Punten 11 en 12 (bijlagen nos. 283 en 282). De Voorzitter: Alvorens ik deze punten ter discussie stel geef ik weth. Rijpma het woord om nog een nadere toelichting te geven. De heer Rijpma (weth.): In de raadsbrief, behorende bij punt 11, staat dat wij aan de heer Zwart 13 m2 grond hebben aangeboden en dat hij ons heeft laten weten geen belangstelling te hebben voor dat deel van het terreintje. Inmiddels heeft de heer Zwart laten weten dat hij deze 13 m2 wel wil aankopen. Het college is bereid om de suggestie van de Commissie Grondbedrijf te volgen om, gezien het feit dat op deze grond een erfdienstbaarheid rust, hem dit perceeltje grond aan te bieden voor 1 De heer Ten Hoeve: Hoewel er dan op een bepaald punt overeenstemming is bereikt ben ik nog niet helemaal tevreden over deze zaak. Het lijkt mij goed de punten 11 en 12 tegelijk te behandelen omdat deze twee punten ten zeerste met elkaar samenhangen. Het gaat hier om de verkoop van een stuk grond. Dat is voor de gemeenteraad niet iets uitzon derlijks; dat doen wij regelmatig. Wat hier echter wel uitzonderlijk is is dat het gaat om een stuk grond dat wij vanavond eventueel verkopen maar waarop al gebouwd wordt. Mijn vraag is: Hoe kan het gebeuren dat op een stuk grond, waarover de raad nog moet beslissen of het verkocht zal worden of niet, gebouwd kan worden? Is er een bouwvergunning? Een andere vraag die er in dit verband ook bij gesteld moet worden is: Zijn er t.a.v. het bouwen op die grond door de wethouder toezeg gingen gedaan over het feit dat de verkoop wel plaats zou vinden en dat er wel gebouwd zou mogen worden? Mijn tweede punt betreft de procedure die in de loop van de jaren - dat woord mag ik wel gebruiken - is gevolgd. De heer Zwart heeft in 1973 gevraagd of hij de grond achter zijn woning mocht kopen. In 1975 heeft hij dat opnieuw gevraagd. Het is afgewezen, er was een bestemmingsplan in voorbereiding, op die plaats zou een weg moeten komen. Na hem heeft, eveneens in 1975, de firma Bosma gevraagd of hij het stuk grond mocht kopen; ook die firma heeft een afwijzend antwoord gekregen, want er was nog steeds een bestemmingsplan, met daarin een weg, in voorbereiding. Plotseling blijkt dat de firma Bosma over de grond kan of in ieder geval gaat beschikken. Wij krijgen dan vervolgens een raadsbrief. Eerst staat op de agenda het bezwaar van de heer Zwart; hij vraagt toch nog het stukje grond te kunnen kopen. Er staat in de raadsbrief: Dat kan niet want wij stellen u bij punt 12 voor om het aan de firma Bosma te verkopen. Nu, dat vind ik geen argumentatie voor de verkoop. Ik zou zeer uitdrukkelijk van u willen weten waarom u besluit de firma Bosma dit stuk grond te gaan verkopen. Daar moeten argumenten voor zijn. Wij kunnen niet voorbij gaan aan het feit dat in 1973 en daarna nog eens in 1975 een burger gevraagd heeft of hij een stuk braakliggende grond kon kopen. Wanneer daarna andere beslissingen genomen worden, een andere koers wordt gevaren, dan moeten daar argumenten voor zijn. Alleen die argumenten kunnen die andere koers rechtvaardigen en die zullen dit voorstel dan eigenlijk ook waar moeten maken. Ik zou graag op de door mij gestelde vragen uw antwoord willen horen. De heer Van der Wal: Ik sluit mij bij de woorden van de heer Ten Hoeve aan want ik had eigen lijk dezelfde vragen. De heer Spoelstra is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Rijpma (weth.): De procedure die bij deze verkoop gevolgd is is niet zoals die had moeten zijn. Ondergetekende heeft bij de beoordeling van de mogelijkheid van de besteding van dit stukje grond onvoldoende rekening gehouden met de voorgeschiedenis. Op het moment dat deze geschiedenis speelde was hij er niet van op de hoogte, alleen hij had er wel van op de hoogte kunnen zijn. Hier is dus duidelijk sprake van enige onzorgvuldigheid mijnerzijds. Wanneer ik verder mag motiveren waarom wij voorstellen om aan de heer Bosma 23 m2 grond te verkopen dan gebeurt dat op puur zakelijke argumenten, n.l. omdat het Vliet indertijd bestemd is om zich te ontwikkelen tot een gebied met dienstverlenende bedrijven. Daartoe hebben wij een actief verwervingsbeleid gevoerd. Wij hebben verschillende eigendommen verworven, wij zijn nog bezig om verschillende eigendommen te verwerven en die eigendommen opnieuw ter beschikking te stellen aan burgers die een bepaald soort dienstverlenend bedrijf hebben. Het bedrijf van de heer Bosma maakt op het ogenblik een actieve ontwikkeling door en de aard van het bedrijf van de heer Bosma past op het Vliet. De heer Bosma heeft een bouwontwerp gemaakt. Aan dat bouwontwerp ontbrak een 9 bepaalde hoek; het was een zeer gewrongen geheel. Dit werd veroorzaakt door het feit dat aan de heer Bosma op zijn verzoek om hem een stuk grond te verkopen negatief beschikt was. Nogmaals, ik had de voorgeschiedenis moeten kennen; op het moment dat ik de zaak daar beoordeelde was ik er niet van op de hoogte. In het belang van de vestiging van de heer Bosma is het gewenst om hem die 23 m2 te verkopen, omdat daardoor de bedrijfsmogelijkheden van de heer Bosma ter plaatse zo goed mogelijk zijn. Dat is de reden waarom het college voorstelt om 23 m2 grond aan de heer Bosma te verkopen ter afronding van zijn bouwplannen daar. De heer Bosma heeft uit de ter plaatse gebezigde woorden van de wethouder, dat hij bereid was te bevorderen dat dit stukje grond aan de heer Bosma verkocht werd en daartoe voorstellen te zullen doen aan de Commissie Grondbedrijf, geconcludeerd dat hij inmiddels wel met de voorbereidende bouwwerkzaamheden zou kunnen beginnen. Toen duide lijk werd dat hier ook andere belangen in het spel waren is de heer Bosma nadrukkelijk verzocht om met elke bouwactiviteit ter plaatse te stoppen totdat de raad over deze verkoop beslist had. De heer Ten Hoeve: Om met dat laatste te beginnen, de heer Bosma bouwde vanmiddag nog, dus die aanzegging heeft weinig effect gehad. Om op de zakelijke argumenten in te gaan, ik ben het met u eens dat wij altijd voorgestaan hebben dat er op het Vliet dienstverlenende bedrijven zouden komen. Er zijn mogelijk ook nog wel een aantal andere argumenten aan te voeren. Ik vind dat ze uitdrukkelijk in de raadsbrief hadden moeten staan. Het gaat hier om twee partijen en een burger voelt zich onrechtvaardig behandeld. Hem had duidelijk gemaakt moeten worden waarom de beslissing op deze manier genomen is. Ik ben het met de zakelijke argumenten eens. Van de procedure hebt u gezegd dat er fouten zijn gemaakt; dat ben ik ook met u eens. Ik vind het jammer, vooral omdat die burger er bij betrokken is. Wij wor den hier bovendien voor een voldongen feit gezet en dat is ook iets dat wij niet moeten hebben. Tenslotte wil ik nog opmerken dat gemaakte fouten toch niet moeten leiden tot het nemen van verkeerde beslissingen, beslissingen die ingaan tegen de lijn van de raad. Daarom zullen wij toch met dit voorstel akkoord gaan. De heer Van der Wal: De wethouder heeft gezegd dat wij op het Vliet een dienstverlenende bestemming hebben; dat is volgens hem het beleid van de raad, zie ook de actieve aan- en verkoop- politiek die de gemeente daar pleegt. Nu kan ik mij niet herinneren dat wij dat de laatste jaren gedaan hebben bij het stuk Vliet dat tussen de Bleeklaan en de binnenstad ligt. Bovendien valt dit stuk van het Vliet duidelijk onder het toekomstige bestemmingsplan Molenpad of hoe dat ook maar heet. Dit bedrijf creëert nu b.v. een uitgang - daar werkt de gemeente door deze verkoop aan mee - waardoor het mogelijk wordt dat de aan- en afvoer over het smalle Molenpad gaat. Dit zijn allemaal dingen die wij op het ogenblik niet kunnen keren, want wij hebben geen bestemmingsplan. Maar wij hebben ook niet - ik kan het mij tenminste niet herinneren - vastgesteld dat bij voorbaat alle dienstverlenende bedrijven aan het Vliet die iets willen voorrang krijgen boven een woonfunctie of een andere functie. Het is alleen maar een pleidooi om zo snel mogelijk wel een beleidsuitspraak over de omgeving van het Vliet te doen; de eerste beleidsuitspraak zal dan wel in het kader van het structuurplan voor de schil moeten komen. Ik zie eigenlijk niet zo goed het argument dat dit een dienstverlenend bedrijf is en dat wij dat dus moeten stimuleren. Ik vraag mij dan af: Ten koste waar vanen waar moet je dit aan afwegen? Hierbij speelt dan b.v. het Molenpad een rol; je krijgt daar vermoedelijk meer verkeer, want daar komt waarschijnlijk de aan- en afvoer van dat bedrijf. Ik kan mij dat uit het oogpunt van dat bedrijf wel voorstellen, maar de wijk die daar achter ligt krijgt er last van. Op zo'n manier werken wij dus, via dit kleine voorstelletje tot grondverkoop, indirect hier nog aan mee ook. Dan nog even het punt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. De heer Zwart was duidelijk eerder, enkele jaren eerder zelfs. De wethouder heeft al gezegd dat er fouten zijn gemaakt. Ik kan mij best voorstellen dat, als je een beetje vlot besturen wilt, dit soort dingen wel eens voorkomt. Het is natuurlijk niet goed te praten, maar ik wil hem er ook niet te hard over vallen. Ik vind wel dat wij de heer Zwart alsnog het hele stuk grond hadden moeten verkopen. In de Commissie Grond bedrijf werd gezegd: Wat staat daar nou, dat is een oud krot en wat wil die man er mee; op zo'n manier werd er over gepraat. Ik vind dat dat buiten de discussie moet blijven, ook in de Commissie Grondbedrijf. Wat er met dat stukje grond gaat gebeuren, als wij er geen bedoeling mee hebben en het verkopen, kunnen wij niet vaststellen; dat kan alleen via een bestemmingsplan. En dan moet je het voordeel van de twijfel geven aan de heer Zwart; dat is mijn persoonlijke mening. Ik kan om die reden eigenlijk niet akkoord gaan met deze twee voorstellen. Ik vind dat wij dit hele stukje grond aan de heer Zwart hadden moeten verkopen; ik ga dus niet akkoord met deze voorstellen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 5