16 De Voorzitter: De conclusie die ik heb getrokken lijkt mij de meest juiste. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toe zegging van de wethouder. Punt 16 (vervolg). De heer Ten Brug (weth.): Zoals van mevr. Visser te verwachten was is zij danig gedoken in de belastingverordening voor het Muziekinstituut; wij weten dat dat haar bijzondere belangstelling heeft en dat is vanavond, dacht ik, ook al weer duidelijk gebleken. Mevr. Visser is begonnen met een aantal algemene opmerkingen waaruit m.i. grofweg geconsta teerd kan worden dat zij het in beginsel met het college eens is wat betreft de wijziging van het systeem die wij op dit moment voorstellen. Zij heeft bij die algemene opmerkingen ook een aantal dingen gezegd over de stijging van de netto lasten van het Muziekinstituut. Dat is een bekende zaak; dat blijkt ook duidelijk uit de begroting en het beleidsplan. Wij hebben die stijgende lasten ook in een sluitend beleidsplan opgenomen. Daarover is, dacht ik, de vorige maal weinig kritiek geweest in deze raad. Ik wil er verder op wijzen dat wij op het ogenblik bezig zijn dat in te vul len in een wijzi ging van de belastingverordening, zodanig dat de 325.000,rechten die in de begroting 1975 waren geraamd er ook uit komen. Dat was de begrenzing waarbinnen wij dit voorstel hebben gebracht. Daarbij zijn wij uitgegaan van twee zaken, n.l. dat de maximum verhoging - dat geldt dan het hoogste tarief - niet hoger zou moeten zijn dan 10% omdat wij anders moeilijkheden zouden krijgen met goedkeurende instanties en verder dat, als het mogelijk zou zijn, wij aan de voet zo weinig mogelijk nieuwe lasten zouden moeten invoeren of, mocht dat kunnen, zelfs enige verlaging zouden moeten toepassen omdat ons uit de ontwikkeling is gebleken dat het aantal mensen dat in de hogere groep zit een vrij groot gedeelte is van de ouders van de leerlingen van dit instituut, een groep die ook gegroeid is - dat staat ook in het stuk - door de langzame stijging van de inkomens; wij kregen een opeenhoping van belastingplichtigen in de hoogste groep. Wij wilden dus een opbrengst van 325.000,en geen grotere verhoging dan 10%. Wij hebben, handelend binnen deze voorwaarden, bekeken hoe dit in de verordening zou kunnen worden neergelegd. Dat was op twee manieren moge lijk. Je zou met de grens van 420,de 6 groepen uit kunnen breiden tot 8 groepen; dat zou ook wel ongeveer met hetzelfde systeem kunnen. De groep van 320 die er aanvankelijk in zat zou dan terug lopen tot ongeveer 210. Maar toen wij deze zaak nader analyseerden bleek dat dat zijn bezwa ren heeft; dat staat, dacht ik, ook in het voorstel. Tot nu toe hebben wij in feite de situatie gekend dat er op het tarief 10% bij kwam, maar dat een groot deel van de ouders meer dan 10% meer zouden moeten betalen omdat zij door stijging van inkomen ook in een hogere groep terecht kwamen. In feite betekent dat dus dat in voorgaande jaren een groot aantal ouders een grotere extra bijdrage is gevraagd dan 10%. Daarom hebben wij een andere oplossing gekozen. Mevr. Visser heeft deze oplos sing niet bestreden; zij vindt die ook beter. Wij hebben dus niet gekozen voor de indeling in een groter aantal groepen, maar voor het starten bij een schoolgeldmaatstaf van 1.200, wat onge veer overeen komt met het minimum loon en dan zo per 100,meer 4,er bij; dan komen wij ineen lange rij zo ongeveer bij een inkomen van 33.000,op het maximum tarief. Als wij dit tarief toepassen op de huidige bevolking van het Muziekinstituut komen wij zonder meer op het bedrag van 325.000,dat in de begroting 1975 aan lesgelden is geraamd; dat is eigenlijk de meest een voudige uitleg van de situatie waarin wij staan en over meer gaat het ook niet, want er is bij de begroting 1975 b.v. niet gezegd: Jullie willen nu wel naar 325.000,--, maar wij vinden eigenlijk dat dat 4 ton zou moeten zijn. Wij konden dus ook niet anders handelen dan binnen het kader van deze 325.000, want in feite is dit een uitvoeringsbesluit van een besluit dat bij de vaststelling van de begroting 1975 is genomen. Mevr. Visser heeft ons een staatje voorgelegd waar weinig aan mankeert; daar valt weinig op af te dingen. Zij heeft in dat staatje duidelijk laten uitkomen dat bij het oude systeem, wanneer men door loonsverhogingen in een hogere groep komt, de verhoging nogal fors is. Ons voorstel houdt in dat wij starten met een lesgeld van 200, dat, door een verhoging van 4, per 100, schoolgeldmaatstaf meer, oploopt tot 420, In het voorstel van mevr. Visser wordt begonnen met een lesgeld van 210,voor de laagste groep en dat loopt op met 5,waarbij zij wil gaan tot een lesgeld van 515, Wat dat laatste betreft, daar heb ik twee bezwaren tegen, le dat wij dan boven de 10% komen en niet zeker zijn of wij goedkeuring op deze verordening krijgen en 2e dat wij dan - dat is een bezwaar dat van deze kant al vaker in deze zaak is geuit - op een uurtarief komen dat boven de 1 .000,ligt; wij menen dat wij dan toch wel duidelijk afstand nemen van de gemiddelde particuliere tarieven en dat achten wij niet een gunstige situatie, ook niet voor het instituut. Men zou kunnen zeggen: Nou ja, misschien vindt er dan binnen de beschikbare lessen een verschuiving plaats naar de lagere inkomensgroepen, maar op dat moment verlies je dan tevens de 17 inkomensgroepen die het meest betalen en - dat is interessanter voor de inkomsten - waar wij het minst op toeleggen. Het volgende bezwaar tegen het voorstel van mevr. Visser is voor mij - het maakt in feite niet veel uit of je bij 200,of bij 210,begint en of je met 4,of met 5, omhoog gaat; dat tast het principe niet aan - dat wij dan weer dezelfde situatie krijgen als waarin wij door de loonsverhogingen zo langzamerhand terecht gekomen waren, n.l. dat wij een geweldig grote groep in de maximum groep krijgen. Bij het voorstel van mevr. Visser zit je bij 30.000,al op het maximum en bij ons voorstel zit dat in de buurt van de 34.000, Waar dit een uitvoering betekent van een besluit dat bij de begroting is genomen, waar de verschillen gering zijn en waar wij het er over eens zijn dat het een gelukkige omstandigheid is dat wij de tarieven voor de lagere inkomensgroepen niet eens hoeven te verhogen maar zelfs iets kunnen verlagen - dat is bewust gebeurd; wij hopen dat dat stimulerend zal werken op de deelneming aan het instituut - zou ik willen voorstellen om het voorstel van b. en w. te aanvaarden zoals het er ligt. Mevr. Visser heeft ook nog een aantal opmerkingen gemaakt over het kostendekkend tarief van het algemeen vormend muziekonderwijs. Dat is misschien wel bijna kostendekkend, maar ik geloof dat dat op zichzelf geen bezwaar is. Wij gaan de tarieven niet zo zien dat wij zeggen: Bij de individuele lessen is het tarief 50% of een ander percentage kostendekkend, bij de andere tarieven moet dan hetzelfde percentage worden aangehouden. Het gaat er m.i. om of de tarieven billijk zijn en nog op te brengen zijn. Ik geloof dat bij het a.m.v.-tarief tot nu toe blijkt dat dat wel het geval is. Ik ben best bereid - dat wil ik mevr. Visser wel toezeggen - om dit bij een wijziging van de verordening in 1976 opnieuw te bekijken. Wij zijn regelmatig bezig met het wijzigen van deze verordening. Wij zullen, het principe handhavend, moeten bijschaven om onbillijkheden er uit te halen; dat is - mevr. Visser erkent dat ook - in wezen in dit voorstel ook gelukt. Wij zullen echter in de loop der jaren - misschien volgend jaar wel - deze zaak opnieuw moeten bekijken. Er is mis schien wel een reden om dit te bekijken omdat wij dit eens zouden moeten toetsen aan de ta rieven zoals die op het ogenblik gelden voor het Kreativiteitscentrum. Wij moeten n.l. voorkomen dat er een wat vreemde concurrentie ontstaat tussen het Kreativiteitscentrum en het Muziekinstituut dat ons oudste creativiteitscentrum is, als ik het zo mag omschrijven, zij het op een wat beperkter terrein. Wij zijn ook bezig te bekijken hoe wij een samenwerking tussen beide instituten tot stand kunnen brengen, hun zelfstandigheid handhavende ook al omdat het op één hoop gooien niet zo gemakkelijk is omdat het ene particulier initiatief en het andere overheid is; de subsidieregelingen zijn helaas en voor mij onbegrijpelijk niet gelijk, de regeling voor het Kreativiteitscentrum is veel gunstiger dan die voor het Muziekinstituut en het is niet mogelijk met een handige slag het Muziek instituut onder het Kreativiteitscentrum te brengen en daardoor meer subsidie van rijkswege te krijgen. Ik geloof dat wij deze dingen nog eens nader zul len moeten bekijken en ik zou wi I len voorstel len om dit voorstel te aanvaarden dat voor sommige groepen een voordeel is - gelukkig dat dat kan - en waardoor wij inderdaad de 325.000,halen die wij geraamd hebben. Laten wij ons in de loop van 1976 nog eens nader beraden over deze hele affaire waarbij de raad zich dan uiteraard bij de begro ting 1976 over de netto lasten van dit instituut kan uitspreken. Dan hebben wij weer een nieuwe basis om de verordening nader te bekijken. Mevr. Visser—van den Bos: Ik heb een aantal punten opgeschreven uit het betoog van de wet houder waarover ik nog iets wil zeggen. Ik begin maar met het verhaal over het Kreativiteitscentrum en het Muziekinstituut. Eerlijk gezegd - die omissie zal wel bij mij liggen - weet ik niet welke relatie daar nu eigenlijk precies ligt. Ik denk toch niet dat er aan het Kreativiteitscentrum door vak lui muziekonderwijs gegeven wordt, maar misschien is dit een prachtig onderwerp voor de begrotings behandeling; als wij er nu over gaan praten dwalen wij teveel af van het punt waar het eigenlijk om gaat. De wethouder komt er in zijn betoog steeds weer op terug dat wij bij de begroting akkoord gegaan zijn met het feit dat daar 325.000,in stond als inkomsten uit lesgelden voor het Muziek instituut. U zult moeten toegeven dat in de begroting wel meer cijfertjes staan die bij nadere bestude ring wel enige correctie zouden vereisen; zo is b.v. ook wel bekend dat de uitgaven die voor 1975 genoteerd staan niet kloppen voor het Muziekinstituut. (De heer Ten Brug (weth.): Nee, en de netto lasten voor 1976 zijn lager.) Dat is natuurlijk erg verblijdend. Daarover horen wij dan ook graag van u bij de begrotingsbehandeling. Ik vind dat argument van die 325.000,dus helemaal geen sterk argument. Als wij op het moment van de begrotingsbehandeling akkoord gaan met die 325.000, ban is dat natuurlijk geen enkele reden om, wanneer ons een tariefwijziging voorgelegd wordt, te zeggen dat dat niet veranderd kan worden. Wanneer wij nu zo omlaag gaan dan duurt het jaren eer wij weer een beetje omhoog gaan. Het is natuurlijk wel leuk om te zeggen dat de wijziging die ik voorstel m.b.t. de 210,in plaats van 200,enz. weinig zoden aan de dijk zet; maar het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 9