10 De heer Eijgelaar (weth.): Ik zal de vragen en opmerkingen maar afwerken in de volgorde waarin zij gesteld zijn. De heer Knol heeft de suggestie gedaan om de tariefopbouw van Openbare Werken nog eens in de commissie aan de orde te stellen; ik meen dat dat t.z.t. wel eens kan gebeuren, ik begrijp van weth. Rijpma dat dat wel kan. Vervolgens heeft de heer Knol nogmaals gesproken over de afschrijvingstermijn; daarop is gerea geerd door de heer De Jong. Ik geloof dat wij er verstandig aan doen de veiligste kant te nemen en inderdaad de 10 jaar te handhaven die in het voorstel wordt genoemd (het is dus 10 jaar plus een aanlooptijd van plm. 3 jaar). (De heer Knol: Moet ik uit uw opmerking opmaken dat u vindt dat de minister niet aan de veilige kant zit?) Ik kan mij voorstellen dat ervaringen later in een andere richting hebben gewezen. En al zou het gunstiger uitpakken - stel dat de termijn langer zou kunnen - dan betekent dat dat de tarieven t.z.t. wat vertraagder bijgesteld kunnen worden. Ik dacht dat dat alleen maar een plezierige bijkomstigheid zou kunnen zijn in de toekomst. De opmerkingen die hier omtrent in de raad zijn gemaakt kunnen natuurlijk in de commissie ook meegenomen worden en zullen daar ook in meegenomen worden. Ze komen dan t.z.t. weer terug in de raad, tenminste als de raad besluit om door te gaan. Ik heb hiermee meteen even ingehaakt op hetgeen de heer De Jong hierover heeft gezegd wat de afschrijving betreft. De heer De Jong heeft verder gezegd dat je hiermee wel eens voor financiële verrassingen kunt komen te staan, m.n. als je in de binnenstad begint en de aansluitkosten onevenredig hoog zullen worden. Hij vraagt zich af hoe en waar je dan uitkomt en wat daarvan de consequenties zijn. Ik kan dat op dit moment echt niet overzien. Het is wel zo dat het de bedoeling is om aan de buitenkant te beginnen en van daaruit naar binnen toe te werken. Wij kunnen de vinger aan de pols houden. Blijkt dat wij op een gegeven ogenblik, gelet op de ontwikkeling en de moeilijkheden die de heer De Jong zopas heeft geschetst, op een onverantwoord hoog investeringsbedrag komen dan zouden wij misschien op dat moment nog wel eens kunnen bezien of er ook nog een andere oplossing gevonden zou kunnen worden. Maar het is de heer De Jong ook bekend dat op dit moment de cijfers niet in die richting wijzen, waarbij ik moet zeggen dat wij geen enkele ervaring hebben voor wat de binnenstad betreft, maar wel wat b.v. de Transvaalwijk betreft. (De heer Knol: Ik wil de wethouder wel even gerust stellen. Ik heb hier de cijfers van Utrecht en Amsterdam; die hebben dus ook binnensteden. Die gaan uit van resp. 10,en 8,50 per maand. Ik dacht dus niet dat wij erg veel mis zaten.) Ik moet u zeggen dat wij ook, wat onze ervaringen op dit moment betreft, niet zo gek uit de bus komen. Bij Westeinde en ook in de Transvaalwijk ligt het allemaal gemakkelijk. Het zijn gebieden in ontwikke ling, maar in de Transvaalwijk ligt het wat moeilijker als in Westeinde. Als ik dan zie dat wij op dit moment in de Transvaalwijk op een begroting zitten van 311 dan geloof ik dat er daardoor nog wel enige speling is, m.n. als wij straks de flatgebouwen in de buitenwijken gaan aansluiten. Maar goed, dat is een punt op zich. Hoe dat zich zal ontwikkelen is op dit moment niet te bekijken, maar ik geloof dat dat, ook gelet op de adviezen die wij gekregen hebben, wel een haalbare zaak zal zijn. De heer Miedema heeft nog even gesproken over de saneringswijken. Hij had liever gewild dat ik gezegd had dat wij die wijken niet aan zouden sluiten. Ik heb gezegd dat wij er over denken het niet te doen, tenzij daar door de bewoners anders over wordt gedacht. Ik wil ook wel zeggen dat, als er binnen een bepaalde periode - laat ik zeggen 5 jaar - in een bepaalde wijk gesaneerd moet worden, de stichting daar niet tot aanleg over zal gaan tenzij de bewoners daar toch wel iets voor over zouden hebben en b.v. zouden zeggen: Als wij niet in het geheel kunnen worden meegenomen, kan dat dan met een extra bijdrage wel? Ik weet dat nog niet, maar ik kan mij voorstellen dat er dan naar een oplossing zal worden gezocht die voor de mensen daar mogelijk toch tot een bevredigende situatie zal leiden. De heer Miedema heeft gevraagd naar de afluistermogelijkheden. Hij verwacht dat een goed college dat toch wel zal weten. De mogelijkheid tot afluisteren is inderdaad aanwezig. Wij hebben dat gehoord, het staat ook in verschillende rapporten. De mogelijkheden zijn bij een aftaksysteem geringer a Is bij een s temet; dat klopt a I lemaa I, dat heeft de heer Van der Wa I juist uiteen gezet, de heer De Jong heeft dat bevestigd. Ik heb gezegd: Laat de commissie er eens over studeren hoe dat in andere gemeenten gaat, hoe wij kunnen voorkomen dat hiervan misbruik wordt gemaakt. Hoe wij dat kunnen voorkomen bij een telefoonaansluiting hebben wij nooit over gedacht. Maar wij zouden moeten bekijken hoe wij het kunnen voorkomen bij deze kabeltelevisie. Wat de mogelijkheden precies zijn, hoe dat zo veilig mogelijk gemaakt kan worden kan ik niet zeggen. Ik heb ook gezegd dat die commissie dat moet bekijken. Op dit moment is het zo dat de mogelijkheid van terug luisteren, signalen terug ontvangen, aanwezig is en ik kan misschien ter geruststelling wel zeggen dat in de meeste gevallen hier het aftaksysteem is toegepast en niet het sternetsysteem. Maar de mogelijkheid om eventueel een andere aansluiting toe te passen is open gelaten. De heer Van der Wal heeft ook gesproken over het probleem van de aansluitingen. Hij stelt voor om, om de zaak zoveel mogelijk te beveiligen, uitsluitend het aftaksysteem toe te passen. Ik dacht dat dat wel kon en ik dacht ook niet dat dat bij de stichting op tegenstand zal stuiten als dit een grotere beveiliging geeft, te meer niet als ik hoor dat dat weinig kostenverhogend zal werken. (De heer V "-der Wal: Het zal eerder kostenverlagend werken.) Het zal de mogelijkheden enigszins be perken, maar ik geloof niet dat dat van wezenlijke betekenis is als dat een stuk veiligheid inbouwen betekent. Mevr. Visser heeft gevraagd of de commissie ad hoe op heel korte termijn een advies uit kan brengen; zij meent dat in die commissie geen deskundigen zitten, maar die commissie is er nog niet en ik vind dat, als die commissie samengesteld wordt, er deskundigen zitting in moeten nemen. Mevr. Visser vraagt zich af of deze zaak niet op het advies van de commissie kan wachten. Dat zou wel kun nen maar hoe langer wij wachten hoe moeilijker het wordt in die zin dat het ook steeds duurder wordt. Ik kan mij voorstellen dat wachten op de commissie niet zoveel oplost; ik geloof n.l. niet dat wij dan een meer verantwoorde beslissing kunnen nemen, tenzij wij natuurlijk beslissen dat wij dit helemaal niet willen. Ik geloof echt dat wij nu moeten beslissen om door te gaan en dat wij daarbij de grootst mogelijke zekerheid moeten inbouwen. Ik zou de raad willen vragen de beslissing niet verder uit te stellen; wij moeten er met elkaar enig vertrouwen in hebben dat wij in overleg met de stichting door kunnen gaan. Wij zullen natuurlijk de nodige veiligheid inbouwen daar waar dat mogelijk is. De Voorzitter: Ik geloof dat de wethouder u in ruime mate van antwoord heeft gediend. Misschien bent u nog niet helemaal overtuigd, maar gezien de aandrang van de zijde van de wethouder om nu tot een beslissing te komen zou ik de raadsleden die voor uitstel gepleit hebben willen vragen of zij hun voorstel handhaven. De heer Ten Hoeve: |k zou u willen vragen het indienen van moties en de stemming over deze zaak uit te stellen tot na de koffiepauze. Er is een motie op komst en er zijn een aantal suggesties gedaan. Wij hebben er behoefte aan om daar nog even over te praten. Ik dacht dat de pauze daar uitstekend geschikt voor zou zijn. De Voorzitter: Ik zie dat niemand daar bezwaren tegen heeft. Wij zetten de behandeling van dit punt dus voort na de pauze. De heren Brandsma en Ten Brug zijn inmiddels ter vergadering gekomen. De Voorzitter: Ik dank de heer Weide dat hij als waarnemend voorzitter heeft willen optreden. Ik heb begrepen dat de afhandeling van punt 3 is uitgesteld tot na de koffiepauze. Wij kunnen dus verder gaan met het volgende agendapunt. Punten 4 t.e.m. 8 (bijlagen nos. 285 289 310 286 en 292). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt9 (bijlage no. 294). De heer Van der Wal: M.i. is dit eigenlijk het eerste voorstel in de gemeenteraad dat meewerkt aan de eerste stap naar de afbraak van de oostwand van de Verlengde Schrans tussen de Huizumerlaan en de Borniastraat. De gemeente werkt hier passief aan mee op grond van een naar mijn mening niet bestaand ontwerp-bestemmingsplan. Ik citeer uit de bijgevoegde nota: "De directeuren Stedebouw en Grondbedrijf zijn van oordeel dat de gemeente dit verzoek moet inwilligen. Het stichten van een bankgebouw op deze plaats zou een goede aanzet betekenen voor de verdere realisering volgens hef ontwerp-bestemmingsplan Huizum-Bornia- volgens mij bestaat dat plan niet, althans ik heb het nooit gezien - "van de hier geplande bijzondere bebouwing." Ik wil graag weten wat dat voor een voorlopig ontwerp-bestemmingsplan Huizum-Bornia is, want bij mijn weten is öf net een projectgroep opgericht öf wordt binnenkort een projectgroep opgericht en moet de hele discussie over Huizum- Bornia eigenlijk nog op gang komen. Bovendien zet ik wat vraagtekens bij de subsidiëring die wij eigenlijk aan die bank geven. De panden staan bij ons in de boeken voor 37.820,en wij kunnen ze verkopen voor 19.125,m.a.w., als de bank die panden zelf had aangekocht dan had men plm. 37.000,moeten betalen, maar nu men het via de gemeente doet krijgt men ze voor een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 6