»2S
D. Wetenschappelijk en Hoger Beroepsonderwijs.
Punten 174t.e.m. 178.
De heer Buising: Door de nogal turbulente ontwikkelingen van de laatste tijd zijn eigenlijk vraag
175 en volgende achterhaald. Wat natuurlijk wel interessant is is dat u op dit moment de aanwezige
raadsleden inlicht over de stand van zaken op dit ogenblik.
De heer J. de Jong: De vragen 175, 176 en 177 hadden m.i. beter gerangschikt kunnen worden
onder ruimtelijke ordening. Ze staan echter bij het onderdeel Onderwijs en ik zou deze vraag willen
stellen. De raad heeft een terrein in het Westeinde gekocht van de fa. Kats. De bedoeling daarvan is
dat het terrein wordt verkocht aan het rijk i.v.m. de bouw van een nieuwe school voor de Rijksscho
lengemeenschap. Dat zou een ruil betekenen met het terrein dat het rijk heeft aan de Dammelaan.
Hoe is nu de gang van zaken? Wij hebben in besloten vergadering in de Commissie Ruimtelijke Orde
ning enige informatie gekregen omtrent de bouw van het universiteitscentrum. Vanavond hebben wij
in de krant daar ook de nodige dingen van kunnen zien aan maquettes e.d. Maar hoe staat het nu
eigenlijk met die grondoverdracht? Stel men heeft overeenstemming bereikt en men wil gaan bouwen,
hoe ver is het daarmee? Is het rijk akkoord met de aankoop en de aanbieding van het terrein aan de
Dammelaan aan de Rijksuniversiteit en is de Rijksscholengemeenschap akkoord met de aankoop van
het terrein dat wij hebben overgenomen van de fa. Kats? In het antwoord op vraag 176 staat dat nog
overeenstemming dient te worden bereikt. Misschien kunt u in dit kader niet antwoorden omdat het
valt onder ruimtelijke ordening, maar ik neem aan dat het college één is en dat u er ook wel het
nodige van zult weten.
De heer Visser: Ik zou mij graag willen aansluiten bij het verzoek van de heer Buising.
De Voorzitter: De vraag van de heer Buising komt er kort en goed op neer hoe het nu zit met de
laatste ontwikkelingen op het terrein van de poot van de Universiteit van het Noorden die in Leeu
warden zal komen. Er is na wat er in de krant heeft gestaan weinig van te vertellen. U weet wat de
eis van de staatssecretaris was. Die is ten gevolge van vele gesprekken wat genuanceerder over ge
komen dan aanvankelijk het geval was. Zijn eis was dat men een 4-jarig cursusprogramma moet in
dienen en daarmee moet starten. De staatssecretaris heeft toegezegd dat men uiteraard het recht
heeft in het kader van de Wet Herstructurering Wetenschappelijk Onderwijs een 5-jarige cursus aan
te vragen en dat hij zal bevorderen dat de toetsing van die aanvraag door de Onderwijsraad bij
voorrang geschiedt en dat hij bij zijn beslissing over het alsdan al of niet toestaan van een 5-jarige
cursus geen rekening zal houden met het feit dat gebleken is dat men gestart is met een 4-jarig pro
gramma en daarvoor ook verantwoordelijkheid heeft genomen in de zin van: Wat vragen die mensen
nu, zij bewijzen zelf dat met een 4-jarig programma kan worden gestart. Over dit laatste punt be
stond nogal wat verwarring en kwamen er misverstanden; daarover is men nu in overleg met de
staatssecretaris wel tot de nodige duidelijkheid gekomen. Dat is dus het resultaat geweest van het
gesprek van vorige week woensdag. U hebt in de krant kunnen lezen dat inmiddels de Faculteitsraad,
zij het bij wat krappe meerderheid van 17 stemmen voor, 14 stemmen tegen en 2 onthoudingen, er
mee ingestemd heeft om de verantwoordelijkheid voor een 4-jarige cursus in het kader van wat ik net
heb genoemd te nemen en daarmee te starten. (De heer De Pree: Voorlopig een 4-jarig programma;
dat voorlopig is wel het kernwoord.) Ja, inderdaad. Maar voor de staatssecretaris betekent dat dat
er een 4-jarig programma wordt ingediend waarvoor men verantwoording wil nemen. De volgende
stap zal zijn dat de Universiteitsraad hier de eindbeslissing over zal nemen; die raad komt bijeen op
24 november a.s. Eerlijk gezegd heb ik goede hoop dat de zaak inderdaad doorgang kan vinden,
m.n. nu de Faculteit van de Sociale Wetenschappen er mee heeft ingestemd om voor die voorlopige
4-jarige cursus de volledige verantwoording te nemen. De zaak is minder pessimistisch dan toen wij
de antwoorden formuleerden.
Dan de vragen van de heer De Jong. Mijnheer De Jong heeft zelf al opgemerkt dat zijn vragen
eigenlijk onder ruimtelijke ordening vallen. Ik kan wel proberen een aantal antwoorden te geven,
maar het lijkt mij beter dat niet te doen. I.v.m. de systematiek zijn deze vragen onder dit hoofdstuk
terecht gekomen; wij hebben ook al besproken dat het, als er vragen over zouden komen, beter zou
zijn die in de afdeling van de heer Rijpma te behandelen. Het lijkt mij niet verstandig dat ik er iets
over zeg. Ik weet er wel iets van, maar de heer Rijpma weet er alles van. De inlichtingen die de
heer De Jong gevraagd heeft krijgt hij ongetwijfeld in afdeling III.
Punten 179 en 180.
De Voorzitter: Er is m.b.t. punt 179 geen vraag gesteld over de A.V.E.K. Ik wil daar echter graag
een opmerking over maken om misverstanden te voorkomen. De erkenning van deze instelling waar
over bij dit punt wordt gesproken is wat anders dan de bekostiging. Hier gaat het om de erkenning
van deze school van rijkswege en dus over het examenrecht. Het is misschien al een stap in de goede
richting maar de bekostiging is een zaak die bij het ministerie nog hangende is.
E. Schooladviesdienst.
Punten 181 t.e.m. 185.
De heer Buising: Ik heb vraag 183 eigenlijk gesteld om te weten te komen of er, afgezien van het
feit dat onze S.A.D. tot een regionale dienst zal worden omgebouwd, op het ogenblik elders in de
provincie ook moeite wordt gedaan tot het oprichten van één of meer regionale diensten, want dat
was natuurlijk de uiteindelijke opzet; er zouden 3 of 4 regionale begeleidingsdiensten moeten komen
overkoepeld door het G.C.O. Nu beantwoordt u de vraag in zoverre dat u meedeelt dat u bezig bent
om onze dienst uit te bouwen tot een regionale dienst, maar het gaat mij er eigenlijk om: Hoe zou
het nu komen met de diensten in die andere regio's? Want dat was indertijd natuurlijk ook onze
grote zorg.
De Voorzitter: Wij hebben het antwoord kennelijk meer toegespitst op onze eigen situatie dan op
het geheel in Friesland. Ik kan u zeggen dat het bestuur van het G.C.O. heeft uitgesproken dat het
inderdaad zal streven naar de totstandkoming van regionale diensten conform de gemeenschappelijke
regeling, maar dat het tijdstip waarop dat zal gebeuren een bestuursbeslissing is. Er is dus duidelijk
uitgesproken dat het in de toekomst vormen van regionale diensten niet meer "im Frage" is. Ik weet
uiteraard weinig van hetgeen in andere gebieden van de provincie op dit moment gaande is. Ik weet
wel dat in een aantal gemeenten in dit kader voorbesprekingen zijn tussen het openbaar en het bij
zonder onderwijs. Dat is het enige dat ik op dit moment hierover kan zeggen.
F. Diverse onderwijsvoorzieningen.
Punten 187 t.e.m. 191.
De heer Buising: In het antwoord op vraag 191 verwijst u naar het antwoord op vraag 8. Ik heb dat
antwoord even nagelezen. Het antwoord op vraag 8 is eigenlijk anders niet dan dat het in de bedoe
ling ligt dat het opbouwwerk zal overgaan naar de portefeuille van weth. De Vries. U zult het mij
ten goede houden, ik snap daar geen bal van. Als u dat een beetje zou kunnen verduidelijken dan
houd ik mij zeer aanbevolen.
De hear Miedema: Punt 189 giet oer it Musykynstitut. Yn it antwurd wurdt steld dat dat splitst
wurdt yn twa ofdielingen; hwer't dy dan underbrocht wurde sille bliuwt noch in forrassing. Nou, dat
hearre wy dan noch wol. Myn fraech is allinne op dit momint: Is it yn forban mei romtlike problemen
dat dy splitsing der komme moat of is der in underwiistechnyske reden dat dy twa skoallen by inoar
wei geane?
De Voorzitter: Hoe die verwijzing naar het antwoord op vraag 8 er in gekomen is is mij ook een
raadsel. Het is duidelijk niet duidelijk. Het is haast wat een freudiaanse verschrijving. De samenle
vingsopbouw zal van weth. Weide naar weth. De Vries gaan. Wanneer wij denken aan het onder
brengen van het Muziekinstituut in een andere portefeuille dan zou dat bij weth. Weide terecht ko
men. Ik denk dat het daarom hier op zo'n vreemde manier in geslopen is omdat bij beide weth. Weide
- die hier overigens niet genoemd wordt - een rol speelt. (De heer Visser: Het is wel een doorden
kertje.) Ja, blijkbaar lukte dat niet. (Gelach)
Dan de vraag van de heer Miedema. De splitsing van het Muziekinstituut is een eis van het rijk.
Wij hadden in het Gemeentelijk Muziekinstituut twee afdelingen, een amateuropleiding en een kop
daarop die uit die amateuropleiding is gegroeid, een cursus voor vakopleiding. Een aantal jaren ge
leden is het gelukt om deze vakopleiding in een volledig onderwijsinstituut om te zetten. Dat werd
de eerste muziekpedagogische academie in het land. Daarbij heeft men echter de eis gesteld dat, nu
dit duidelijk een onderwijsinstituut is in de zin van het hoger beroepsonderwijs, dit niet onder één