Ik dacht dat wij de zaak toe zouden moeten spitsen
op de verslagen en op de adviezen die bij U bekend
zijn en waarvan de Staatssecretaris in de Tweede Ka
mer openlijk heeft gezegd dat die openbaar gemaakt
zouden moeten worden. Ik dacht dat dat geen moeilijk
heden geeft met de Minister of de Staatssecretaris.
Dan nog iets over de saneringsnota. U, mijnheer de
Voorzitter, hebt al gezegd dat het College bereid is na
1 september de Commissie voor de Financiën in te
lichten. Het klonk wel allemaal wat vlakker dan bij
de begrotingsbehandeling toen de Wethouder op de
vraag uit de Raad antwoordde. Ik kreeg toen de in
druk dat er al wat lijn in zat, dat het de Wethouder
toen al duidelijk voor de geest stond hoe hij het wilde
hebben. Gelukkig dat wij vanavond de verslagen van
de begrotingsvergaderingen hebben vastgesteld, zodat
iedereen die op zijn tafel heeft. Op pag. 18 van de ver
gadering van 17 december zien we staan dat de Wet
houder heeft gezegd: „De heer Meijerhof heeft gesteld
dat het goed zou zijn liet saneringsproces te kanalise
ren via de Commissie voor de Financiën; het lijkt mij
een gezonde gedachte die commissie bij dit werk in te
schakelen. Die commissie kan behulpzaam zijn bij de
oplossing van dit probleem. Wij willen graag overleg
en deze commissie kan hierbij worden betrokken." Dat
is dus tot op heden niet gebeurd en de tijd dringt.
Daarom vraag ik nogmaals: Bent U bereid voor 1 sep
tember deze commissie nog in te schakelen, misschien
met direct om het werk te doen daar heeft U werk
groepen voor ingesteld maar om inzage te geven
in hetgeen momenteel gaande is, zodat ook de Raad ge
ïnformeerd kan worden?
De heer B. P. van der Veen: Ik ben natuurlijk iets
minder nieuwsgierig dan een heleboel andere leden van
de Raad. Ik ben het eigenlijk niet eens met een motie
die spreekt over het recht van de Raad om notulen te
krijgen. Er is natuurlijk geen enkele reden waarom wij
niet geïnformeerd zouden kunnen worden over dingen
waar wij belang bij hebben. Maar als er een gesprek
plaats vindt tussen twee lieden of twee groepen van
lieden dan is het niet zo dat één van die twee bepaalt
of die zaak openbaar zal zijn of niet; de ander heeft
ook een duit in het zakje te doen. Als de man met
wie het College gesproken heeft op het standpunt staat
dat dat gesprek niet openbaar gemaakt kan worden
dan had U de keus öf niet te vergaderen öf genoegen
te nemen met het niet openbaar maken. Dat wat de
principiële kant betreft. De heer Heidinga, die van
huis uit toch geneigd is tot alle mogelijke soorten van
principiële zaken, zal dat toch deugd moeten doen.
Dan het andere punt dat mij opgevallen is in de
motie van de heer Heidinga. Je hebt van die kerels,
mijnheer de Voorzitter, waarvan je zegt: Het is een
beetje een meiske. En daar heb ik U nu eigenlijk nooit
voor aangezien. Daarom treft het mij dat in de ver
buiging in de motie die door de heer Heidinga is in
gediend aan U het vrouwelijk geslacht is toegekend.
Ik heb toch sterk de neiging de heer Heidinga in over
weging te geven dat te veranderen. (Gelach)
De heer P. D. van der Wal: Ik ben het wel eens
met de motie van de heer Heidinga en als het op stem
ming aan komt zal ik dus voor stemmen.
De heer De Jong (weth.): De heer Meijerhof heeft
gezegd dat de Raad eigenlijk is beloofd dat de Com
missie voor de Financiën inzage zou krijgen in wat
er gaande is. Daar kwam zijn laatste opmerking eigen
lijk op neer. De commissie vergadert deze week en
het is de bedoeling om omtrent de gang van zaken
rondom de sanering wat wij gedaan hebben aan het
verzamelen van gegevens op de afd. Financiën me
dedeling te doen, zodat de commissie daarmee voldoen
de op de hoogte is. Ik heb in de vergadering van 17
december ook duidelijk gezegd dat de taak van het
huidige College voornamelijk zou bestaan uit het ver
zamelen van bouwstenen voor het saneringsbeleid. Het
saneren zelf is een taak voor de nieuwe Raad en het
nieuwe College. Maar wij zullen de commissie graag
mededeling doen van hetgeen tot nu toe aan het ver
zamelen van bouwstenen is gedaan; daarmee houden
wij ons aan de gedane toezegging. (De heer Meijerhof:
Het staat niet als apart punt op de agenda van de
commissievergadering. Dit was mij dus niet bekend.)
Nee, maar het is wel de bedoeling.
Dan iets over de motie. Ik heb het idee dat die een
beetje overtrokken is. Wij moeten zoveel mogelijk open
heid betrachten. Dat wil de Staatssecretaris zelf ook.
In de Tweede Kamer heeft hij zelf gezegd dat hij meer
openheid wil betrachten in dit soort zaken. Wij heb
ben hem er in onze bespreking met hem ook op ge
wezen dat hij beloofd heeft dat er meer openheid zou
komen. Hij heeft ons alleen gevraagd er nog even mee
te wachten; hij heeft beloofd er zo gauw mogelijk op
terug te zullen komen, maar hij wil de zaak eerst met
alle colleges van G.S. en met de Raad voor de Ge-
meentefinanciën bespreken zodat ze één lijn kunnen
trekken. Als dat ons nu wordt gevraagd door een
Staatssecretaris die zelf voor openheid is dan ligt het
voor de hand dat wij met het ter inzage leggen van
het verslag wachten op het fiat van de Staatssecre
taris. Het lijkt mij het beste op het moment dat U er
met zin en reden over kunt spreken, in deze herfst dus,
de stukken ter inzage te leggen bij de saneringsnota;
U hebt dan alles bij de hand. (De heer Iiijpma: Dat
maakt toch niets uit? U wordt er toch niet armer van
als U bij de Staatssecretaris komt met de boodschap
dat de Raad nog eens heeft uitgesproken dat hij inzage
in de stukken wil; daar hebt U toch geen pijn aan?)
Is het niet voldoende dat wij aan de Staatssecretaris
kenbaar maken wat er in de Raad leeft en hem vragen
of hij er bezwaar tegen heeft dat wij alsnog èn het ad
vies van de Raad voor de Gemeentefinanciën voor zo
ver wij dat weten èn dat van G.S. ter inzage geven en
daarbij ook het verslag van de bespreking van 5 maart
voegen? Dat willen wij best vragen. Maar om nu bij
een man die tot en met voorstander van openbaarheid
is met zo'n motie aan te komen, dat vind ik net een
tikje teveel van het goede; als de Raad het wel wil
moet hij de motie maar aannemen.
De Voorzitter: Ik zou nog een korte aanvulling wil
len geven. Ik zou de Raad er wel op willen wijzen dat
het in het verleden nog nooit is gebeurd dat er zo
openhartig door een bewindsman wordt gesproken over
de problematiek die betrekking heeft op een bepaalde
gemeente. Wij hebben daar niet anders dan lof voor.
De Staatssecretaris is zelf tweemaal naar Leeuwarden
gekomen en heeft tweemaal zeer uitvoerig met ons
over de materie gesproken. Vast staat dat wij ook
straks in het overleg met de Raad Raad en College
er volledig profijt van zullen hebben dat wij zo
openhartig met deze bewindsman over onze moeilijke
situatie hebben kunnen spreken. Vast staat ook dat hij
alle medewerking geeft om tot een redelijke oplossing
voor deze Gemeente te komen. Ik wil nog eens met
klem benadrukken dat het hem bekend is wat er in
deze Raad leeft. Wij hebben de wens die de heer
Heidinga nu in deze motie heeft neergelegd wel dege
lijk aan de Staatssecretaris overgebracht; hij weet dat
de Raad graag inzage zou willen hebben in de gang
van zaken m.b.t. de aanvullende bijdrage en dat de
Raad graag wil weten welke motieven bij de Regering
ten grondslag liggen aan het vaststellen van de aan
vullende bijdrage. In het verleden voltrok zich dat voor
100% in het geheim. Er wordt nu al een stuk meer
openheid gegeven. De Staatssecretaris heeft tegen ons
gezegd: Geef mij even de tijd; dit is geen Leeuwarder
probleem maar een algemeen probleem; ik heb dit ver
zoek ook van diverse andere gemeenten gekregen; wij
zijn bezig vast te stellen op welke wijze en in welke
mate de betrokken gemeenten zullen kunnen worden
ingelicht. Toen hebben wij gevraagd: Kunnen wij in
tussen niet alvast verder gaan? Maar in dit stadium
kon dat niet; dat zou een precedent betekenen. Wij
moeten de Staatssecretaris even tijd geven hieromtrent
een algemene lijn vast te stellen. Dat is het probleem.
Ik moet zeggen dat ik het, gelet op de wijze waarop
het overleg is gevoerd en gelet op de intentie van deze
Staatssecretaris, jammer zou vinden dat op dit mo
ment de motie, die toch gemakkelijk zou kunnen wor
den opgevat als afkeuring van het gevoerde overleg,
naar Den Haag gestuurd zou moeten worden. Natuur
lijk heeft de Raad het recht de motie aan te nemen,
maar ik zou het betreuren als het gebeurde.
In feite wordt in de motie gevraagd om een schrif
telijk verslag of terinzagelegging van de notulen van
5
onze besprekingen met de Staatssecretaris; dat is een
ander punt. Ik dacht dat het College wel een weg zal
kunnen vinden wij moeten nog even overleggen hoe
om U nader te informeren over de gesprekken die
wij met de Staatssecretaris hebben gehad. (De heer
Heidinga: Daar zijn verslagen van gemaakt.) Er is
een resumé van; U moet dat niet opvatten als een
officieel verslag; er is ook niet een exemplaar van
naar de Staatssecretaris gegaan. Wij kunnen ons nog
wel beraden op Uw verzoek om schriftelijk verslag of
terinzagelegging.
De heer Heidinga: Het principe is dat de Raad daar
recht op heeft. U zegt dat U er zich op zult beraden;
maar de Raad heeft er recht op. Dit is een taak van
de Raad dit is niet Uw taak. Dat is het punt. U
doet het voor ons; U bent gestuurd door deze Raad.
(De heer Vellenga: De Burgemeester niet, hoor.) Het
College van B. en W. wel.
De Voorzitter: Op zich is dit een kwestie van over
leg. U kunt ons sturen, maar ik moet U wel zeggen
dat wij nog niet zover zijn dat wij de Staatssecretaris
kunnen ontbieden. Het is een gebaar van vriendelijk
heid van de Staatssecretaris ik stel het nu formeel
dat hij hierheen komt en ons die informatie ver
strekt. (De heer Heidinga: De Raad heeft een ver
zoek ingediend. Moet de Regering daar niet op reage
ren via één van hun mensen? Dat is toch zeker niet
meer dan fatsoenlijk Wij hebben een verzoek inge
diend om een extra uitkering uit het Gemeentefonds;
dat heeft deze Raad gedaan.) Daar hebt U dus ook
een antwoord op gekregen. Dat is de brief die nu aan
de orde is.
Handhaven de indieners de motie? (De heer Hei
dinga: Ja.) Dan gaan we er over stemmen.
De motie van de heren Heidinga en Rijpma wordt
verworpen met 19 tegen 15 stemmen. Voor stemmen
de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma, J. Dijkstra-Beth-
lehem en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren
G. F. Eijgelaar, O. Heidinga, H. Jansma, A. Klomp,
W. S. P. P. de Leeuw. W. Miedema, Ir. C. L. Rijpma.
J. B. Singelsma, N. Sterk, L. Visser, P. D. van der Wal
en J. Wiersma.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Punten 3 t.e.m. 6 (bijlagen nos. 167, 168, 163 en 169).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 164).
De heer P. D. van der Wal: Ik heb hier al eens eer
der betoogd dat wij er faliekant tegen zijn om van
Goutum een soort nieuwbouwwijk te maken door het
eigene van het dorp aan te tasten; in dit geval gaat
het dan om het dempen van een sloot voor riolering.
Het is nu al veel te laat om daar actief tegen in te
gaan, maar ik wil in ieder geval geacht worden te heb
ben tegen gestemd.
De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof niet dat ik hier
op in hoef te gaan; het gaat om een stemmotivering.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W. met aantekening dat de heer P. D. van
der Wal wenst te worden geacht tegen te hebben ge
stemd.
Punt 8 (bijlage no. 166).
De heer Schaafsma: Het lijkt onze fractie een goed
ding om over te gaan tot het inrichten van een terrein
voor het opslaan en slopen van autowrakken. Op het
eerste gezicht is er dan ook geen enkel bezwaar tegen
Uw voorstel, maar toch rijzen er enkele vragen. U
stelt n.l. in de raadsbrief dat U genoopt bent om tot
het inrichten van zo'n terrein te komen omdat U de
laatste tijd wordt geconfronteerd met toenemende over
last. Dan zijn er naar mijn idee twee dingen mogelijk:
öf de verordening om deze overlast aan te pakken is
onvoldoende öf die verordening is voldoende, maar er
wordt niet voldoende toegezien op de naleving er van.
Is de verordening onvoldoende dan kunt U met het
aanleggen van terreinen alleen niet volstaan omdat U
uiteindelijk niemand kunt dwingen om naar die terrei
nen toe te gaan. Dat zou dus betekenen dat deze ver
ordening moet worden aangepast; U laat in de raads
brief daar eigenlijk niets over doorschemeren en ik
ben eigenlijk wel benieuwd of U in deze wat denkt te
ondernemen. Als de verordening wel voldoende is dan
vraag ik mij af of, als we op dezelfde voet voortgaan,
deze terreinen dan wel in gebruik worden genomen.
Deze vraag is niet helemaal denkbeeldig, want U zegt
zelf in de raadsbrief dat het vestigen van dergelijke
bedrijfjes op verschillende plaatsen in de stad vaak on
gemerkt gebeurt. Even verder in de raadsbrief zegt
U dat is gebleken dat het stellen van voorwaarden bij
het in gebruik geven van daarvoor geschikt geachte
terreintjes om aan vorenbedoelde klachten een einde
te maken niet tot een bevredigende oplossing voert.
U komt nu tot een voor deze mensen ogenschijnlijk
vrij redelijke oplossing, maar wordt daarvan straks
wel gebruik gemaakt? Als U die garantie niet hebt
dan hebben wij straks vijf sloopterreinen die bedenke
lijk leeg zullen zijn.
De heer P. D. van der Wal: Ik sluit mij volkomen
aan bij hetgeen de heer Schaafsma heeft gezegd.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik had ook dezelf
de vragen als de heer Schaafsma, maar misschien zou
de Wethouder ons kunnen vertellen of er al huurders
zijn en als ze er zijn, waar die dan voorheen hun be
drijf uitoefenden, zodat we kunnen zien of we er iets
wijzer van worden.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb ook nog een aan
vullende vraag. Als de mensen wel van deze mogelijk
heid gebruik gaan maken, welke termijn wordt er dan
genomen voor het huurcontract? Wij kunnen ons ook
nog voorstellen dat er mensen zijn die er graag heen
gaan en dat het een bloeiende zaak wordt; het zou dan
misschien belangrijk kunnen zijn om het huurcontract
wat te wijzigen omdat we er nu f 14.000,op toe gaan
leggen.
De heer Tiekstra (weth.): Over het algemeen is
het zo dat het, zolang je een bepaald probleem nog
onder controle kunt houden op basis van bevoegdhe
den die je aan een algemene verordening als de A.P.V.
ontleent, niet nuttig en nodig is om voorzieningen te
treffen als die welke wij vanavond voorstellen. Uit
deze inleiding volgt dat wel gebleken is dat je niet
kunt volstaan met verbieden, maar dat je ook andere
mogelijkheden voor deze bedrijvigheid beschikbaar zult
moeten stellen; dat is dan, dacht ik, wat in het huidige
jargon heet: een redelijk alternatief voor een probleem
dat om een oplossing vraagt. Voorts merk ik nog op
dat het ontstaan van dit soort inrichtingen wel kan
worden begrepen onder de categorie „spontane ont
wikkelingen". Spontane ontwikkelingen hebben de
eigenschap dat ze er op een bepaald ogenblik zijn zon
der dat je ze de dag te voren hebt verondersteld. Ik
kan U de voorbeelden wel aanwijzen; ik denk overi
gens dat het de heer Schaafsma niet zoveel moeite
kost; hij weet dat ook wel. Het betekent wel en
daar leg ik de vinger nadrukkelijk bij dat, als deze
alternatieve voorzieningen er zijn, de bevoegde instan
tie de hand aan de verordening zal moeten houden;
daar heeft de heer Schaafsma volkomen gelijk aan.
Op het ogenblik is het zo dat er voor deze vijf ter
reinen ik zeg het uit het hoofd drie gegadigden
zijn. Ik meen dat één daarvan zijn bedrijf heeft uit
geoefend op het terrein waar nu de vuilverbrandings
installatie staat; een tweede zit ergens in de binnen
stad.
Wij weten ook dat bij bepaalde ontwikkelingen in
een bepaald gebied gezegd zal moeten worden: Vriend,
wilt gij heen gaan en Uw troost zoeken op het terrein
aan de James Wattstraat a raison van een bedrag van
zoveel gulden per jaar? Wij hopen dat het helpt. In
ieder geval heeft dit in andere gemeenten wel effectief
gewerkt.
Mevr. Visser-van den Bos heeft nog een vraag ge
steld over de termijn van de huurcontracten. Daar