4' IV
?/22
laatste deel van het antwoord dat luidt: „Over de spe
cificatie van de uitkeringen wordt nauwelijks informa
tie verstrekt (afgezien van de indeling in personeel,
stichtingskosten en exploitatie)." Het gaat hier dus
m.n. over het onderwijs. Mijn vraag is: Wordt er ook
aandrang uitgeoefend op de rijksoverheid om hierin
meer inzage te geven? Ik denk hierbij m.n. aan het
orgaan dat daartoe geëigend is, n.l. de V.N.G.
De heer Visser: N.a.v. vraag 537 is een overzicht
ter inzage gelegd van de dekkingsmiddelen die als
niet hard worden aangemerkt. Br staat een toelieh-
ting bij onder de omschrijving bij enkele objecten waar
over men nog in onderhandeling is. Kunnen er op het
ogenblik ook nadere mededelingen worden gedaan over
het verloop van die onderhandelingen? Dit is natuur
lijk een zeer belangrijke zaak voor het toekomstige
financiële beleid van de gemeente.
Verder wil ik mij graag aansluiten bij de opmerkin
gen van de heer Meijerhof m.b.t. punt 538.
De heer Knol: Even iets over punt 541. Er wordt
gevraagd wat het effect is van 1 rentestijging of
-daling. Er wordt geantwoord dat het f 70.000,en
f 60.000,is bij de onrendabele investeringen die ge
daan zullen worden in de komende jaren. De bedoeling
van de vraag was om het effect op papier te krijgen
dat 1% rentewijziging heeft op de hele begroting in
die zin dat m.b.t. alle kapitaallasten, die nu op een
gemiddeld percentage worden gezet dat jaarlijks wordt
aangepast, op papier komt wat de invloed van een
wijziging van de rente zal zijn op de begroting en niet
alleen m.b.t. de komende onrendabele investeringen.
De heer Ten Brug (weth.)De heer Meijerhof heeft
een zinsnede aangehaald uit de brief van de staats
secretaris van Binnenlandse Zaken die wij ter inzage
hebben gelegd. Hij leest daarin dat de staatssecretaris
constateert dat de tekorten in belangrijke mate samen
hangen met het gevoerde beleid. Als daar niet iets
achter zou staan zou je kunnen zeggen dat het kritiek
zou kunnen inhouden of het constateren van een waar
heid als een koe. Natuurlijk zijn de financiële uitkom
sten van de gemeente van de laatste jaren een gevolg
van het gevoerde financiële beleid. Er zijn geen externe
rampen over ons gekomen; het is een kwestie geweest
van een bewuste keus. Niettegenstaande de constate
ring van de staatssecretaris de heer Meijerhof zei
dat er ook bij krijgen wij toch een aanvullende bij
drage. M.a.w., blijkbaar vindt de staatssecretaris niet
dat de gemeente dusdanig gehandeld heeft dat hij zegt:
Jullie redden je maar, jullie hebben het aan jezelf te
wijten. Ik dacht dat de betreffende zinsnede iets anders
gelezen moest worden. Het gaat er om of er al dan niet
ernstig structureel verstorende factoren zijn. Die heeft
de staatssecretaris naar zijn mening in verhouding tot
andere gemeenten weinig of niet kunnen vinden; je
moet dit altijd zien in relatie tot het totaal van de ge
meenten. In het geval er wel ernstig structureel ver
storende factoren waren zouden wij bij de aanvullende
bijdrage die wij voor 3 jaar zullen krijgen nog een aan
tal jaren een aanvullende uitkering krijgen. Met deze
zinsnede wijst hij dat in feite op voorhand al af. Wij
hebben uiteraard met de staatssecretaris over deze
brief gesproken. Hij heeft ook wel gevoeld dat er toch
wel een aantal verstorende factoren waren, maar die
vond hij niet dusdanig dat een aanvullende uitkering
op zijn plaats was. Als duidelijk voorbeeld werd aan
gevoerd de bedragen die Leeuwarden op zijn nek heeft
genomen voor de S.A.D. De staatssecretaris heeft ten
aanzien daarvan geconstateerd dat Leeuwarden eigen
lijk toch wel had mogen aannemen dat, gezien het feit
dat lange tijd geleden al in de toelichting op de rijks
begroting werd gesproken over mogelijke subsidiëring
van de zijde van het Ministerie van Onderwijs, dat
rijkssubsidie eerder zou zijn los gekomen dan het geval
is geweest. Dat is maar een voorbeeld dat ik zo even
hier aanhaal van een verstorende factor. Het is ook zo
dat m.n. deze staatssecretaris ook wel heeft gevoeld
dat je de tekorten niet allemaal zo maar kunt afdoen
met een verwijzing naar het gevoerde beleid en een
bewuste keuze van de gemeenten; het aantal artikel
12-gemeenten is n.l. dusdanig groot dat je kunt zeg
gen: Er mag dan misschien per gemeente niet een
structureel verstorende factor zijn, maar in het totaal
van de gemeenten zijn er toch wel duidelijk verstoren
de factoren, althans is er een dusdanige financiële ver
houding tussen rijk en gemeenten dat het niet goed
komt; anders konden er nooit zo'n groot aantal ge
meenten in de artikel 12-situatie zijn beland.
Daar heeft deze staatssecretaris, dacht ik, ook
al een duidelijk antwoord op gegeven door de
algemene uitkering uit het Gemeentefonds be
hoorlijk te verhogen. Eén van de redenen waar
om wij met moeite dat mag ik toch wel zeggen;
het is niet zo dat wij na 1976 zonder meer de vlag kun
nen hijsen en zeggen dat alle ellende voorbij is met
de hulp die wij hebben gekregen de zaak in 3 jaar wat
bij kunnen stellen en in 1976 weer tot een sluitende
begroting kunnen komen is gewoon de verbetering in
de financiële verhouding tussen rijk en gemeente; dat
geldt voor de algemene financiële verhouding, dat geldt
ook m.n. voor de onderwijsuitkering die verbeterd is
en volgens de laatste berichten dit dan in antwoord
op een vraag die ook door de heer Meijerhof is gesteld
ook nog verder zal worden verhoogd. Er is inder
daad een jarenlang overleg gevoerd tussen de V.N.G.
en de regering over de onderwijsuitkering en er moet
gesteld worden dat dat bijzonder moeilijk is omdat het
rijk blijkbaar eigenlijk de kaarten niet volledig op tafel
wil leggen en dus niet bekend wil maken hoe die uit
keringen nu eigenlijk worden berekend en waar de
normen vandaan komen. Men gaat naar ons gevoel op
een wat vreemde manier toch proberen te middelen;
in ieder geval heeft dat overleg toch wel succes want
onlangs is de uitkering verhoogd - u hebt gezien dat
wij daar rekening mee hebben gehouden en dat het
gaat om behoorlijke bedragen en er mag rekening
mee worden gehouden dat in de komende jaren de uit
kering voor onderwijs verder zal worden verhoogd.
Maar dat gebeurt zonder dat wij tot nu toe volledig
inzicht krijgen ook de V.N.G. heeft dat niet hoe
de kaarten van rijkswege precies liggen. Dat interes
seert je ook niet zoveel als die verbetering er maar
komt en je met de uitkering rond kunt komen; het in
teresseert je alleen als de regering blijft weigeren aan
de gemeenten recht te doen en dan ook blijft weigeren
te laten zien op welke gronden het rijk meent dat men
niet hoger hoeft te gaan dan op dat moment.
Aansluitend op punt 538 heeft de heer Meijerhof een
opmerking gemaakt over de zinsnede uit het antwoord:
„Wij achten de voorgestelde maatregelen reëel." Dat
woord „reëel" is eigenlijk zonder meer overgenomen
uit de vraag; dat heeft de heer Meijerhof wellicht al
begrepen. Daaruit volgt inderdaad direct het woord
„billijk", maar de zaak is naar de mening van het col-
lege te ^wak om te zeggen dat wij een andere verde
ling billijk achten. Ik vind dat hier de ,,recht"situatie
toch meer in het geding is dan de billijkheid dat der
den ons helpen. Wanneer het rijk b.v. niet het geldt
m.n. de zware subsidies met een behoorlijk subsidie
voor de dag komt voor het Princessehof dan vind ik
dat een onjuiste situatie waarin de gemeente Leeuwar
den, die toevalligerwijze wij mogen er trots op zijn
een dergelijk museum heeft, geen recht wordt ge
daan wat betreft de instandhouding van dit toch wel
landelijk zeer belangrijke museum. Dat heeft het rijk
overigens ook al wel erkend; men is van de donatie
van f 325,al naar enige duizenden guldens gegaan.
Maar in verhouding tot wat er van rijkswege in de
andere musea van dit kaliber wordt gestoken is het
bedrag toch nog wel zeer schriel. Ik heb het idee dat
wij op dit punt in de verhouding tussen rijk en gemeen
ten niet meer zo zeer moeten vechten over de kwestie
van het recht op een behoorlijke subsidiëring, maar
dat het zonder meer een kwestie is van de financiële
situatie van beide partijen die de hoogte van dit be
drag bepaalt. Het is wel een uitzonderlijke zaak; dat
maakt het ook niet gemakkelijker. Je kunt het niet
vergelijken met een gewoon streekmuseum; die functie
heeft het ook niet. Het is een museum met een lande
lijk karakter, maar wij zullen daar niet direct de kos
ten tegenaan gooien van het Rijksmuseum; dat achten
wij dan in de onderhandelingen wat onbillijk. Het zit
daar net zo'n beetje tussenin, zoals het tussen billijk
en reëel in zit.
Dan de vraag of de 95% A.C.W.-subsidie hard is.
De ervaringen van de artikel 12-gemeenten die net
die status hebben verloren zijn dat het rijk inderdaad
doorgaat met het geven van 95% A.C.W.-subsidie.
Het is ons ook bekend dat m.n. het Ministerie van
Binnenlandse Zaken zich er nogal sterk voor maakt
om dit voor de gemeenten te bereiken. Het is ook wel
begrijpelijk dat Binnenlandse Zaken op dit punt de
partij van de gemeenten kiest, want zou men dit sub
sidie over de hele linie weer verlagen dan komen er
weer meer gemeenten in de artikel 12-positie en moet
Binnenlandse Zaken via een andere financiële lijn de
gemeenten weer uit het financiële moeras proberen te
halen. De ervaringen zijn dus op dit moment gunstig
en Binnenlandse Zaken staat er achter.
De heer Visser heeft gevraagd of wij al een aantal
stappen hebben gedaan om de niet harde zaken hard
te krijgen. Ik moet zeggen dat wij dat over de hele
linie nog niet gedaan hebben, maar er zijn al een
aantal voorbereidende besprekingen op dit punt ge
weest. Wij hebben al gesproken over de subsidiëring
van het Fries Natuurhistorisch Museum en het Fries
Letterkundig Museum; die kwestie is deze week hier
ook aan de orde geweest. U hebt gehoord dat er een
wat andere opzet zal komen dan wij ons dachten, maar
financieel komt het wel ongeveer op hetzelfde neer.
Er zijn ook besprekingen geweest met het rijk en de
provincie over de kwestie van de subsidiëring van het
Princessehof. Van onzentwege komt ook in de com
missie die de subsidieverhouding tussen provincie en
gemeenten probeert te regelen aan de orde de kwestie
van de nieuwe verdeling van de subsidies voor het
Frysk Orkest. De belangrijkste die er in staan zijn
het Frysk Orkest en de musea; dat is wel duidelijk.
Ik dacht dat wij met het Frysk Orkest niet alleen ston
den; dat zal ook in dat overleg waar meer gemeenten
uit de provincie aan deelnemen wel blijken. Uit de
krant is toch wel bekend geworden dat meer gemeen
ten zo langzamerhand moeilijkheden krijgen met de
gelden die men hiervoor moet opbrengen. Ik dacht dat
een verdeelsleutel van 50-50, waarbij Leeuwarden dan
niet het hele voordeel pikt er moet een verbetering
komen voor Leeuwarden, maar ook voor de andere
gemeenten tot de mogelijkheden behoort. Het lijkt
misschien een beetje vreemd dat wij de zaak openbre
ken maar het gaat er om dat, als er in deze subsidie
regeling niet iets verandert, de hele kwestie van het
al of niet voortbestaan van het Frysk Orkest duidelijk
in het geding is, want de gemeenten moeten met el
kaar een flink stuk opbrengen en de gemeenten die
voor de 20% staan kunnen dat zo langzamerhand niet
meer.
De heer Knol heeft bij vraag 541 een verduidelijking
gegeven van zijn vraag. Ik moet eerlijk zeggen dat
het mij op dit ogenblik niet helemaal duidelijk is. Ik
dacht dat dit een zaak van verrekeningen in de totale
omslagrente is, maar ik zou graag willen dat de heer
IJsbrandij hier iets over zegt.
De heer IJsbrandij: De heer Knol heeft gevraagd
naar het effect van 1% rentestijging met de bedoeling
te weten te komen wat het effect daarvan is op de
hele begroting. Wij hebben dat inderdaad niet uit zijn
vraag gelezen. De vermelde wijziging van de rente
last slaat alleen op de investeringen die nog gedaan
moeten worden en niet op de oude investeringen. Wij
hebben voor alle bestaande investeringen de rente ge
raamd op basis van de rente die wij betalen voor de
oude, bestaande leningen. Voor de nieuwe leningen zit
niet het rente-omslagpercentage in het beleidsplan,
maar de marktrente die op het moment dat het ont-
werp-beleidsplan werd gemaakt aangenomen werd.
Alleen voor die nieuwe leningen beïnvloedt rentewijzi
ging de totale rentelast. Als de rente van de nieuwe
leningen hoger of lager is dan wij in het beleidsplan
hebben aangenomen dan ondervinden de oude objecten
daarvan in eerste instantie geen invloed. Alleen voor
de nieuwe objecten waarvoor wij nog moeten investe
ren en nog moeten lenen is een rentewijziging van in
vloed op de totale rentelast. Daarom is ook alleen voor
de bedragen die nog geïnvesteerd moeten worden de
rentewijziging in het antwoord op vraag 541 vermeld.
(De heer Knol: Hoe zit het dan met het rentever-
schil dat ontstaat tussen de leningen die de gemeente
heeft afgesloten voor de woningbouwfinanciering en
die dus werkelijk betaald worden? Ik dacht dat, als
er herfinanciering van woningbouwleningen moest
plaats vinden, het miljoen dat er nu in zit groter kan
worden.) Ja, dat zal groter worden. Het is van jaar
tot jaar een betrekkelijk kleine stijging die in de loop
van een lange reeks van jaren accumuleert. Ik kan u
zo niet zeggen hoeveel het is. Het is wel te berekenen,
maar ik kan het nu niet zo maar aangeven. (De Voor
zitter: De problematiek is in ieder geval duidelijk.)
B. Belastingen.
Mevr. Smit: Ik wil hier nu niet verder ingaan op
de problematiek die in punt 550 aan de orde is ge
steld. Ik dacht dat mijn standpunt m.b.t. de onroerend
goedbelasting voldoende bekend was; dat blijkt ook
duidelijk uit de vraagstelling. Deze vraag is door mij
gesteld in de commissie. Ik wil dit punt claimen voor
de plenaire zitting. Ik heb dus nu geen behoefte aan
een hernieuwde discussie. Ik kan nu al wel zeggen
dat wij een alternatief hebben.
De Voorzitter: Wij hoeven hier dus nu niet verder
op in te gaan; wij zullen dit noteren.
De heer Visser: Iets over punt 553. U herinnert
zich dat ik een paar jaar terug de zaak van de hon
denbelasting ook al eens naar voren heb gebracht. Ik
was toen van mening dat de gemeente zich niet langer
kon permitteren om de Verordening van belasting op
honden te handhaven. U, mijnheer de voorzitter, hebt
daar toen op gereageerd. U hebt gezegd dat wij de
verordening eigenlijk zouden moeten intrekken, maar
dat wij financieel gezien die raming van f 50.000,
niet kunnen missen. Nu zijn wij 2 jaar verder en de
zelfde omstandigheden spelen eigenlijk nog een rol. Ik
heb mij nu wat verder in de cijfers verdiept en ik kon
niet verder komen dan 1973. In 1973 is gebleken dat
er een stijging in de opbrengsten zat van een kleine
f 4.000,Als die trend zich voortzet over 1974 dat
heb ik niet kunnen beoordelen want ik had de cijfers
niet dan geloof ik dat wij op de goede weg zijn.
Niettemin zou ik er toch op aan willen dringen dat u
ernstig in overweging neemt om een generaal pardon
te stellen en daarbij ook te wijzen op de strafbepalin
gen van de betreffende verordening. In de vraag heb
ik u gevraagd of u bereid was om per 1 januari 1976
deze verordening in te trekken of althans te bevorde
ren dat die ingetrokken wordt. Nadat ik mij nog eens
over de cijfers gebogen had ben ik echter tot de con
clusie gekomen dat er een gunstige ontwikkeling gaan
de is. Ik weet niet of die zich zal voortzetten. Ik zou
toch graag willen dat u dit punt tot u neemt en er
nog eens ernstig over denkt. Ik zou nogmaals aan
willen dringen op een generaal pardon.
De heer Meijerhof: Vraag 549 luidt: „Wat is de
visie van het college ten aanzien van de vaststelling
van tarieven op allerlei gebied? Wordt daarbij een be
paalde lijn gevolgd?" Het is eigenlijk alles omvattend.
U antwoordt ook vrij algemeen. U komt eigenlijk niet
verder dan de constatering dat er een aantal catego
rieën zijn waarin de tarieven zijn in te delen. Ik dacht
dat het interessant zou zijn te weten welke categorieën
u onderscheidt en welke concrete zaken wij daar ach
ter kunnen invullen. Ik verwacht haast niet dat u nu
in staat zult zijn hierop te antwoorden, maar het kan
misschien op een andere wijze. U spreekt op een be
paald moment over tarieven die eigenlijk 100% kos
tendekkend moeten zijn. Kunt u met name aangeven
welke tarieven u daar onder verstaat? Dan noemt u
tarieven die niet voor 100% kostendekkend hoeven te
zijn omdat andere factoren een rol spelen (sociale en
culturele motieven). Kunt u die ook met name aan
geven
De hear Miedema: Fraech 550 giet oer de „onroe
rend goed"-bilêsting. Yn tsjinstelling ta itjinge yn it
riedsbrief stie doe't wy dy bilêsting fêststeld hawwe
is nou, mien ik, bikend wurden dat in lyts part fan
de grounbilêsting dochs noch wol heven wurde sil. Dat
is dus hwat nijs dat üs net bikend wie op it momint
dat wy dy bilêsting fêststelden. Doe waerd sein dat
de strjitbilêsting, de personiele bilêsting en de groun
bilêsting hielendal forfalle soene, nou is bikend wur
den dat in part fan de grounbilêsting de earste jier-