hoe de verhoudingen op dit moment zijn. De raad en het college hebben beide de gelegenheid om op basis van deze uitgangspunten zo reëel mogelijk te discussiëren. Ik dacht dat dat vanavond ook op een goede wijze gebeurd is. De heer Knol heeft nogmaaIs aangedrongen op een woningmarktonderzoek. Hij haalt daarbij de SER aan; als hij de zinsnede die hij voorlas uit het rapport van de SER op het college toepast dan blijft er van het college niet veel heel. De raad heeft in ieder geval bij de begrotingsbehandeling de gelegenheid om deze onbekwaamheid van het college door maar 25.000,uit te trekken te cor rigeren. De heer Knol heeft ook even aangegeven waar hij meent dat het geld vandaan kan komen. De woningbouwcorporaties hebben in meerderheid meegedeeld dat zij niet van zins en willens zijn om ook maar één cent aan een woningmarktonderzoek uit te geven. Ik ben dus niet in staat de reken som te maken die de heer Knol maakte. De Voorzitter: Is de heer Hoekstra overtuigd of wil hij toch nog zijn motie indienen? De heer Hoekstra: Ik wil wel een motie indienen, maar ik wil eerst nog graag even ingaan op een opmerking van de wethouder. (De Voorzitter: U hebt de tweede instantie al gehad.) Mijn reken sommetje is kennelijk wat te moeilijk geweest en ik wil het de wethouder graag wat gemakkelijker maken; beschouwt u mijn opmerking dan maar als een interruptie. (Gelach) Als je uitgaat van een gemiddelde jaarhuur van 3.500,dan zit je, dacht ik, niet ver mis. Als je dan de leegstandcij- fers van 1978 neemt dan kom je toch nog altijd op een 1.300 woningen. Als je dan 1.300 maal de jaarhuur neemt dan kan je gemakkelijk uitrekenen waar dat op uit komt, dan kom je al boven de 4 miljoen. Ik zit dus nog te laag. Ik zal nu mijn motie voorlezen. Die luidt: "De raad van de gemeente Leeuwarden, bijeen op 27 oktober 1975, besluit de Nota Woning bouwbeleid 1975 voorlopig voor de duur van 2 jaar als beleidsinstrument te accepteren en draagt het college op ondertussen na te gaan of het mogelijk is de behoefte aan te bouwen woningen op een meer verantwoorde wijze vast te stellen en dit binnen 1 jaar aan de raad voor te leggen." De Voorzitter: Wij stellen voor de nota vooralsnog als beleidsinstrument te aanvaarden en u wilt daar 2 jaar van maken. "Vooralsnog" betekent dat je er elk jaar mee kunt ophouden, maar het is uw goed recht dit voorstel in te dienen. De heer J. de Jong: In de begrotingsvergadering van 1972 of 1973 is het woningbouwbeleid uit voerig aan de orde geweest. Er zijn toen alle mogelijke cijfers genoemd. Toen heeft het college de raad al toegezegd de raad jaarlijks te zullen informeren over de stand van zaken en een eventuele bijsturing. Dat zou elk jaar zo ongeveer in de maand oktober gebeuren. Ik vind dat het college zich prima aan die toezegging heeft gehouden en ik ben best tevreden. Als u dit het volgend jaar weer doet dan voldoet u, dacht ik, ook aan het verlangen van de raad. De Voorzitter: Die 2 jaar kan geen probleem zijn, want wij stellen voor de nota vooralsnog te aanvaarden als beleidsinstrument. Wij komen inderdaad regelmatig met nieuwe cijfers, waarbij wij natuurlijk ook het resultaat zullen incalculeren van hetgeen in regioverband wordt gedaan. Het enige dat dan van de motie eigenlijk over is is de term "op een meer verantwoorde wijze". De wethouder heeft uitvoerig uiteen gezet waarom wij het zo hebben gedaan. Wij zullen - dat wil ik toch nog wel eens zeggen - moeten oppassen dat wij niet met al te korte tussenpozen het soort uitvoerige onderzoeken hebben als het rapport Priemus. Ik heb daar zonet ook al even op gewezen. Dat onder zoek heeft geloof ik niet zoveel gekost als het Groninger rapport, maar het heeft ons wel erg veel geld gekost. Het kan best zijn dat de omstandigheden zodanig wijzigen dat wij - of dat over 13 of 5 jaar is weet ik niet - zullen moeten besluiten dat opnieuw een diepgaand woningmarktonderzoek plaats moet vinden. Dat sluit het college ook per se niet uit. Dat zullen wij dan met elkaar moeten bespreken. Ik ben van mening dat wij vooralsnog door moeten gaan met hetgeen waar wij nu mee bezig zijn. Wij zullen met de kennis die wij hebben in het eigen apparaat en met de informatie die wij verkrijgen regelmatig moeten bijstellen. De wethouder heeft uitvoerig toegelicht dat deze nota ook niet meer bedoelt te zijn. Het is een uiteenzetting van de situatie op dit moment uitgaande van het diepgaander onderzoek dat heeft plaats gehad. Handhaven de indieners de motie? (De heer Hoek stra: Als u de zaak zo interpreteert is dat niet nodig.) Wij nemen de motie dus niet over, maar wij voeren een beleid zoals ik het net heb toegelicht. Dat komt trouwens overeen met hetgeen wij aan de raad hebben voorgesteld. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. 29 De Voorzitter schorst, om 23.00 uur, de vergadering voor de tweede pauze. De Voorzitter heropent, om 23.15 uur, de vergadering. De heren J. de Jong en W. Miedema hebben inmiddels de vergadering verlaten. De Voorzitter: Ik heb even met de wethouders overlegd of er geen punten zijn die uitgesteld kunnen worden, maar praktisch alle punten moeten eigenlijk wel worden afgehandeld. Wij zullen een moedige poging moeten doen er door te komen. Ik denk niet dat iemand er veel zin in heeft om morgenavond weer te vergaderen. Ik dacht dat het met een beetje goede wil en niet al te lang praten mogelijk moest zijn er vanavond door te komen. Punt 17 (bijlage no. 288). De heer Meijerhof: De verplaatsing van het depot van restauratiemiddelen van de Eestraat naar de Willem Loréstraat roept bij mij de volgende vragen op. Is de vestiging in de Willem Loréstraat een tijdelijke oplossing? Zo ja, komen wij dan binnen afzienbare tijd weer voor onkosten te staan? Mijn tweede vraag is: Is de conditie van de loodsen niet dermate slecht dat de op te slane materialen on voldoende beschermd zullen zijn tegen o.a. vandalisme en vervreemding? Dit laatste wordt niet alleen ingegeven door de toestand van de loodsen, maar ook door het niet permanent aanwezig zijn van personeel, zoals dat aan de Eestraat wel min of meer het geval is. Het college stelt voor de kos ten die gemaakt moeten worden i.v.m. de verplaatsing van het depot, zijnde 40.000,via de materialen door te berekenen naar de restauratie-objecten. Wij moeten er wel voor zorgen dat er vol doende materiaal over blijft om de 40.000,te kunnen verhalen. Ik zou u in overweging willen geven een geschiktere plaats voor het depot te zoeken dan die welke nu aan de orde is. Een ander punt dat ik n.a.v. deze raadsbrief onder uw aandacht zou willen brengen is het volgen de. Bij sloopwerkzaamheden hier ter plaatse gaat vrij veel materiaal dat bij restauratie zeer bruikbaar is verloren. M.n. dakpannen worden door slopers met behulp van de wet van de zwaartekracht naar de begane grond getransporteerd; het resultaat is een puinhoop. Is het gemeentebestuur in staat en bereid om tot een actief aankoopbeleid over te gaan wat betreft die sloopmaterialen die bij restauratie weer van nut kunnen zijn? Ik hoop dat ik het zo kort genoeg heb gehouden. De heer Rijpma (weth.): Het gaat hier om een tijdelijke plaats. De onkosten die gemaakt worden voor het opnieuw transporteren van de materialen die na verloop van tijd nog niet gebruikt zijn proberen wij te beperken door al het materiaal op pallets te zetten, zodat het optasten van dit mate riaal niet een tweede keer hoeft te gebeuren. De conditie van de loodsen die hier bedoeld worden is kwalitatief niet eerste klas, maar bij inspectie is duidelijk gebleken dat ze water- en winddicht zijn en dat de muren van voldoende sterkte zijn om geen vrees te hoeven hebben dat iets instort. Er is misschien een heel klein gedeelte van de loodsen - dat betreft het stukje dat er tussen gebouwd is - dat aan verval onderhevig is, maar voor de rest is het hele pand water- en winddicht. De bewa king is inderdaad het moeilijke punt. Wij zullen er veelvuldiger naar toe moeten gaan dan bij het Grondbedrijf hef geval was omdat het daar dicht bij de mensen zelf zat en ook dicht bij de Gemeente- werf. De bewaking is op deze plaats dus moeilijker, maar de hele kwestie is wat moeilijk omdat de jeugd in de loodsen kan komen waar de materialen nu in liggen. Dat betekent dat - de heer Meijer hof had het over dakpannen - er op het ogenblik al enkele tientallen dakpannen kapot gegooid zijn. Het is dus zinvol om de verplaatsing zo snel mogelijk plaats te doen hebben. Er is op dit moment geen geschiktere plaats. Er is in hef verleden door het college opdracht gegeven aan de verantwoordelijke ambtenaren om te bekijken of er een geschiktere plaats was, maar die is tot dusverre niet gevonden. Gezien het feit dat de loodsen op de bouwplaats aan de overkant van de Ee voor weer en wind toe gankelijk zijn - er is daar al veel afgebroken - moet er gewoon op korte termijn iets gebeuren. Wij zien op korte termijn geen andere oplossing dan de door ons voorgestelde. Naar mijn gevoel zal er zo spoedig mogelijk moeten worden gekomen tot het aanwijzen van een nieuwe plaats voor de Ge- meentewerf. Op die plaats zal dan ook zo snel mogelijk iets gebouwd moeten worden waarin de res tauratiematerialen permanent een goede opslagplaats vinden. Ik geloof ook wel dat er hier en daar wat materiaal verloren gaat. Ik dacht dat er wel voortdu rend pogingen aangewend werden om in het bezit te komen van wat te krijgen is. Het zou best kunnen dat er toch nog materiaal verloren gaat maar ik zal eens met de betrokkenen nagaan in hoeverre wij daar nog beter op in kunnen spelen dan tot dusverre het geval was. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig hef voorstel van b. en w.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 15