4 mij aanleiding het volgende op te merken. De behoef te van deze bedrijven aan meer vermogen heeft in het verleden reeds geleid tot een verzwaring van het net tot 5 kW, in enkele gevallen tot 15 kW. Nu door de technische vooruitgang en de grotere afname van elektriciteit dit vermogen voor de toekomst ontoerei kend wordt geacht worden ook zwaardere eisen gesteld aan de aansluitingen. In het eindrapport van de Com missie Netverzwaring Agrarische Bedrijven, daartoe ingesteld door het college van ged. staten, heeft deze commissie een naar haar mening adequate oplossing voor de netverzwaring aanbevolen. Het advies is op een enkel onderdeel na door prov. staten gevolgd. In de raadsbrlef stelt u dat de bedrijven in onze gemeen te ook in de gelegenheid dienen te worden gesteld een zwaardere aansluiting te krijgen met hantering van dezelfde procedures en voorwaarden als voor de an dere bedrijven in de provincie. Ook mijn fractie deelt in principe deze mening, daarbij overwegende dat voor een goede bedrijfsvoering ook voor de agrarische be drijven in de gemeente voldoende capaciteit aanwezig dient te zijn. Uw voorstel tot conformering aan het besluit van prov. staten doet mij, ook na behandeling van deze materie in de Commissie voor het Electriciteitsbedrijf, het volgende opmerken. In het voorstel wordt geen melding gemaakt van de verrekening van aansluitkosten van bedrijven die in het verleden een 5 kW of hogere aansluiting hebben gekregen. De intentie van het voorstel is echter voor mij reden om aan te nemen dat deze verrekening zit ingebakken. Een tweede punt betreft de vraag of uitvoering wordt gegeven aan het plaatsen van maximaalmeters ter meting van de afnamepiek. Uit stukken, vorig jaar door de leden van de commissie ontvangen, blijKt dat deze door het bedrijf worden aanbevolen; daarvoor zou ook belangstelling bestaan bij het P.E.B. In samenhang hiermee lijst tevens de vraag of bij plaatsing de kos ten, begroot op f300,per meter, in de bijdragen-in- eens zijn begrepen. Of betekent dit dan een extra in vestering voor de bedrijven? In het groene rapport heb ik hier niets van kunnen bespeuren. Een ander punt is de risicofactor die, in ongunstige zin, naar voren kan komen wanneer de totale netver zwaring is voltooid. Het onbekend aantal z.g. wijkers zal mede bepalend zijn voor dit risico dat in eerste in stantie krachtens haar structuur door het L.E.F. wordt gedragen, doch volgens overeenkomst naar rato in re kening wordt gesteld aan de elektriciteitsbedrijven. Omdat onze gemeente een relatief klein aantal bedrij ven telt mag worden aangenomen dat het risico voor de gemeente zo niet verwaarloosd dan toch klein mag worden genoemd. Het vierde punt is de verkabeling van het boven grondse net, een punt dat ik in het verleden, zij het dan in meer algemene zin, in de commissie ter sprake heb gebracht. Nu de netverzwaring tot 25 kW aan staande lijkt en de bedrijven een investering van ruim f 10.000,wacht ligt de vraag voor de hand of in het kader van de netverzwaring tevens plannen bestaan om tot verkabeling over te gaan. Graag verneem ik van het college of dit in het voornemen ligt. De vrij zware investering en het belang en de betekenis van elektriciteit als krachtbron rechtvaardigen m.i. de vraag of door de steeds groter wordende kwetsbaar heid van de bedrijven de bestaande situatie nog langer aanvaardbaar is. De gevolgen van één ijzelnacht liggen ons wellicht nog vers in het geheugen. Is de gedrags lijn van het P.E.B. in deze bekend Het vijfde en laatste punt is de vrijstelling voor het huishoudelijk verbruik van de opslag van 25% op het totale verbruik. In afwijking van het advies van de provinciale commissie hebben prov. staten besloten dit verbruik uit te zonderen. In het besluit van de pro vincie is dus het principe aanvaard dat de lasten van de verzwaring expliciet op het bedrijf dienen te rusten, populair gezegd: de boer wordt belast en niet de boerin. De vaststelling van het aantal kWh op 1.500 roept twijfels op aan een juiste benadering. Voor zover mijn informaties strekken is het landelijk gemiddelde van dit verbruik te stellen op 2.800 kWh, inclusief boilers. Ook de technische vooruitgang is niet voorbij gegaan aan de behoeften van het huishouden van de agrariër. Hierbij dient tevens te worden overwogen dat excentrisch gelegen bedrijven verstoken zijn van een aardgasaansluiting. Als vervangende energiebron zijn zij, m.n. wat betreft kookdoeleinden en warmwaterbe hoefte, aangewezen op elektriciteit hetgeen in verge lijking met het verbruik van burgerhuishoudens het genoemde gemiddelde ongetwijfeld zal doen overschrij den. Anders gezegd, de agrariër kan voor een hoger verbruik zwaarder worden belast dan zijn buurman die een medewerker kan zijn. Dit acht ik volkomen in strijd met het aanvaarde principe van vrijstelling. Het is dan ook om deze reden dat de standsorganisaties zich alsnog tot het provinciaal bestuur hebben gewend met het verzoek om het aantal kWh van 1.500 te ver dubbelen. Het afwijzend voorstel van ged. staten zal deze week in de betreffende statencommissie worden behandeld. Het komt mij voor dat het besluit van prov. staten m.b.t. dit onderdeel een meer logische en reële benadering vereist en als zodanig een erkenning van het omstreden principe. Mijn fractie gaat wel akkoord met de hoofdlijnen van uw voorstel, doch stelt prijs op een reële benadering van het aanvaarde uitgangspunt t.a.v. het huishoude lijk verbruik. Indien de raad bereid is om de vrijstel ling ruimer te interpreteren door een consequente op stelling wordt naar mijn mening voldaan aan gerecht vaardigde verlangens van de agrariërs. Als alternatief kan gelden het ondersteunen van het verzoek van de standsorganisaties aan het college van ged. staten. Dat verzoek draagt een provinciaal karakter en doet dus geen geweld aan een netverzwaringsplan waarin ge streefd is naar een uniforme opzet. Dat alternatief wil ik dan ook uit laten komen in een motie die als volgt luidt „De raad van de gemeente Leeuwarden, in verga dering bijeen op 21 april 1975, van oordeel dat in het kader van de netverzwaring de vrijstelling voor het huishoudelijk verbruik van elektriciteit meer op de werkelijkheid dient te worden afgestemd, besluit het verzoek van de standsorganisaties aan het college van ged. staten te ondersteunen." De motie is mede-ondertekend door de heer Jansma De heer Eijgelaar (weth.)N.a.v. de vragen van de heer Visser kan ik het volgende zeggen. De verrekening van de aansluitingskosten bij de be drijven die inmiddels aangesloten zijn op een 5 kW- kabel is een punt dat nog nader met het L.E.F. zal worden besproken, maar zoals de kaarten op dit mo ment liggen zal daarvoor een oplossing worden ge vonden. Het is niet juist dat het P.E.B. maximaalmeters gaat plaatsen in die zin dat het niet dergelijke meters gaat plaatsen bij alle bedrijven, maar dat in twijfel gevallen een dergelijke meter geplaatst zal worden. Het is ook de bedoeling dat in twijfelgevallen het Ge meentelijk Electriciteitsbedrijf dat gaat doen. Het ts voorlopig niet de bedoeling om bij ieder bedrijf een maximaalmeter te plaatsen. De heer Visser heeft gezegd dat de risicofactor be trekkelijk gering is en ik geloof dat dat inderdaad het geval is. De heer Visser komt met een motie en zegt: Wij vin den dat het bedrag van de vrijstelling voor huishoude lijk verbruik verhoogd moet worden; het betreft dus de 25%-heffing die over een groter bedrag niet be rekend moet worden. Als het de bedoeling was dat het huishoudelijk verbruik uitgezonderd zou worden van de 25%-heffing dan ben ik het met de heer Visser eens dat 1.500 kWh of wel f 210,te laag is. Maar dat is niet de bedoeling geweest als ik goed geïnformeerd ben. Er is gesteld, ook in de prov. staten, dat er een tege moetkoming zou zijn niet het huishoudelijk verbruik zou buiten deze 25%-heffing komen, maar men zou in het huishoudelijk verbruik een tegemoetkoming geven en daarvoor zou dan geen 25%-heffing plaats vinden. Dit zou afgewogen worden tegen een eventueel subsi die. Ged. staten hebben voorgesteld en prov. staten hebben besloten dat per jaar vastgesteld zou worden wat het bedrag zou zijn dat vrijgesteld zal worden voor z.g. huishoudelijk verbruik. Maar dat zou worden af gewogen tegen de subsidies zoals die verkregen kunnen worden. Nu het zo is dat een vrij aanzienlijk subsidie is toegezegd op deze investering stellen ged. staten aan de statencommissie later waarschijnlijk ook aan prov. staten voor om, omdat dit afwijkt van het be sluit zoals het door prov. staten is genomen, de bijdra- ge-ineens aanzienlijk te verlagen en na 2 jaar opnieuw te bekijken hoe de kosten verder verrekend kunnen worden, of de periode van 12 jaar verlengd of verkort kan worden. Kortom, er moet nader worden bekeken of het subsidie ten gunste van de bijdrage-ineens kan worden gebracht en later moet opnieuw worden be keken waarvoor eventuele volgende subsidies gebruikt zullen worden. Als het subsidie dat van een vrij be hoorlijke omvang is in mindering gebracht kan worden op het geheel van de eenmalige investering stellen ged. staten voor niet een verhoging van het gebruik voor privédoeleinden in aanmerking te laten komen voor een verdere subsidiëring. Ik ben van mening dat wij in deze het standpunt van ged. staten moeten volgen. Wij kunnen ons, dacht ik, niet permitteren op dit moment een advies te geven dat tot gevolg zou hebben dat de bijdrage van ons bedrijf in de kosten van deze netver zwaring hoger zal worden. Op dit moment is het zo dat de bijdrage van het bedrijf op prijsbasis van 1972 zal uitkomen op ongeveer f 9.000,Wanneer het voorstel van de standsorganisaties, waarvan de heer Visser zegt dat wij dat zouden moeten ondersteunen, inderdaad ge honoreerd zal worden dan betekent dat dat de bijdrage van ons bedrijf op ongeveer f 18.000,zal uitkomen op prijsbasis van 1972. Dat betekent dat een groter tekort zal ontstaan waar wij dan dekking voor moeten zoeken, tenzij ook in het kader van het geheel door de provincie aangegeven wordt hoe de provincie dat denkt te dekken door b.v. een aanpassing van de tarieven voor alle gebruikers. Dat zou kunnen. Vooralsnog meen ik dat het juist is om op dit moment ged. staten te volgen in het voorstel zoals zij dat aan de statencom missie en de prov. staten zullen voorleggen. De Voorzitter: Ik zou de raad toch wel willen zeg gen dat er bij ons enige aarzeling bestaat die aar zeling heeft een wat andere aard als de heer Eijgelaar net tot uitdrukking bracht; het college staat daar ook volledig achter m.b.t. de motie. Er is een goed over leg tussen het provinciaal bestuur en de landbouw organisaties. Men is van die zijde al enkele jaren lang diep in deze materie gedoken. Het gemeentebestuur is van mening ik ben blij dat de raad het daarmee eens is dat de agrariërs in onze gemeente niet ach tergesteld dienen te worden bij de agrariërs in de hele provincie en dat wij mee moeten gaan. Het lijkt mij vreemd dat wij ons, gelet op de onderhandelingen tus sen het provinciaal bestuur en de landbouworganisa ties, op voorhand onvoorwaardelijk, zonder diep in de materie te zijn gedoken, scharen achter de belangen organisaties en hun mening ondersteunen, terwijl wij in wezen tot de andere partij behoren. Wij trachten het P.E.B. te volgen om geen verschil te hebben tus sen onze agrariërs en de andere agrariërs in de pro vincie. Daarom aarzel ik of de raad van deze ge meente zich moet uitspreken als in de motie wordt gevraagd en zich zonder meer moet stellen achter deze belangenorganisaties. Ik dacht dat wij vooral op 2 dingen moeten letten, le dat onze agrariërs niet wor den achtergesteld bij de andere agrariërs in de pro vincie en 2e dat, als wij meegaan, dat ook financieel waar gemaakt kan worden. Wij hebben dat verdedigd in de stukken en weth. Eijgelaar heeft dat vanavond weer gedaan. Wij zijn op dit moment van mening dat wij dat kunnen. Ik meen dat de raad deze 2 dingen in zijn overwegingen moet betrekken. Het is misschien wat formeel, maar ik heb dus toch wel aarzeling of de raad zo maar achter zo'n motie zou kunnen gaan staan. De heer Visser: Ik wil nog graag antwoord hebben op het punt van de verkabeling; dat kan in de tweede instantie wel worden meegenomen. Het is geen kre- peergeval, maar ik zou die informatie wel graag wil len hebben. De wethouder heeft mij op een aantal punten wel een bevredigend antwoord gegeven. Wij zullen dat in de toekomst verder afwachten. Ik wil nog even terugkomen op het punt van de maximaalmeters. Als ik de wethouder goed begrepen heb dan is het niet uitgesloten dat in twij felgevallen dergelijke meters toch geplaatst wor den. Dan is de vraag nog niet beantwoord of dit een investering voor de ondernemer wordt of dat die investering deel uitmaakt van de bij drage-ineens. Het laatste en omstreden punt is het huishoudelijk verbruik. Als ik de hele verhandeling van prov. staten zoals die op de Leeskamer lag goed gelezen heb dan komt het bij mij toch over dat de prov. staten zich dui delijk hebben uitgesproken voor een vrijstelling van het huishoudelijk verbruik. Ik mag daarbij ook verwij zen naar het ontwerp-besluit van de raadsbrief onder II, waarin het college zegt: „in verband met het onder I bedoelde netverzwaringsbeleid wordt met ingang van 1 mei 1975 een opslag van 25% geheven op het elek triciteitsverbruik van de agrarische bedrijven, zulks met uitzondering van het huishoudelijk elektriciteits verbruik, waarvoor telkenjare een bedrag wordt vast gesteld". Er staat niet „een gedeelte van het huishou delijk verbruik", maar duidelijk „huishoudelijk ver bruik" zonder enige restrictie. Dat wijst dus ook dui delijk in de richting dat hier sprake is van huishoude lijk verbruik en niet van gedeeltelijk huishoudelijk ver bruik. Dat jaarlijks aan te passen bedrag houdt na tuurlijk ten nauwste verband met de prijsstijgingen die wij elk jaar meemaken. Maar het gaat hier dus expli ciet om het aantal kWh. Als dan het landelijk gemid delde op 2.800 ligt, inclusief een boiler, dan zeg ik Deze 1.500 is niet een reëel cijfer. Als men zich dan heeft uitgesproken voor het principe van vrijstelling van huishoudelijk verbruik dan vind ik dat je daarvan de consequenties moet aanvaarden. Wat de investerin gen voor de ondernemers betreft, goed, de wethouder heeft daar zijn motivering voor gegeven. Het is een vrij forse investering. Er zijn ook een aantal kleinere be drijven bij. Ik zou ook m.b.t. dit punt nog duidelijk een link willen leggen met die vrijstelling van huishoude lijk verbruik, niet alleen met dat subsidie. Voor deze kleinere bedrijven is het een nog groter offer. De heer Knol: Wij hebben deze zaak uiteraard uit voerig besproken in de Commissie voor het Electrici teitsbedrijf. Het punt dat de heer Visser nu naar vo ren brengt middels een motie is daar toen helemaal niet aan de orde geweest omdat wij van de veronder stelling uitgingen dat wij met onze 100 aansluitingen een zo klein deeltje vormden van het totale project dat wij ons op voorhand het beste konden aansluiten bij de voorwaarden die het P.E.B. zou stellen. Van daar dat wij als fractie geen enkele behoefte hebben aan de motie die door de heer Visser is ingediend. Deze motie bevreemdt mij des te meer omdat vanuit onze fractie wel eens gepleit wordt voor een wat af wijkend standpunt t.a.v. de P.E.B.-tarieven wat be treft het tarief voor kleinverbruikers en dat dan altijd van de zijde van het C.D.A. gezegd wordt dat dat niet kan en dat wij altijd het P.E.B. moeten volgen. Dit is nu een omgekeerd beeld; het gaat hier om 100 mensen. Wij hebben geen enkele behoefte aan deze motie. De hear Klomp: Haw ik it goed bigrepen dat dep. steaten noch mei in neijer foarstel by prov. steaten komme? As dat sa is is it dan net forstannich dat wy üs bislissing ófhingje litte fan it bislüt dat prov. stea ten noch nimme sille? Ik bin ek foar in unifoarme regeling fan P.E.B. en G.E.B. De heer Heidinga: De woorden van de heer Knol steken mij een beetje, want ik geloof niet dat die waar zijn. In het algemeen is het natuurlijk wel zo dat wij de tarieven van het P.E.B. volgen; dat dat een C.D.A.-stokpaardje is is natuurlijk uit de duim van de heer Knol gezogen. Ik zie geen enkele reden waar om hij dat nu zo naar voren moet brengen. Ik ben er van overtuigd dat de fractie waartoe de heer Knol behoort bestaat uit mensen met rechtsgevoel. Vroeger zaten daar Johannes de Jong, Johannes Venema, Bootsma en Vellenga en zo. (De heer Ten Brug (weth.)U bent haast aan de oude Drees toe.) (Ge lach) Zo ver kom ik niet, maar u weet wat ik bedoel. Het was altijd een fractie dat is nog zo met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid. Ik moet tot mijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 3