Als er maar één mogelijkheid is dan moet je daarin wel meegaan.
Mijn tweede punt is dit. Ik vind het aan de ene kant wat eigenaardig dat het opbouwwerk, als je b.v.
naar de opleidingen kijkt, in de loop van de laatste jaren steeds meer zelfstandigheid, autonomie, of
hoe je dat maar noemen wilt, heeft verworven. Het is geen kind meer maar het is een volwassen werksoort
geworden. Dat zie je ook in het veld. Kijk alleen maar naar - dat geldt ook voor Leeuwarden - het aan
tal mensen dat werkzaam is in de samenlevingsopbouw. Je ziet dus de verzelfstandiging met een eigen
methode van werken en met een eigen invalshoek aan de ene kant, terwijl er wat deze structurering be
treft precies het omgekeerde gebeurt. De zelfstandigheid van de samenlevingsopbouw wordt n.l. in zoverre
verminderd dat die een element wordt binnen een groter geheel, n.l. de Raad voor Maatschappelijke
Dienstverlening. Heeft u niet het gevoel dat het even tegenstrijdig is als ik het nu naar voren breng of
zie ik het verkeerd? Een andere vraag is: Waarom wordt de samenlevingsopbouw - laat ik het maar
algemeen stellen - onderge -<cht bij de maatschappelijke dienstverlening? Waarom hoort de samen
levingsopbouw thuis in een orgaan dat toch in ieder geval van huis uit een andere werksoort is, n.l. het
maatschappelijk werk en m.n. het individueel maatschappelijk werk? Je kunt wel zeggen dat de Raad
voor Maatschappelijke Dienstverlening op het ogenblik een veel bredere taakstelling heeft, het hangt er
ook van af wat je onder maatschappelijke dienstverlening verstaat. Ik heb hier een nota die gefunctioneerd
heeft in het overleg tussen de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, de Bejaardenraad en de Raja,
Daarin wordt gepoogd een definitie te geven van wat maatschappelijke dienstverlening is. Er wordt gezegd
dat maatschappelijke dienstverlening het geheel van activiteiten is dat er op gericht is dat personen, ge
zinnen en groepen mensen zich wel bevinden in hun contacten met de medemensen, met de samenleving,
Dat is een definitie die zo ruim is dat je, als je die serieus neemt, de horecasector en de brandweer, om
er maar twee te noemen, ook onder zou kunnen brengen in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening,
Dat zijn n.l. ook werksoorten en mensen die het begonnen is om het welzijn van mensen. Met anderewoor
den, ik heb een beetje het gevoel dat het onderbrengen van de samenlevingsopbouw bij de Raad voor Mam-
schappelijke Dienstverlening alleen maar kan door de maatschappelijke dienstverlening zo ruim te defi
niëren dat je bijna niet weet wat je er niet onder zou kunnen brengen. Ik wil het nog wat scherper stellen,
want het gaat mij toch wel wat om de vrij principiële beslissing die hier, denk ik, achter zit. Het zou
evengoed denkbaar zijn dat de maatschappelijke dienstverlening zou worden ondergebracht bij de samen
levingsopbouw. Waarom niet. Ik zou graag wat meer informatie willen hebben over wat er heeft gespeeld
aan overwegingen en waarom het wordt voorgesteld in de raadsbrief zoals het wordt voorgesteld.
Mijn derde vraag is: Wordt op de manier zoals die hier wordt voorgesteld de relatie tussen m.n. het
opbouwwerk, de samenlevingsopbouw en de politiek, om het zo maar te zeggen, niet heel erg eng? Het
was toch zo dat ook de gemeenteraad via de begeleidingscommissie voor het opbouwwerk te maken had
met het opbouwwerk. De gemeenteraad heeft ook te maken met de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening, maar dat blijft hetzelfde. De hele zaak van de samenlevingsopbouw wordt ook in die raad
ondergebracht zodat er, Iijkt mijeen versmalling plaats vindt van het contact tussen de politiek - ik zeg
het maar wat algemeen - en een werksoort'.
Dan nog een vierde opmerking. Het is een vraag waar ik erg graag een antwoord op wil hebben.
In de begrotingsbehandeling is al over deze kwestie gesproken, er is vandaag ook al een paar keer over
gesproken en wij hoeven er nu niet op in te gaan. Er wordt door verschillende mensen nagedacht over
een structuur die er moet komen of die misschien verbeterd zou moeten worden vergeleken bij wat die
nu is wat betreft het welzijnswerk in Leeuwarden. Wij hebben op het ogenblik functionele raden. En
wordt nagegaan of dat de enig juiste structuur is of dat die bijgesteld moet worden. Enfin, daar komen wij
later nog wel over te spreken. Als je nu die functionele raden naast elkaar zet dan denk ik dat je moet
constateren datop het ogenblik de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening een erg zware raad is met
veel activiteiten; er is veel samenbundeling, er is ook veel deskundigheid. Dat is natuurlijk alleen maar
een plezierige zaak. Op deze manier, door de samenlevingsopbouw nu ook uitgerekend in die raad onder
te brengen, wordt deze raad nog zwaarder, om het zo maar te zeggen. Mijn vraag is dan: Loop je nu
toch niet het gevaar dat, door één zo'n raad zo zwaar te maken, zoveel taken te geven, dat belemmerend
zou kunnen werken op eventuele wijzigingen die je in een later stadium zou willen aanbrengen? Als u
mij kunt overtuigen dat dat gevaar er helemaal niet in zit dan luister ik daar graag naar, maar ik heb
hier toch een klein beetje moeite mee.
Dit waren een aantal vragen. Mijn fractiegenoot Bouma wil nog graag even concreet ingaan op wat
er in de raadsbrief staat en met voorstellen komen.
De heer Bouma: Ik wilde, met uw goedvinden mijnheer de voorzitter, even teruggaan naar bijna
een jaar geleden. Er is toen een bespreking geweest met een deputatie van het college, waarbij o.a.
naar voren kwam dat de Commissie voor het Opbouwwerk in zijn oude samenstelling niet terug zou komen
omdat dat weinig zinvol was. Er is toen ook gezegd: Het gemeentebestuur is tegen het zonder meer op
25
heffen van de Commissie voor het Opbouwwerk. Naar de mening van het gemeentebestuur is er behoefte
aan een beleidsadviserend orgaan waar de beleidsproblematiek van de samenlevingsopbouwtaken bespro
ken worden en waarin alle aspecten betreffende gemeentelijke samenlevingsopbouwtaken behandeld
moeten worden. Nou, dat is nogal wat. Er waren ook gedachten dat die commissie zou bestaan uit de
wethouder/voorzitter, 3 raadsleden en 3 deskundigen; dat is 7 man. Daarna is er op gezette tijden op
aangedrongen dat die commissie er zou komen, ook nog bij de laatste begrotingsbehandeling. Het is er
niet van gekomen. Ruim een halfjaar, driekwartjaar later wordt er gesproken met een gezelschap uit
de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. De conclusie hiervan was dat b. en w. er mee akkoord
gaan dat aan de raad zal worden voorgesteld geen nieuwe commissie voor het opbouwwerk in te stellen,
dat er nagegaan zal worden of de taakstelling van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening aan
vulling behoeft voor wat betreft het opbouwwerk, dat de samenstelling van deze raad aangepast zal
worden in dier voege dat één lid - en dus niet meer de 7 uit de commissie die op stapel stond - zal
worden toegevoegd aan de R.M.D. Tot slot deelde de voorzitter namens het college mee dat er over een
paar jaar over een breed forum, bestaande uit raadsleden en vertegenwoordigers van het opbouwwerk,
nog eens een keer een evaluatie zal plaats vinden. Ik vraag mij dan ook af waarom dit tussentijdse
sleutelen moet plaats vinden. Het volgende punt is dat dan de Raad voor Maatschappelijke Dienstver
lening vraagt aan het college om een tweetal leden op te nemen in de raad als vertegenwoordiging van
de sectie opbouwwerk. Als dat allemaal gebeurd is dan komt de raadsbrief en daarin vind ik eigenlijk
helemaal geen duidelijke motivering waarom men zo van het ene onderwerp op het andere is overgestapt
en waarom nu plotseling de commissie verdwenen is en het opbouwwerk met één lid zou moeten opgaan
in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Wij hebben moeite met het voorstel dat u aan de raad
doet, maar wi j zouden er nuom de zaak niet langer tegen te houden, mee akkoord kunnen gaan wanneer
het aantal leden zou worden uitgebreid tot ten minste 2. Ik wacht de beantwoording van de wethouder af.
In tweede instantie kom ik eventueel met een motie die behalve door mij ondertekend is door mevr.
Visser-van den Bos en mej. De Vos. Die motie houdt in:
"Aan artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening toe te voegen 2 leden voorgedragen door de
gezamenlijke besturen van het plaatselijk opbouwwerk" enz.
Mevr. Visser—van den Bos: Mijn overbuurman en ik willen ongetwijfeld allebei hetzelfde met het
opbouwwerk in onze gemeente, maar toch sta ik wat anders tegenover deze raadsbrief dan hij. Dat de
Commissie voor het Opbouwwerk niet terugkomt vind ik alleen maar een gelukkige zaak. Misschien komt
dat omdat ik met die commissie eigenlijk nooit enige bekendheid heb gehad en ik die alleen maar zie als
een subsidie-aanvragen beoordelende commissie, maar misschien is dat door mij verkeerd gezien. Het
voorstel dat wij nu in handen hebben handelt over de kwestie om het opbouwwerk deel te laten uitmaken
van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Dat juich ik toe, ik vind het zelfs een noodzakelijk
iets. Ik wilde dit graag even toelichten. Het is voor mij onbelangrijk of die raad nu Raad voor het Op
bouwwerk heet of Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, want allebei hebben ze een belangrijke
taak. Er is de taak van het algemeen maatschappelijk werk, het opbouwwerk, het multidisciplinaire werk,
het gezinszorgwerk, het reclasseringswerk, het kinderbeschermingswerk. Ik noem nu een paar taken uit de
Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening en ik dacht dat het bijzonder jammer zou zijn - wij moeten
ons daar verre van houden - wanneer er een soort concurrentie komt over welke tak van die raad het be
langrijkste is. Met elkaar moeten ze het doen en ik zie werkelijk niet anders dan een nevenschikking en
een samenwerking. Het algemeen maatschappelijk werk en al die andere takken van maatschappelijke
dienstverlening die momenteel in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening zitten doen over het
algemeen individueel werk. Daarbij kunnen ze enorm goed samenwerken en kunnen ze niet buiten de
inzichten van die mensen die speciaal in het opbouwwerk te vinden zijn. Die mensen werken met groepen
die ze trachten te stimuleren - vaak met groot succes - om hun eigen problemen aan te pakken. Als ze
daarmee bezig zijn ontdekken ze heel vaak de individuele noden die er in de wijken liggen en wat is er
dan fijner dan wanneer zij zich richten tot die andere takken van maatschappelijke dienstverlening en in
samenwerking hiermee komen tot het aanbieden van de hulp aan de burgerij in onze stad. Juist omdat ik
dat zo noodzakelijk vind zou ik het een ontzaggelijk gemis vinden dat het opbouwwerk niet in de Raad
voor Maatschappelijke Dienstverlening vertegenwoordigd zou zijn, Ik juich deze gang van zaken dus
bijzonder toe met hetzelfde oogmerk als de heren aan de overkant. Ook ben ik het volledig met hen eens
dat een vertegenwoordiging door slechts één lid beslist te mager is. Het opbouwwerk kent zoveel facetten
en het moet bijzonder zwaar zijn als één vertegenwoordiger al die facetten naar voren moet brengen en
op de juiste wijze moet laten doorwerken in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Ik pleit er
dan ook bijzonder graag voor dat er ten minste 2 leden van het opbouwwerk zitting nemen in de Raad
voor Maatschappelijke Dienstverlening. Als wij de andere vertegenwoordigingen in de Raad voor Maat
schappelijke Dienstverlening bekijken dan is het aantal van 2 inderdaad maar heel pover. Ik sta echter