ZS3
Punten 288 tj.e.ni. 290 en 292.
De Voorzitter: Ik stel punt 292 nu aan de orde
omdat dat bij de 3 andere punten hoort waar wij nu
aan toe zijn.
De heer Knol: De vragen die u net aan de orde
hebt gesteld hebben voornamelijk betrekking op de
financiële consequenties van de leegstand en de finan
ciële verhouding tussen gemeente en woningbouwcor
poraties in zijn algemeenheid. Nu is het zo dat de ge
meente ten nauwste betrokken is bij het financiële wel
en wee van de woningbouwcorporaties, want de ge
meente heeft voor 264 miljoen aan leningen en voor
48 miljoen aan garanties verstrekt, dus totaal neemt
de gemeente voor 313 miljoen deel in de woningbouw
van de gemeente Leeuwarden. Dit geld zit bij derden
en nu mag je als geldgever ook wel enig recht van
spreken hebben, dacht ik, als het gaat om de besteding
van het geld en over de risico's die daaraan zijn ver
bonden.
Dit was even een aanloopje voor mijn vraag m.b.t.
punt 288. U schrijft in uw antwoord dat de financiële
gevolgen van de leegstand in de eerste plaats zijn voor
de betrokken woningbouwcorporaties. Dat ben ik maar
ten dele met u eens, want ik dacht dat de geldgever,
in dit geval de gemeente en daardoor dus de gemeen
schap, zeer nauw betrokken is bij de financiële om
standigheden van de woningbouwcorporaties. Nu is het
zo dat de woningbouwcorporaties wat betreft hun ver
slaggeving op dit moment nog op geen enkele wijze
zijn gebonden aan bepaalde voorschriften dan alleen
aan die welke door de minister zijn gegeven; zij zijn
dus niet verplicht om b.v. aan de eisen te voldoen die
zijn geregeld in de Wet op de jaarrekening. Die wet is
een paar jaar geleden in werking getreden en die be
helst o.a. voor grotere bedrijven, met name n.v.'s, dat
de jaarstukken op een bepaalde wijze moeten worden
ingericht, zodanig dat daaruit bepaalde gegevens voor
m.n. de aandeelhouders kunnen worden afgeleid en
dat de jaarstukken dienen te worden opgesteld door
wat in artikel 42 van het Wetboek van Koophandel
een deskundige wordt genoemd; onder een deskundige
wordt dan een register-accountant verstaan. De wo
ningbouwcorporaties in Leeuwarden hebben dus met
elkaar 313 miljoen geleend van de gemeente Leeuwar
den en gelet op dit bedrag zou ik wel mogen en kun
nen veronderstellen dat hier sprake is van een groot
bedrijf en van een groot belang van de gemeente Leeu
warden. Het komt mij daarom wat vreemd voor dat
u als gemeentebestuur stelt dat u wat de liquiditeit be
treft niet dat inzicht hebt dat er zou moeten zijn.
Voorts is er een achterstand wat het verschijnen van
de jaarstukken aangaat. Al met al vind ik dit dus wat
een vreemde manier van zaken doen voor een geld
gever. Nu ben ik misschien uit hoofde van mijn beroep
wat anders gewend dat weet ik niet maar ik
vind dat de gemeente wel wat lichtvoetig over de even
tuele risico's heenloopt die verbonden zijn aan deze
leningen en garanties. Verderop in het antwoord wordt
b.v. gezegd dat er op 31 december 1974 een leegstand
was van 629. Dat zegt mij niet zoveel. Ik had veel
liever gezien dat er had gestaan wat het huurdervings-
percentage is. Is dat 7%, is dat 6% Het aantal wo
ningen op zich zegt mij niet veel wat de financiële
gevolgen betreft. U stelt verder nog dat de gemeente
lijke risicoreserve te allen tijde kan dienen om even
tuele stroppen die hieruit voortvloeien op te vangen.
Die risicoreserve is echter maar 8 miljoen. Als ik hoor
wat er in de Raad voor de Volkshuisvesting wordt ge
zegd, n.l. dat er op wat langere termijn een huurder-
ving kan plaats vinden van een 30 miljoen, dan is die
8 miljoen natuurlijk bij lange na niet voldoende om
stroppen in deze orde van grootte te kunnen opvangen.
Ik wil mijn verhaaltje afsluiten met de navolgende
vraag. Vindt u het niet van belang dat met name de
verslaggeving van de woningbouwcorporaties, de tij
digheid van die verslaggeving en de deskundigheid
van de controle daarop zodanig zullen zijn als in de
Wet op de jaarrekening wordt geëist voor middelgrote
en grote ondernemingen?
De heer Eijgelaar (weth.)Ik vind wel op dat
punt ben ik het, dacht ik, helemaal met de heer Knol
eens dat het van belang is dat de verslaggeving
tijdig en deskundig moet gebeuren en dat die op zijn
minst zo zal moeten zijn als bepaald is in de Wet op
de jaarrekening voor middelgrote en grote bedrijven.
In het antwoord op vraag 289 is ook gesteld dat op
dit moment 'door de minister maatregelen wórden
voorbereid regelende de wijze van boekhouding en ad
ministratie, de inrichting van de jaarstukken, de ver
slaggeving e.d. In de te verwachten beschikking zal
niet de controle door een accountant worden verlangd,
maar wel door een deskundige die de goedkeuring
moet hebben van de gemeente. Ik geloof dat dat al
een eind in de goede richting gaat. (De heer Knol:
Mag de gemeente als geldgever, buiten de minister
om, zelf ook bepaalde eisen stellen t.a.v. deze zaak?)
Daar hebben wij het n.a.v. deze vragen ook al over ge
had; het mag niet. Wij zouden het misschien wel kun
nen proberen, maar het zou geen enkele rechtskracht
hebben. (De heer Heidinga: De gemeente is toch geen
geldgever?) (De heer Knol: De gemeente leent geld
aan de corporaties en verleent garanties.) Formeel is
het zo dat het rijk geld leent aan de gemeente en dat
de gemeente dat geld weer aan de woningbouwcorpo
raties leent. Formeel zit de gemeente daar dus dui
delijk wel tussen. (De heer Heidinga: Maar de ge
meente mag zo'n lening of garantie niet weigeren.)
Nee, dat is zo; daarom kan de gemeente ook geen
andere voorwaarden stellen dan die welke door de
minister worden gesteld. Maar dit probleem heeft dui
delijk de aandacht; er zal wel iets aan worden gedaan.
Ik moet u zeggen dat wij er, wat die verslaggeving
betreft, ook steeds achterheen zitten om die zo tijdig
mogelijk binnen te krijgen. Er is één woningbouwver
eniging die wat achterblijft, maar van alle andere
woningbouwverenigingen zijn de stukken tot 1973 bin
nen; de jaarstukken van 1973 en 1974 zijn nog niet
binnen, maar van onze kant zal er toch zeker op wor
den aangedrongen die zo snel mogelijk klaar te maken
en aan ons toe te sturen. Het is inderdaad zo dat het,
nu de leegstand toch wel een belangrijke rol gaat
spelen, van het allergrootste belang is dat wij op een
zo vroeg mogelijk tijdstip inzicht hebben in de liqui
diteitspositie en de solvabiliteitspositie van de woning
bouwcorporaties. Dit probleem heeft dus wel de aan
dacht en er wordt ook aan gewerkt. (De heer Knol:
Wij kunnen dus op geen enkele wijze als gemeente be
paalde eisen stellen.) Nee, dat kan niet. Het rijk ver
strekt de leningen onder de voorwaarden zoals wij die
doorgeven aan de woningbouwverenigingen. (De heer
Knol: Primair stelt de gemeente dus de eisen.) (De
heer Van der Knoop: Nee, het rijk stelt de voorwaar
den en de gemeente is gehouden die zelfde voorwaar
den aan te houden in het verkeer met de woningbouw
corporaties.)
De Voorzitter: Dat is toch ook logisch. Als de ge
meenten die zaak zelf regelden zou het rijk op het
ogenblik ook geen nieuwe beschikkingen in voorberei
ding behoeven te hebben, waarbij de zo juist besproken
materie nader wordt geregeld. Dan zou de rijksover
heid simpel tegen de gemeenten kunnen zeggen: Schep
zo groot mogelijke waarborgen. Het is onze handicap
dat wij dat niet zelf kunnen doen. Onze taak is alleen
het stellen van die voorwaarden die het rijk stelt en
het realiseren van die voorwaarden. De wethouder
heeft ook al gezegd dat wij er regelmatig op aandrin
gen dat men de stukken tijdig instuurt. Wij hebben er
alle begrip voor dat staat ook in de antwoorden
dat dat niet altijd even gemakkelijk is voor de woning
bouwcorporaties, maar in de gesprekken met de cor
poraties wordt dit regelmatig gecheckt en trachten
wij ook datgene te doen wat voor hen mogelijk is.
De heer Eijgelaar (weth.): Aan de bepaling dat de
corporaties binnen twee maanden na het einde van
het boekjaar o.m. een balans met verlies- en winst
rekening bij het gemeentebestuur moeten indienen kan
geen enkele corporatie voldoen. Dat is onderkend en
in de beschikking die binnenkort zal komen de
heer Van der Knoop vertelde mij net dat die in ont
werp klaar ligt zal daaraan ook wel aandacht
worden geschonken; die bepaling zal wat soepeler
moeten worden. Welke termijn gesteld zal worden is
niet bekend. (De heer Knol: T.a.v. de liquiditeit kunt
u dus niet, buiten de voorschriften om, bepaalde kern
gegevens opvragen op b.v. de laatste van de maand.)
Nee, dat is niet voorgeschreven door de minister. Die
stelt alleen dat binnen een bepaalde periode na het af
sluiten van het boekjaar bepaalde stukken moeten
worden ingediend. Ik vind dit ook ergens niet helemaal
juist.
De Voorzitter: Wij moeten natuurlijk erg realis
tisch zijn met deze dingen. Wij zouden door het vroeg
tijdiger bekend zijn van de stukken eerder inzicht heb
ben, maar of dat nu waarborgen schept voor een gro
tere veiligheid waag ik toch wel te betwijfelen. (De
heer Knol: Er kunnen zich situaties voordoen die u
aanleiding geven bepaalde gegevens te vragen.) Ik
was nog niet uitgesproken. Het kan zijn dat zich ex
treme situaties voordoen en dan zou het goed zijn dat
inzicht wel te hebben. Ik moet echter zeggen dat, als
zich dat zou voordoen of als dat dreigt, onze contacten
op bestuurlijk en financieel vlak zodanig zijn dat ik
mij niet kan voorstellen dat zo'n situatie lang zou
kunnen bestaan zonder dat wij daar weet van hebben.
Wij kennen dan misschien niet alle details, maar er
is een zodanig goed contact met de woningbouwcor
poraties dat wij er stellig een beeld van zouden heb
ben. Er komt nog een ander punt bij, dat wil ik hier
toch ook even bij halen. In de besturen van bijna alle
woningbouwcorporaties zitten leden van de gemeente
raad. Ik kan mij gewoon niet voorstellen dat die ge
meenteraadsleden geen contact zouden opnemen met
de wethouder of met de afdeling Financiën als er
werkelijk iets fout zou dreigen te lopen. Ik ben er
van overtuigd dat zij zouden zeggen: Let daar wel op
want wij weten niet of dat helemaal in orde komt.
Maar ook ons eigen contact met de woningbouwcor
poraties is erg goed. (De heer Knol: Ik ben mis
schien wat wantrouwender dan u; dat weet ik niet.)
Ik ben uiteraard niet wantrouwend; dat is inderdaad
een groot winstpunt.
Ik denk dat de heer Knol niet helemaal tevreden
zal zijn, maar wij hebben toch zo uitvoerig mogelijk
geantwoord.
De heer Knol: Ik wil deze zaak nog eens bekijken.
Ik weet niet zeker of wij deze zaak in de plenaire
zitting nog eens zullen aankaarten en eventueel met
voorstellen zullen komen. Ik wil het punt in ieder
geval claimen. (De Voorzitter: Goed, wij noteren
dat.)
Punten 291 en 293 t.e.m. 296.
De heer Hoekstra: Punt 291 betreft het bebouwen
van Camminghaburen. U stelt in het antwoord dat het
eventueel bebouwen van Camminghaburen af zal han
gen van de uitslag van de bijgestelde nota woning
bouwbeleid tot 1985. Voor zover mij bekend spreekt de
nota in de huidige vorm alleen over aantallen wonin
gen; er staat niet in wat de behoefte in Leeuwarden
is. Bij de beantwoording van mijn vorige vraag heeft
de wethouder even gesproken over het rapport Prie-
mus. Moet ik daaruit concluderen dat het rapport Prie-
mus nog altijd gehanteerd wordt zonder dat dit bijge
steld wordt en zonder er bij te bedenken dat het rap
port al 5 jaar oud is? In de nota woningbouwbeleid
tot 1985 staan dus alleen aantallen en niet wat er ge
bouwd moet worden. Verder is er dus mijn vraag over
het gebruik van het rapport Priemus. Is of wordt dat
rapport bijgesteld zodat wij zicht hebben op wat wij,
als wij eventueel los gaan in Camminghaburen, zullen
moeten bouwen.
De heer Van der Wal: Vraag 293 luidt: „Wordt
het niet tijd om een duidelijke renovatienota op te
stellen?" U antwoordt daarop: „Nu bekend is dat,
met uitzondering van het Gemeentelijk Woningbedrijf,
er ten aanzien van de vooroorlogse woningen vrijwel
geen renovatieplannen meer zullen worden opgezet,
heeft een renovatienota o.i. weinig zin meer." Mijn
eerste reactie zou zijn dat die dan juist wel zin heeft.
Ik kan mij n.l. niet voorstellen dat in de toekomst, af
gezien van het gemeentelijk woningbezit, geen renova
tieplannen opgezet zouden worden m.b.t. het woningbe
zit van de woningbouwcorporaties. Mij lijkt het ten-
minste erg nodig dat die renovatieplannen wel opge
zet worden, als ik denk aan de gebieden in het oosten
van de stad, o.a. Cambuursterpad, en aan Huizum-
Bornia. Voor Huizum-Bornia zijn al vergevorderde
plannen geweest, maar die zijn om ietwat voor mij
althans duistere redenen in de ijskast gezet. M.i. is
er nog heel wat te renoveren en daarnaast ook
misschien kan dat samen gaan te rehabiliteren, ook
m.b.t. het woningbezit van de woningbouwcorporaties.
Ik zou daarom juist wel willen pleiten voor een renovatie
nota waar duidelijk in staat in welke richting de ge
meente denkt dat het met bepaalde woningcomplexen
moet gaan. Dat houdt ook een beetje verband met het
geen de heer Hoekstra zopas zei over het rapport Prie
mus. Ik ben het met hem eens dat dat rapport bijge
steld moet worden zodat duidelijk actueel komt vast
te staan waar wij met die enorme woningcomplexen
het zijn er nogal wat naar toe willen. Ik zou u
willen vragen of u bereid bent in dit opzicht initiatie
ven te nemen en, zo ja, welke.
De hear Miedema: Ik bin it folslein iens mei it
antwurd op fraech 293; de hear Van der Wal hat it
krekt foarlêzen. Ik tocht dat yn goed oerliz mei de
minsken op it stêdhüs troch de wenningbouforienings
bisjoen wie hokker gebieten wol en hokker gebieten
net yn oanmerking kamen foar renovaesje. It resul-
taet fan dat oerliz is folslein yn oerienstimming mei
it antwurd dat hjir jown wurdt. Der binne in oantal
gebieten dy't foar renovaesje oanmurken binne en der
binne in oantal gebieten hwer't fan sein wurdt dat
se sa fier hinne binne dat renovaesje gjin sin mear
hat. Ik miende dochs wol even sizze to moatten dat
ik it antwurd hielendal korrekt fyn.
De heer Van der Wal: In het rapport Priemus wer
den deze gebieden aangewezen. Is het niet zo dat dat
in de praktijk al is achterhaald? Dat rapport is nog
steeds het officiële beleidsuitgangspunt voor de raad.
ïk hoor nu dat er gesprekken zijn geweest om andere
gebieden al dan niet voor renovatie in aanmerking te
laten komen; ik heb de indruk dat de nadruk daarbij
valt op „niet voor renovatie in aanmerking te laten
komen". Dat versterkt echter nog mijn mening dat
er wel een nota moet komen.
De heer Eijgalaar (weth.): De heer Hoekstra heeft
gelijk als hij zegt dat er in de nota woningbouwbeleid
tot 1985 niet staat wat er gebouwd zal worden, maar
er staat wel in dat er geen grote flatgebouwen zullen
moeten komen. Bovendien is t.a.v. Camminghaburen
gesteld dat er nader zal moeten worden onderzocht
welke soorten woningen daar eventueel gebouwd zullen
moeten worden. Dat moet ook nog worden nagegaan.
Wat de behoefte zal zijn en hoe de variatie zal moeten
plaats vinden moet gewoon nader bekeken worden.
Dat zal, als wij het voor elkaar kunnen krijgen, in de
bijstelling ook worden opgenomen of in een later sta
dium worden meegenomen als blijkt dat de woning
bouw in Camminghaburen toch de eerste 5 jaar niet
zal plaats vinden.
De heer Van der Wal zegt dat er wel een renovatie
nota zal moeten komen. Wij kunnen de woningbouw
corporaties niet dwingen om woningen te renoveren.
De renovatie zoals die in de afgelopen jaren heeft
plaats gehad is eigenlijk gebaseerd op het rapport van
de Nationale Woningraad over vooroorlogs woningbe
zit en niet op het rapport Priemus. De woningbouw
corporaties hebben op het ogenblik geen plannen tot
renovatie. Het Gemeentelijk Woningbedrijf heeft er
wel een paar, m.n. de omgeving van de Insulindestraat
en de omgeving van de Harlingerstraatweg. Die plan
nen zullen in de komende tijd dit jaar waarschijnlijk
nog wel nader uitgewerkt worden. In overleg met
de bewoners van de betreffende huizen zal worden be
keken of die plannen op korte termijn te realiseren zijn.
Wat het renoveren van bepaalde wijken betreft zijn er
afgezien van de complexen die ik net noemde er is
nog een kleintje; de Mussenstraat geen plannen
m.b.t. de naaste toekomst.
De Voorzitter: Misschien kan weth. Rijpma nog
een paar aanvullende opmerkingen maken.