ÉÜfl iJCtRSV De Voorzitter: Aan de andere kant is het logisch dat, wanneer dat rapport door de regio wordt uitgebracht, dit aanleiding kan zijn dat wij onze visie moeten bijstellen. Dat zullen wij dan ook doen. Wij mogen echter niet verwachten dat wij over 1 of 2 maanden - dat weet mevr. Brandenburg ook heel goed - een rapport hebben dat ons voldoende inzicht geeft om er onze beleidsvisie op te base ren; dat zal iets langer duren. Natuurlijk zullen wij - weth. Eijgelaar heeft dat ook al gezegd - onze visie inbrengen in het overleg en als de regio een rapport heeft uitgebracht zullen wij ons er ook echt op moeten beraden in hoeverre wij onze beleidsuitgangspunten moeten aanpassen. (Mevr. Brandenburg— Sjoerdsma: Dat rapport komt ongeveer in april; over dit punt zijn wij het dus eens. Er is in de commissie - ik denk dat het dit voorjaar was dat de commissie de eerste gegevens had - al de vraag gekomen van u of van de ambtenaren, dat weet ik niet, of de gegevens die wij over andere gemeenten hadden ook naar de afdeling V.O.W. konden worden doorgespeeld. Dat is gevraagd in de commissie en de commissieleden hebben dat goed gevonden. Alle gegevens die de commissie bekend zijn, aantallen en alles wat daar verder omheen speelt, zijn dus ook bekend bij de ambtenaren - misschien niet bij b. en w. - van de gemeente Leeuwarden.) Als u het zo opvat dat wij het hadden moeten inbrengen dan heb ik toch echt wel twijfel. Een aantal gegevens is inderdaad bekend, maar er is in regioverband geen enkele beleidsuitspraak gedaan. Dus wij hadden geen keus, wij moesten doorgaan met het materiaal en de uitgangspunten die wij hadden, daarbij doorbordurend op het woningmarktonderzoek Priemus en hetgeen wij zelf nadien hebben gedaan. Wij hebben de zaken aan gepast en u een nieuwe visie gegeven. Het enige alternatief zou zijn geweest - ik wil niet over drijven - dat wij nog een halfjaar tot driekwart jaar hadden moeten wachten, want voordat het de regioraad is gepasseerd en er werkelijk een standpuntbepaling is verloopt wel enige tijd. (Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Ik kreeg alleen - misschien is dat dan ten onrechte - uit de nota het idee dat wij weer zo gaan opereren alsof hef alleen om Leeuwarden gaaf; dat was mijn angst. Daarom ben ik over die regiocommissie begonnen.) Het is ook goed dat u het hier zegt en dat in deze zaal daarop is ingegaan. Weth. Eijgelaar heeft gezegd dat wij deze gegevens in die discussie in zullen moeten brengen. Wat wellicht nog belangrijker is, is dat het op het moment dat de regioraad een nota heeft vastgesteld omtrent de woningsituatie en eventueel een woningbeleid in de regio, onze taak en de taak van de omliggende gemeenten is te toetsen of ons eigen beleid op grond van die nota al dan niet moet worden aangepast. Wij zullen dat ook zeker doen. Daarom is het ook goed dat u dit geluid hebt laten horen en dat iedereen weet dat wij niet van plan zijn, niettegenstaande hef feit dat er een regio is, domweg een eigen beleid te voeren, maar duidelijk van plan zijn deze zaken met elkaar te vergelijken en daaruit de consequenties te trekken. Dat zal straks in deze zaal moeten ge beuren De wethouder is nog niet ingegaan op de motie van de heer Van der Wal die vraagt om de 250 woningen die in de nota zijn aangegeven niet als uitgangspunt in de planning op te nemen. De heer Rijpma (weth.): Wij zijn er bij onze prognoses van uitgegaan dat een onttrekking van 250 woningen op basis van de gesprekken die wij gehad hebben een reële zaak is. Het zijn niet alleen de woningen van de woningbouwcorporaties die daarvoor in aanmerking komen, het zijn hier en daar ook particuliere woningen. Als u naar de Transvaalwijk kijkt dan zijn er in het renovatieplan duidelijk woningen geamoveerd met de bedoeling om ruimte te creëren voor sport- en spelvoorzieningen en voor wijkvoorzieningen die geen woningen zijn. Dat betekent dat onze visie op dit moment is gebaseerd op het feit dat uit de ter beschikking staande gegevens een onttrekking van 250 woningen reëel is. Wij ont trekken zelf niet 250 woningen aan het bestand. Op basis van de plannen die straks tot ons komen zal moeten blijken of die onttrekking van 250 woningen een reële zaak is. Dit is een administratieve be nadering, zou ik willen zeggen, van de beleidsproblemen waarover wij een indicatieve beslissing moe ten nemen. Wanneer over 1 of 2 jaar blijkt - de raad heeft gevraagd de nota ieder jaar bij te stellen - dat een onttrekking van 250 woningen niet reëel is dan zullen wij op een andere fabel over moeten springen of zullen wij de tabellen bij moeten stellen. Ook als blijkt dat de woningbezetting niet 2,65 is zullen wij moeten bijstellen, ook als ons uitgangspunt dat er een geboorte-overschot is niet juist is ge weest zullen wij bij moeten stellen. In hef rekenmodel dat wij op het ogenblik hanteren menen wij dat het, zowel op grond van de uitspraken die ons bekend zijn van de woningbouwcorporaties als op basis van de gegevens die uit de woonwijken tot ons komen om allerlei voorzieningen te creëren, op dit moment verstandig is om die 250 woningen in de berekeningen te handhaven. Maar de heer Van der Wal mag in de nota die 250 woningen niet interpreteren alsof dat van b. en w. een beleidsdoel stelling is. (De Voorzitter: Het is alleen een constatering, verder niets.) De beleidsdoelstelling is dat wij op basis van deze gegevens menen dat hef verantwoord is om 500 nieuwe woningen per jaar te bouwen. Wanneer u die 250 te amoveren woningen er uit haalt dan moet de beleidsdoelstelling duidelijk anders geformuleerd worden, want dan komen er heel andere gegevens te voorschijn. 25 De Voorzitter: Deze toelichting moet er wel even zijn, mijnheer Van der Wal, anders zou uw motie - het is uw goed recht die in te dienen - een verkeerde indruk wekken. Bij het lezen van de motie dacht ik ook direct dat u er van uitgaat dat die 250 woningen een beleidsdoelstelling van ons is die u niet gerealiseerd wilt zien dan na een onderzoek. Maar dat is niet zo, wij hebben gewoon geconstateerd dat dat getal op basis van de gegevens van Bouw- en Woningtoezicht reëel is om in de komende jaren van uit te gaan. Het is dus alleen een constateren. Wij hebben niet gezegd: Wij gaan zoveel woningen afbreken. Het lijkt ons echter een logisch getal gelet op alle omstandigheden. De heer Hoekstra: Op blz. 5 van de nota schrijft u: "Wij zijn van mening dat het aanbeveling verdient om de woningproduktie in 1978 en 1979 op te voeren tot de gewenste hoeveelheid van 500 woningen door een aanvang te maken met de realisering van het bestemmingsplan Camminghaburen." U praat in dit stuk ook over het feit dat de eerste aanpak in Camminghaburen van een behoorlijke omvang moet zijn. Naar aanleiding daarvan meen ik te mogen stellen dat de 500 woningen die wij daar zouden gaan realiseren niet in de berekeningen van de bijlage zijn opgenomen. Wij praten voor 1978 en 1979 over 384 woningen in bekend staande plannen. (De heer Rijpma (weth.): Als wij in die jaren 500 woningen willen realiseren moet er nog een bepaald aantal bij - dat heb ik u ook al ge zegd -, want dat is de aftreksom.) Niet helemaal, want het zou geen plan worden van enige omvang als je praat over 116 woningen. Ik dacht dus dat ik mag stellen dat de woningbouw in Cammingha buren niet in de berekeningen is opgenomen. U hebt een indicatie willen geven wat u voor de komen de jaren voor ogen staat. Ik zou u ook een indicatie willen geven en wel de volgende. Als je inder daad de woningbouw in Camminghaburen niet in de berekeningen opneemt dan betekent dat in feite dat, als ik het goed heb berekend, de leegstandcijfers weergegeven in de bijlage moeten worden verhoogd met hef aantal woningen dat in Camminghaburen gebouwd zal worden. Ik heb bijlage II A genomen, dat is niet de somberste en ook niet de meest optimistische bijlage. Daar zit nog een foutje in van ongeveer 100 woningen betreffende 1977: 560 - 250 is n.l. 310 en niet 210. De woningvoor raad gaat dan van 32.480 naar 32.580; dat scheelt 100 woningen meer in de leegstand. Wij moeten de leegstandcijfers zoals die aan het eind van de bijlage zijn genoemd dus met ongeveer 500 wonin gen vermeerderen. U ziet dat kennelijk niet, maar het is toch zo; u kunt dat narekenen. (De heer Rijpma (weth.): Ik dacht dat uw berekeningswijze niet klopte.) Maar het klopt wel. Ik zou het nog maar eens narekenen als ik u was. Als je dat verder uitwerkt dan kom je niet bij de 2 a 3% leegstand die in de nota wordt genoemd, maar kom je op een leegstand van ongeveer 5^%; ook dat kunt u na trekken. In de exploitatie van de woningwetwoningen wordt normaal rekening gehouden met 2% leegstandverliezen; u hebt dat straks genoemd. Wij blijven dus zitten met gemiddeld 3% ongedekt tekort; omgezet in geld betekent dat in feite 3% van rond 32.000 woningen is 960 woningen met een gemiddelde jaarhuur van 3.500,- die huur is, dacht ik, niet te hoog - en dat betekent een strop van ruim 3 miljoen per jaar huurderving. Ik spreek dan niet over de 2% maar duidelijk over het stuk overproduktie. Dit verlies zal op welke wijze dan ook door de burgerij moeten worden gedragen. Ik vind dit een moeilijke zaak en ik sluif mij dan ook graag aan bij de mening van de heer Schaaf- sma om zeker niet te gaan tot 1985 met deze nota maar ons te beperken. Ik stel u daarom voor om ons toe te zeggen dat het college ons over niet al te lange tijd - ik denk aan een termijn korter dan een jaar - te informeren over de mogelijkheden hoe de behoefte aan te bouwen woningen op een wat meer verantwoorde wijze kan worden vastgesteld. Ik heb, wanneer u dit voorstel niet zou kunnen overnemen, een motie van die inhoud in petto. De hear Miedema: It docht my goed dat op de earste side fan de nota stiet dat elts jier op'e nij de nota oan de ried oanbean wurde sil mei de nije sifers, sadat wy elts jier wer us bilied fêststelle kinne. Ik haw strak ek net sein dat op dit momint in kar makke wurde moat ut de bylagen, dus om to sizzen dat der 500, 600, 700 of 300 wenningen per jier komme moafte, hwant dat witte wy noch net, dat wit net ien. Der is a I linne ós frees dat wy tokoart sjitte sil IeWy wol Ie ek mei k lam it kol leez je forsykje om alles to dwaen om de mooglikheden foar hannen to hawwen om yn to gripen. It is forlied- lik om der op dit momint op yn to gean, mar ik sil dat net dwaen, hwant jo sjogge op jou horloazje. Ik wol allinne de winsk utsprekke dat der dit jier in foorstel foar Camminghabuorren komt; yn de nota steane 5 mooglikheden en wy hoopje dat der yn it foorstel oangeande Camminghabuorren ek 5 mooglikheden komme sadat wy kar hawwe en dat der net in foorstel komt dat it sa en sa moat omt wy oars to let binne. Dan wol ik dochs noch even werom komme op de bouterreinen dy't yn Aldlan-east lizze. Ik nim oan dat der oerliz is mei de eigners fan it Westein en ik soe der priis op stelle dat it kolleezje pro- bearref nei to gean hoe't de plannen binne hwat de oantallen en de typen oangiet en dat it dan ris bisjochf oft it ek sin hat om m.b.t. de oerbliuwende kavels yn Aldlan-east de ried in wizigingsfoarstel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 13