16
lemmeren en dit kan weer onnodige en vermijdbare twijfels over de vertrouwensbasis oproepen met na
me in de relaties die lopen via de contact- en projectgroepen naar het gemeentebestuur. Zoals gezegd
vereist de positie van de vrouw als wijkbewoonster speciale aandacht bij deze samenwerking. Over de
werking van het systeem van contact- en projectgroepen met name in de rehabilitatiewijken kan men
de laatste tijd ver uiteen lopende meningen beluisteren. Onlangs zijn b.v. door de initiatiefgroep Wo
nen in de Binnenstad brieven rechtstreeks naar de gemeenteraad gestuurd die voor het overgrote deel
meningen en argumenten over in behandeling zijnde plannen bevatten en die in de eerste plaats bij een
goede wisselwerking in de respectievelijke contactgroepen aan de orde gesteld zouden moeten worden.
Waarschijnlijk is dat ook wel geprobeerd - de initiatiefgroep is daarin tenslotte vertegenwoordigd -
maar kennelijk is daar, althans naar hun mening, te weinig ruimte om hun standpunt voldoende ge
wicht mee te geven. De sterke indruk is daar ontstaan dat er in de projectgroepen belangrijke zaken
worden besloten zonder dat men daar in de contactgroep tijdig en volledig mee op de hoogte wordt ge
steld, laat staan dat er dan nog genoeg ruimte is om invloed te kunnen uitoefenen, iets wat toch wezen
lijk is voor een samenwerking. Dit voorbeeld staat niet alleen. In de wijken Huizum-Bornia en Hollan-
derwijk speelt iets dergelijks ook, maar daar kom ik bij de afzonderlijke punten nog wel nader op terug.
Het stemt ons tot voldoening dat bij de totstandkoming van de rapporten over Oldegalileën en Huizum-
Dorp, op basis waarvan de raad tot aanwijzing van die wijken tot rehabiIitatiegebied heeft besloten,
het systeem van de contactgroepen redelijk goed heeft gewerkt. Maar hier waren de bewoners dan ook
al enige jaren georganiseerd bezig met deskundige hulp en bestond er niet zo'n grote informatie-achter
stand. Het standpunt van Axies is dat minstens één vertegenwoordiger van de bewonersorganisatie zit
ting moet hebben in de betreffende projectgroep, desnoods alleen als waarnemer. Anderzijds is tenslot
te de projectgroep ook vertegenwoordigd in de contactgroep. In een later stadium zal dan bekeken kun
nen worden of er een vorm gevonden kan worden waardoor de scheiding tussen project- en contactgroep
opgeheven kan worden. Er moet ook meer ruimte komen voor vrouwen in deze contactgroepen die dan
kunnen opkomen voor hun specifieke belangen.
Bij de stadsvernieuwing zal het vooral gaan om de vraag in hoeverre de oude en soms verouderde
woonbebouwing kan worden vernieuwd en voor wie. In de recente Nota Woningbouwbeleid 1975 wordt
vrijwel alleen maar gesproken over hoeveel nieuwbouw. Slechts in negatieve zin wordt gesproken over
de bestaande oudere woningen, n.l. hoeveel denken wij er per jaar te onttrekken aan het woningbestand.
De woningbouwcorporaties hebben er kennelijk belang bij dat het deskundig vastgestelde aantal af te
breken oudere huizen - want daar komt het meestal op neer - ook daadwerkelijk wordt gehaald. Zij
dringen daar via de Federatie Woningbouwcorporaties ook krachtig op aan. Je vraagt je wel eens af:
Waarom? Is er geen behoefte meer aan deze oudere woningen? Zit de leegstand die geregeld als groot
probleem naar voren wordt geschoven voornamelijk in die oudere woningcomplexen? Het antwoord moet
ontkennend zijn, want de leegstand, even afgezien van de Linnaeusstraat, doet zich het zwaarste gel
den in de nieuwbouwflats van die zelfde woningbouwcorporaties daterend van rond 1960 en dus nog
lang niet boekhoudkundig afgeschreven. Dure leegstand kan je dat noemen. Afgezien van de duidelijke
krotten doet zich praktisch geen leegstand voor in de woningen die, zoals dat zo gevaarlijk heet, niet
meer voldoen aan de redelijke - lees: deskundige - eisen van de tegenwoordige tijd. Dat zijn dan de
zo geheten door ter zake deskundigen vastgestelde objectieve woonnormen waar een redelijk denkend
mens toch niet aan zal durven tornen! Onze nieuwbouw van de laatste decennia is gebouwd en bepaald
door deskundigen van alle mogelijke disciplines met, o zeker, soms ongelooflijke technische prestaties.
Onze steden groeien dan ook niet meer maar worden gepland. Een ieder van ons kan zelf beoordelen of
hij tevreden is met het resultaat van bovengeschetste ontwikkeling. Dat is dan wel een subjectief oor
deel. leder kan er een andere mening op na houden en wij kunnen bij het bepalen van het beleid in het
kader van het algemeen belang natuurlijk niet al te veel rekening houden met ieders persoonlijke smaak
en voorkeur. Dus moeten wij ons als redelijk denkend mens richten op de objectief vast te stellen gege
vens, zoals b.v. hoeveel en waar doet zich de grootste leegstand voor, voor welke woningen bestaat
een wachtlijst en wie staan er dan op die wachtlijst; kortom, wie vraagt naar welke woningen? En dan
blijkt dat in de nieuwbouw, gebouwd voor het gemiddelde Nederlandse gezin met inachtneming van de
recentste wooneisen, de grootste leegstand is en dat naar de z.g. verouderde huurwoningen een grote
vraag is. Om dit aan de weet te komen hoeft men alleen maar te informeren naar de wachtlijst bij Jon
gerenhuisvesting, toegegeven, geen zuivere gemeente-instantie, maar wel gehuisvest in de kantoren
van het Stadhuis (V.O.W.) en bemand door gemeente-ambtenaren. Als één van de wethouders toevallig
ooit nog eens op V.O.W. mocht komen dan kan hij misschien eens informeel hiernaar informeren zodat
misschien ook dit soort overwegingen voortaan kunnen worden betrokken bij de beleidsvoorbereiding en
-uitvoering. Wellicht verdient het hierbij ook aanbeveling de welzijnsaspecten er in een vroeger stadi
um in te betrekken en bij het aantrekken van verse krachten meer aandacht te schenken aan ervaringen
die opgedaan zijn in deze sector. Wij hopen dat de op stapel staande Wet op de Stadsvernieuwing niet
17
al te lang op zich zal laten wachten en verwachten dat deze wet aan de gemeenten krachtige instrumen
ten biedt bij de daadwerkelijke uitvoering van de stadsvernieuwing. Het verheugt ons dat de gemeente
Leeuwarden voorop staat om gebruik te maken van de mogelijkheden die deze wet gaat bieden voor de
stadsvernieuwing. Het spijt mij werkelijk dat ik dat zelfde niet kan zeggen over de uitvoering door de
gemeente van de bestaande regelingen in het kader van de verbetering van bestaande bebouwing en
woonomgeving. De mogelijkheden om gebruik te maken van de individuele woningverbeteringsregeling,
waartoe via reclamespots op de televisie regelmatig wordt opgeroepen, is op voorstel van dit college
door deze raad drastisch beperkt tot vrijwel alleen het vervangen van de poepdoos en het aanleggen van
het stortbad. Ondanks de irritatie die het volgende punt ook bij mij heeft veroorzaakt is toch tijdens de
behandeling in de betreffende afdelingsvergadering duidelijk gebleken dat er aan de uitvoering en toe
passing van de z.g. Instandhoudingsregeling door de gemeente van alles heeft geschort en nog steeds
schort. Dat is ook niet ontkend door de eerst verantwoordelijke wethouder. Deze beide kwesties hebben
wij daarom geclaimd teneinde de raad de gelegenheid te geven hierover een uitspraak te doen. Op de
ze kwesties komen wij dus later nog terug, maar één aspect wil ik hier toch even uit lichten omdat het
naar mijn gevoel wezenlijk is voor de samenwerking van in dit geval de gemeentelijke overheid met de
betrokken bewoners en hun organisaties bij de totstandkoming van de stadsvernieuwing. Dat is naar mijn
mening een solide vertrouwensbasis die er moet bestaan tussen de betrokkenen. Als ik dan meemaak hoe
zeer in dit geval het wijkcomité Vegelin, aan wie door de gemeente praktisch de hele uitvoering en
begeleiding van de Instandhoudingsregeling in de Vegelinbuurt is toegeschoven, door die zelfde ge
meente in de kou wordt gelaten dan heb ik nog steeds de neiging om kwaad te worden en dat ook te la
ten blijken. Dat kan wel onparlementair zijn en niet de gewoonte hier, ik voor mij wil toch die ruimte
hier kunnen hebben om uiting te geven aan een naar mijn mening verwaarloosd aspect van het totale
gemeentebeleid. Naar mijn mening is het, wellicht ongewild, schade berokkenen aan de vertrouwens
relatie tussen overheid en bevolking een feit waar je gerust eens kwaad over mag worden. Naar ons oor
deel gebeurt dit als je als gemeente wel allerlei taken van de gemeente laat neerkomen op een wijkco
mité bestaande uit vrijwilligers met geen ervaring op dat gebied zonder zorg te dragen voor de noodza
kelijke middelen, begeleiding en, wat misschien nog wel het belangrijkste is, ruggesteun. Wij pleiten
er voor dat aan al deze aspecten van met name de stadsvernieuwing de aandacht moet worden gegeven
die er voor nodig is om de door ons allen gewenste ontwikkeling op gang te brengen en "in stand te
houden". Bij onze fractie dringt zich zo langzamerhand steeds meer de noodzaak op aan een vorm van
overleg tussen de gemeenteraad, het college, de betrokken gemeentelijke deskundigen en vertegenwoor
digers van buiten het gemeente-apparaat betrokken bij de planvoorbereiding en uitvoering van de stads
vernieuwing. Dit is overigens geen nieuw idee. De hier aanwezige leden van de vorige Commissie Ruim
telijke Ordening zullen zich wellicht nog herinneren dat de toenmalige fractievoorzitter van de P.v.d.A.
dit idee al in de Commissie R.O. ter sprake heeft gebracht toen de eerste plannen voor Achter de
Grote Kerk ter beoordeling ter tafel werden gebracht. Dit idee werd door de toenmalige wethouder po
sitief benaderd maar daar is het tot nu toe bij gebleven. De wethouder is dan ook al vertrokken naar
een andere werkkring. Naarmate de stadsvernieuwing steeds beter op gang komt zal de behoefte aan een
dergelijk overleg zich steeds meer doen voelen. De binnen de huidige organisatie van het gemeentebe
stuur meest geëigende overlegvorm lijkt een commissie van advies en bijstand, hoewel wij aan de ande
re kant niet bepaald staan te juichen bij het idee van alweer een commissie. Misschien zijn er ook nog
andere mogelijkheden. Wij zouden het op prijs stellen als ook het college en de andere fracties nog
eens over dit voorstel nadenken en misschien is het reeds mogelijk hierover iets mee te delen. De ge
meente komt in de komende jaren voor de krachttoer te staan om de achterstand aan rechtsgeldige be
stemmingsplannen in te lopen. Steeds sterker doen zich de gevolgen voor van het niet tijdig voor handen
hebben van bestemmingsplannen voor gebieden waar zich drastische bestemmingsveranderingen voltrek
ken. Doordat in het verleden de procedures niet tijdig in gang zijn gezet om te komen tot een rechts
geldig bestemmingsplan voor bedreigde gebieden zit het gemeentebestuur nu zonder voldoende beleids
uitvoeringsinstrumenten en dus vrijwel machteloos de ontwikkelingen achteraf te beoordelen. Er zijn
voorbeelden te over, ik noem er enkele: de enorme problemen bij het tot stand komen van en de bebou
wing door de universiteit in het bestemmingsplan Camstraburen; het ontbreken van een althans voor de
raad duidelijk beleid m.b.t. de plannen in Huizum-Bornia, wij komen daar later nog op terug. Als laat
ste voorbeeld en wellicht het duidelijkste noem ik de ontwikkelingen in het gebied tussen de Willems
kade en het station. Dit gebied komt langzamerhand geheel in handen van banken, verzekeringsfondsen
bouwbedrijven en grondexploifanten die er vroeger of later allemaal de bedoeling mee hebben er een
zo gunstig mogelijk financieel resultaat uit te halen met als gevolg dat de oude karakteristieke bebou
wing moet wijken voor efficiënte en daardoor grootschalige kantorennieuwbouw. Doordat een rechtsgel
dig bestemmingsplan voor dit gebied ontbreekt en zelfs nauwelijks in voorbereiding is staat het gemeen
tebestuur machteloos om zelfs ook maar enigszins bij te sturen. Iedere bouwer voor zich kan in zijn