«Trff»--»-1;--f A
28
Ik kom dan bij de concrete vragen van de heer Bouma. Hij zou nog wel mee willen gaan met ons voor
stel maar dan vindt hij één vertegenwoordiger van het opbouwwerk in de Raad voor Maatschappelijke
Dienstverlening te weinig. Dat is voor ons geen principiële zaak. Er is gepraat over twee vertegenwoor
digers, maar toen was de gedachte dat van die twee één medewerker van het C.O.L. was. Toen is onzer
zijds gezegd dat dat niet juist is; er moer een nauw samenspel met het C.O.L zijn, maar een medewer
ker van het C.O.L. hoort niet lid van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening te zijn, die hoort
adviserend lid te zijn. En dat kan die raad in overleg met het C.O.L. zelf regelen; dat is inmiddels al
opgelost. Zo zijn wij dus op één gekomen. Als men nu denkt dat het toch beter is dat, los van die mede
werker van het C.O.L., twee leden extra worden aangewezen - ik denk dat men het daarover in de raad
eens is, want de motie is ondertekend door beide grote fracties -, dan stuit dat bij ons niet op bezwaren;
wij willen daar best akkoord mee gaan als u meent dat dat een goede zaak is. Ik wil u er wel op wijzen
dat het niet zo gemakkelijk is om bestuurders te vinden uit de samenlevingsopbouw die bereid en in staat
zijn om voor de samenlevingsopbouw in een dergelijke raad zitting te nemen. Maar dat is een praktisch
punt en geen principieel punt. Wij zullen daar serieus met elkaar naar zoeken.
De heer Bouma vindt het ten aanzien van de aanwijzing van de leden uit de sector opbouwwerk
beter om de formulering te gebruiken die ook wordt gebruikt t.a.v. een aantal andere bestuursleden van
die raad. Daar staat: "voorgedragen door de gezamenlijke besturen van" enz. Wij hebben ze niet zo vlug
kunnen bedenken, maar als u zegt: In Leeuwarden zijn ook besturen van het plaatselijk opbouwwerk, dan
vinden wij die wel. Wij zullen daarmee dan contact opnemen. Ook daar hebben wij dus geen bezwaar
tegen. Ik moet u zeggen dat de constructie "op aanbeveling van b. en w. gehoord de raad" een soort
noodoplossing is, want het is in wezen geen goede constructie, want de raad moet zelf niet beoordelen
wie lid van de raad wordt. Wij gebruiken die constructie dus alleen als een soort noodverband wanneer
er geen organisaties zijn die een aanbeveling kunnen doen. Ik neem aan dat de ondertekenaars van de
motie zich er van vergewist hebben dat er in Leeuwarden wel degelijk besturen zijn die wij kunnen
rangschikken onder het begrip "besturen van het plaatselijk opbouwwerk". Wij hebben er geen moeite
mee om die passage in het raadsvoorstel te veranderen. In plaats van één vertegenwoordiger zullen er
dus twee vertegenwoordigers worden benoemd op voordracht van de gezamenlijke besturen van het plaatse
lijk opbouwwerk. Wij nemen dus de in de motie staande wijzigingen over.
Er steekt dus helemaal niets achter dit voorstel; ik wil hier nu ook niet verder op ingaan. Ik ben het
eens met hetgeen de heer De Pree heeft gezegd, n.l. dat wij binnen afzienbare tijd - wij hebben hier
tijdens de begrotingszitting uitvoerig en principieel over gepraat - ons nader op de problematiek zullen
beraden; vele facetten van principiële aard die nu aan de orde zijn geweest moeten dan weer op tafel
komen. Ik zou dus willen adviseren dit voorstel met inbegrip van de in de motie staande wijzigingen die
wij overnemen te aanvaarden. Over de principiële kanten van de zaak gaan wij t.z.t. verder praten.
Mevr. Visser—van den Bos: Even een praktisch punt. U zult zeker gemerkt hebben dat, als het voor
stel gewijzigd wordt, in het besluit het aantal leden van 15 in 17 veranderd moet worden.
Ik zou verder nog graag een antwoord hebben m.b.t. het volgende punt. Ik ziehelemaal geen probleemo)
een functionaris en een bestuurder van het C.O.L. deel te laten uitmaken van de Raad voor Maatschappe
lijke Dienstverlening; het kan mij niets schelen wie u het eerste wilt noemen. Ik zou het zelfs zeer waarde
vol vinden als er een functionaris en bestuursl id zitting nemen. Ik hoop dan ook niet dat de redactie dus
danig wordt dat die daarvoor een belemmering zal zijn. Ook bij de andere takken van de maatschappe
lijke dienstverlening wordt aan de besturen van de stichtingen enz. gevraagd om twee leden af te vaar
digen of wat dan ook. Je kunt dus hier ook twee leden laten afvaardigen door het bestuur van het C.O.L.
en aan hen overlaten wie zij afvaardigen. Dat lijkt mij voor het werk erg geschikt.
De heer Bouma: Ik zou nu de motie in willen dienen. (De Voorzitter: Is dat nodig?) Als u de motie
overneemt hoeft het om mij niet. (De Voorzitter: Ik heb toch gezegd dat wij de voorstellen die in de
motie staan overnemen. U kunt zich dus het werk rustig besparen.) U hoeft dus ook de tekst niet?
(De Voorzitter: Die weet ik zo wel.) Akkoord.
De Voorzitter: Over het punt dat mevr. Visser aan de orde stelde zouden wij heel lang kunnen
praten. Ik dacht dat mevr. Visser destijds ook in de gele zaal aanwezig was toen daar een zeer inten
sieve discussie over is gevoerd. Ik zou op dit moment alleen willen zeggen - ik stel de discussie liever
uit tot een gesprek in de toekomst - dat wij met elkaar toch wel een zekere voorzichtigheid zullen
moeten betrachten om teveel beroepswerkers in deze besturen te behalen. Wij hebben dat al leen gedaan bij de
Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening; bij de andere raden is het niet aanvaard. Het is onzerzijds
min of meer gezien als een noodsprong. Er moet wel nauw samengewerkt worden - luister goed wat ik
zeg - en je moet een aantal van deze mensen ook duidelijk als adviserend lid van de raad hebben.
29
Maar wij zullen toch naar mijn mening de nodige voorzichtigheid moeten betrachten om in deze be
stuurlijke instantie deze beroepsmensen te halen die in dienst zijn van die bestuurlijke organisaties in
totaliteit. Het lijkt mij echter beter deze principiële discussie uit te stellen tot een later tijdstip.
Op dit moment is het voor deze oplossing geen probleem.
Wij kunnen nu een beslissing nemen over het raadsvoorstel met dien verstande dat wij het voorstel
wijzigen overeenkomstig de gedachte motie van de heer Bouma, mevr.Visser-van den Bosenmej./De Vos.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de voorzitter gewijzigde voorstel van
b. en w.
Punt34 (bijlage no. 236).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 35a.
Benoemd worden in de Commissie van Rapporteurs voor de behandeling van de ontwerp-begrotingen
1976 en het ontwerp-beleidsplan 1976-1980 de heren J. de Beer, J. Hoekstra, A. Klomp, J.B. Singelsma
en P.D. van der Wal, allen met algemene stemmen.
Punt 35b.
Benoemd worden:
in afdeling I: de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma en A. Willemsma-de Jong en de heren H. ten Hoeve,
J. Schaafsma en J.B. Singelsma, allen met algemene stemmen;
in afdeling II: mevr. mr. E.N.J. Smit en de heren G. Buising, drs. M.H.G. de Greef, H. Meijerhof,
N. Sterk en L. Visser, allen met algemene stemmen;
in afdeling III: mevr. G. Visscher-Bouwer en de heren ir. C.G.H. Geerts, J.F. Janssen, J. de Jong en
W. Miedema, allen met algemene stemmen en de heer O. Heidinga met 33 stemmen (1 stem blanco);
in afdeling IV: de heren J. de Beer, J. Hoekstra, C. de Jong, J. Knol en K. Spoelstra, allen met alge
mene stemmen
in afdeling V: de dames A.J. de Vos en M.M.Th. Visser-van den Bos en de heren S. Bouma, H. Jansma
en P.D. van der Wal, allen met algemene stemmen;
in afdeling VI: de heren A. Klomp, W.S.P.P. de Leeuw, dr. W.A. de Pree en P. van der Veen, allen met
algemene stemmen en de heer A. Pronk met 33 stemmen (1 stem blanco).
Mevr. G. Visscher—Bouwer en de heer C. de Jong vormden met de voorzitter het stembureau.
De Voorzitter sluit, om 23.10 uur, de vergadering.