#3c
hear Schaafsma wêze moatten. (De hear Singelsma: Ik haw folgelingen krigen.) (Laitsjen) Dit wie mear
in saek fan dom en lui, nou. (De hear Singelsma: Sa fier woe ik it net trochluke.) Ik geloof dat ik hier
mee de opmerkingen die over het financiële beleid van het college zijn gemaakt heb beantwoord.
Er zijn door verschillende raadsleden enkele opmerkingen gemaakt over het onderwijs; daar wil ik
nu graag even op ingaan. Door meer dan één spreker is het Gemeenschappelijk Centrum voor Onder
wijsbegeleidingsdiensten aan de orde gesteld. De heer Ten Hoeve heeft zich er over verbaasd en heeft
het betreurd dat men van de zijde van het G.C.O. zo weinig aandacht heeft gehad voor de regionali
satie. (De heer Ten Hoeve: Ik was er zelfs boos om.) Ik wil die boosheid wel onderschrijven. Deze zaak
is ook in de regioraad aan de orde geweest. Het G.C.O. begrijpt in feite niet waar het op dit punt om
gaat. De heer Schaafsma heeft hier ook de opmerking gemaakt die hij in de regioraad maakte, n.l. dat
men zich van de zijde van het G.C.O. goed moet realiseren dat het personeel van de Leeuwarder S.A.D
daar op zichzelf een rol in speelt. Ik kan de raad meedelen dat wij over deze zaken en duidelijk
vanuit concrete stellingen a.s. maandag als dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van de S.A.D.
een bespreking zullen hebben met het dagelijks bestuur van het G.C.O. om te proberen eens van el
kaar te weten te komen en niet al te zachtzinnig maar duidelijk op tafel te brengen waar wij staan en
hoe de verhoudingen zijn.
De heer Van der Wal heeft een aantal opmerkingen gemaakt over het totale onderwijsbeleid. Voor
een groot deel kan ik die opmerkingen wel onderschrijven vooral als hij aansluit bij de plannen van
onze tegenwoordige minister van Onderwijs. Dat aansluiten bij die plannen is ook voor de schoolbe
sturen i.e. de gemeentebesturen in eerste instantie een zaak van dankbaar zijn voor wat wij op dit
terrein van het rijk mogen verwachten, want de uitvoeringsbesluiten, de wetswijzigingen en de alge
mene maatregelen van bestuur in het kader waarvan wij kunnen handelen moeten nog komen. De heer
Van der Wal heeft echter bij zijn beschouwingen, dacht ik, ook een lichte kritiek op het college ge
uit. Dat mag uiteraard, dat is het goed recht van de raad. Ik zeg daarom op voorhand dat ik hem die
kritiek niet kwalijk neem, hoewel ik er ook niet minder om zal slapen. Ik geloof echter dat die kritiek
niet helemaal terecht is. De heer Van der Wal zegt dat het college grote aandacht heeft voor de be-
heersituatie van het onderwijs. Dat hebben wij overigens in onze beschouwingen geplaatst in het kader
van de democratisering. Het gaat er niet alleen om of wij op zichzelf een andere beheervorm effectie
ver vinden of wat ook, het gaat er om of wij de mensen dichter bij het beheer kunnen betrekken en
hen daardoor ook meer zeggenschap kunnen geven over wat voor de scholen en in de scholen gebeurt.
De heer Van der Wal zegt: Er wordt wel veel aandacht en prioriteit gegeven aan de aansluiting tussen
kleuter- en lager onderwijs, maar in zijn totaliteit mist er dan nog iets, n.l. wat hij dan het onder-
wijsopbouwwerk noemt, het plaatsen van het onderwijs in de context van het gehele maatschappelijke
gebeuren. Ik dacht dat ik hem goed begrepen heb als ik het zo omschrijf. Hij verwijst daarbij dan naar
de nota van mijn collega Wallage van Groningen. Ik heb inmiddels ook kennis kunnen nemen van die
nota en ik ben van mening dat het niet terecht is - ik weet niet of de heer Van der Wal die nota goed
heeft gelezen - om zonder meer te stellen dat in Groningen in vergelijking tot Leeuwarden veel meer
gebeurt. Het is een kwestie van hoe je de zaak formuleert. Wanneer wij een aantal commissies instel
len voor onderwijsbegeleidingswerk, voor de aansluitingskwestie van kleuter- en basisonderwijs, kort
om voor het geheel van wat wij met het onderwijs willen dan is dat uiteraard niet zonder zin. De diepe
zin daar achter is n.ldat wij de belanghebbenden bij het onderwijs - dat zi'jn niet alleen de leer
krachten, niet alleen de bestuurders, maar ook de ouders - willen betrekken; samen met die belang
hebbenden willen wij bekijken waar wij met het onderwijs naar toe willen. Het is niet het gemeente
bestuur of het schoolbestuur dat dat bepaalt, ik dacht dat dat in eerste instantie door de mensen zelf
bepaald zou moeten worden en dat het gemeentebestuur de kaders moet scheppen waarbinnen dat ver
wezenlijkt kan worden. Dat is heel duidelijk de zin van de commissies die wij hiervoor hebben inge
steld.
Ik wil ook nog even ingaan op de opmerkingen die de heer Van der Wal heeft gemaakt over de au
tomatisering van de bevolkingsadministratie; anders zou men kunnen denken dat ik dat had vergeten.
Ik geloof dat wij deze kwestie kunnen laten liggen tot het moment waarop de commissie uit de raad
over deze affaire rapporteert. Ik kan wel zeggen dat een aantal hints die de heer Van der Wal op dit
punt heeft gegeven ook al in de commissie boven drijven. Wat dit betreft heb ik op voorhand wel het
gevoel dat wat uit de commissie komt ook bij de heer Van der Wal niet op geweldige tegenstand zal
stuiten.
De Voorzitter: Ik wil de raad in dit verband nog meedelen - anders moeten wij daar nog weer spe
ciaal bericht over zenden - dat de rapportering van deze commissie niet zoals was afgesproken voor
1 december klaar kon zijn. Er wordt hard aan gewerkt. Wij hopen begin volgend jaar met die proble
matiek in de raad te komen. Ik doe deze mededeling nu aan de raad, dan hoeft dat niet meer schrifte
lijk te gebeuren.
7J
De heer Rijpma (weth.): Er zijn nogal wat vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het aspect
van de ruimtelijke ordening in onze stad. Aan de ene kant heeft in de betogen een zekere waardering
doorgeklonken, aan de andere kant ontveins ik mij niet dat er ook ondertonen zijn die van enig onge
duld getuigen en ook van zorg voor sommige aspecten. Ik zou nog wel eens willen memoreren dat er
in de afgelopen tijd door de stedebouwkundige afdeling van de D.S.O. enorm veel werk is verzet; ik
zou dat nog wel eens even op een rijtje willen zetten. Zij zijn aan het begin van deze raadsperiode
gestart met een hele kleine Gideonsbende en in de loop van de tijd is deze zeer beperkte groep lang
zamerhand een ietsje uitgebreid, maar zij zijn nog ver van hun maximale sterkte af. Er zijn 2 teke
naars aan toegevoegd, er is een stedebouwkundige bij gekomen en binnenkort hopen wij de dienst nog
met 2 mensen uit te breiden. (De heer Ten Hoeve: U weet dat Gideon met een kleine groep heel veel
kon doen.) Vandaar dat ik ook met graagte deze groep met een Gideonsbende heb vergeleken. (De
heer Ten Brug (weth.): Dan moeten er eerst Filistijnen zijn.) (Gelach) (De hear Jansma: Jo binne yn de
war mei Simson.) (De heer Ten Hoeve: Ik zie ze nog niet.) Ik zal ook niet zeggen dat ik ze zie. Er is
voor deze kleine groep een moeilijk startpunt geweest want behalve het structuurplan voor de gehele
stad en het structuurplan voor de binnenstad beschikten wij op dat moment alleen over bestemmings
plannen voor het buitengebied, voor een aantal industriegebieden en voor een beperkt aantal woon
gebieden aan de buitenkant van onze stad. Ondertussen hebben zij zich bezig gehouden met het op
pakken van een aantal draden van een weefsel dat nog afgewerkt moet worden. Zij zijn begonnen met
de Vogelwijk, een plan dat al lang onder handen was, zij moesten bezig met Huizum-Dorp en het
gebied rondom de binnenstad en op het ogenblik is het zo dat naast een paar bestemmingsplannen die
ter visie zijn gelegd de oogst in deze maanden moet komen in de vorm van bestemmingsplannen voor
Camstraburen, voor Huizum-Dorp, voor Wijtgaard, voor Snakkerburen, voor Wirdum, voor Huizum-
Badweg; verder zullen er een aantal herzieningsplannen moeten komen wat in wezen nieuwe plannen
zijn, want wij hebben voor Bilgaard, Nijlan, Goutum en Heechterp, om maar een paar goede voor
beelden te noemen, wel uitbreidingsplannen van vóór de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar geen
enkel bestemmingsplan dat voldoet aan die wet. De voorbereidingen zijn zo ver getroffen dat ook in de
eerstkomende maanden deze bestemmingsplannen zo ver zijn dat zij de volledige procedure mee kunnen
maken. Het wordt ook hoog tijd dat deze bestemmingsplannen hun eindfase bereiken want het aantal
artikel 19-procedures dat nu voor heel kleine bouwplannetjes noodzakelijk is is door gebrek aan be
stemmingsplannen ontstellend groot. Al deze zaken moeten door deze kleine groep mensen bijgehouden
worden. Wij zijn op het ogenblik bezig met de rehabilitatieplannen, met het structuurplan voor de
schil, met een structuurplan voor Huizum-west en bovendien hebben wij een begin gemaakt met de
aanpak voor de binnenstad. Eind januari/begin februari hopen wij de stukken gereed te hebben die no
dig zijn om de gehele binnenstad aan te melden als rehabilitatiegebied. Er moest bovendien gewerkt
worden met een groep die ingebed moest worden in een nieuwe structuur, de structuur van de project
en contactgroepen. Wij zijn er zo langzamerhand wat aan gewend, maar het is een hele omschakeling
om van de ouderwetse manier van werken terecht te komen in deze manier van werken. De heer Geerts
heeft er in de afdelingsvergadering naar gevraagd. Dit vereist duidelijk een andere instelling van alle
betrokkenen, zowel van chefs als van degenen die het op een bepaald niveau uit moeten voeren. Dat
geeft natuurlijk de nodige moeilijkheden, moeilijkheden waar wij in de loop van de tijd langzaam
proberen uit te groeien en dat lukt ook. Als ik denk aan de wijze waarop bepaalde secretarie-afde
lingen in het begin tegenover deze werkwijze stonden en hoe zij op dit moment ingespeeld raken dan
zeg ik: Men schiet duidelijk op elkaar in. Wij hebben bovendien deze werkwijze moeten toepassen te
gen een achtergrond waarbij de bevolking maar in heel weinig wijken zodanig georganiseerd was dat
wij op werkelijke weerspraak, inspraak in de goede betekenis, konden rekenen. Ook de organisatie
die aan deze mensen de nodige steun en inspiratie moest geven, een organisatie die in Leeuwarden
onder de naam C.O.L. bekend is, stond nog maar in zijn kinderschoenen. Volwassen is deze organisatie
nog niet, maar ik dacht dat wij toch bewondering moeten hebben voor de wijze waarop de plannings
afdelingen en deze de mensen ondersteunende organisatie op elkaar ingespeeld zijn. Ik dacht dat het
goed was om dit nog een keer op een rijtje te zetten, want daarmee komen naar mijn gevoel ook de
geluiden van zorg in een wat ander daglicht te staan. Natuurlijk hebben wij niet aan alles aandacht
kunnen besteden. Eén van de dingen die ons op het ogenblik met zorg vervult is het bestemmingsplan
Camminghaburen. Wij hadden er eigenlijk niet op gerekend dat dat op deze wijze en in zo'n snel tem
po op ons af zou komen. Wij hadden er op gerekend dat wij voor dat gebied een rechtsgeldig bestem
mingsplan zouden hebben en dat wij rechtstreeks zouden kunnen beginnen aan het uitwerken van een
vlek. Gebleken is echter dat wij dat wel kunnen vergeten en dat wij in wezen een heel groot stuk van
het werk dat indertijd aan hetglobale bestemmingsplan is gedaan opnieuw zullen moeten doen en dat
wij dat zullen moeten doen tegen een achtergrond van haast, want niemand is er bij gebaat dat er een
gat valt in de woningbouwproduktie die op het ogenblik goed op gang is en die in diverse variaties op