangehouden en ingesloten en dat ondanks zijn mededeling dat met een uur de hele zaak rond zal zijn. Alhoewel de opmerking van de Burgemeester over de competentiekwestie juist is, menen wij dat het in deze zaak evenzeer juist is om op de Burgemeester in zijn functie van burgervader van de gemeente een be roep te doen om met de justitieel verantwoordelijke instanties het gevolgde beleid door te praten en te be zien of er in de toekomst misschien toch wat meer rekening kan worden gehouden met de ontwikkeling in ons land, die er na kortere of langere tijd ongetwij feld toe zal leiden dat ook aan de maatschappelijk werker het verschoningsrecht wordt toegekend. Graag zouden wij willen weten of er n.a.v. de klacht van Julius van der Werf over de wijze waarop de politie functionarissen hun opdracht uitvoerden, een gesprek geweest is tussen U en de Commissaris van Politie. Wij menen dat de wijze van functioneren van de ge meentepolitie wel tot Uw competentie behoort. De heer Van Haaren: Ik zou mij voor een groot gedeelte wel aan kunnen sluiten bij de vorige sprekers, maar ik dacht dat het goed is om vooral ook in te gaan op de concrete vragen van de begeleidingscom missie. Wij weten natuurlijk allemaal wel dat het tot de competentie van de officier of de hulpofficier van Justitie, in de persoon van een politiefunctionaris, be hoort om te beslissen of iemand wordt aangehouden en daarna al dan niet in verzekering wordt gesteld. Dat in deze zaak tot aanhouding is overgegaan en straks waarschijnlijk tot vervolging zal worden over gegaan juichen wij eigenlijk wel toe omdat dit soort processen waarschijnlijk zullen bevorderen dat er nu eindelijk eens meer spoed zal worden betracht met het geven van rechtsbescherming aan maatschappelijk werkers die zich moeten houden aan de voor hun be roep geldende code. Er moeten en zullen straks onge twijfeld strafuitsluitingsgronden komen voor bonafide hulpverleners die in overeenstemming met de binnen de hulpverlening geldende eisen hun werk doen. Zowel de Minister als de kamerleden van de progressieve partijen willen, zo vernam ik, wel in die richting wer ken. Minister Van Agt heeft bij de begroting van Jus titie ook toegezegd te zullen bevorderen dat er tussen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 2