4 De heer Rijpma (weth.): Dan hebt u niet ver genoeg gekeken, want in dit bestemmingsplan vari eerden de prijzen wel. Ik zou u voorbeelden kunnen noemen maar ik dacht niet dat dat zinvol was. De prijzen varieerden in dit bestemmingsplan van 65,tot 100, De Voorzitter: De heer Knol zal dat nog eens nakijken, maar hij wil de wethouder ook wel geloven, denk ik. (De heer Knol: Dat doe ik altijd.) Daar ging ik ook al van uit. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 6 (bijlage no. 61) De heer Sterk: Wij zijn wel akkoord met uw voorstel. Ik wilde alleen even met u naar punt II, sub 1 van het besluit. Daarin is de vergoeding geregeld. Nu geldt deze over de gehele looptijd. Ik zou willen vragen of bij soortgelijke overeenkomsten - het hoeft niet in dit geval, hoor - niet een bijstelling ingevoerd kan worden. Ik kan mij voorstellen dat het bedrag dat hier genoemd is na verloop van een aantal jaren eigenlijk een lachertje is, zowel naar de ene kant als naar de andere kant. De heer Hoekstra: Wij stemmen volledig in met uw voorstel de boerderij Wijlaarderburen 4 te laten bestaan, dus te handhaven als een stuk landschappelijk schoon. T.a.v. de nieuwe bestemming zitten wij echter nog met een klein probleempje. Ook elders in de provincie komt men dergelijke boerderijen tegen die men voor winterberging gebruikt en op zich is daar niets tegen. Wel ben ik er tegen dat het op de erven van deze boerderijen vaak een verzameling is van hout, lege vaten, hijsstellingen en bootjes die nog gerepareerd moeten worden en die vaak de hele zomer blijven liggen. Dat geeft vaak een zeer rommelige aanblik. Er is dan ook geen sprake meer van een stuk landschappelijk schoon, als je dat zo ziet. Ik zou u willen voorstellen voorwaarden in de overeenkomst op te nemen die in dit ge val een dergelijke situatie kunnen voorkomen. Een tweede punt is dit. In punt 2 van de overeenkomst gaat men uit van 2% afschrijving van de restauratiekosten. Bij het einde van het opstalrecht zal het nog niet afgeschreven deel van de restaura tiekosten door de gemeente aan de stichting worden terug betaald. Dat betekent dus dat de stichting het opstalrecht voor het jaar 2030 kan opzeggen. Als dat juist is en de stichting zou b.v. na 10 jaar het recht willen beëindigen betekent dat dat de gemeente dan 80% van de restauratiekosten aan de stichting terug betaalt. U gaat dus uit van een 50-jarige afschrijvingsperiode. Wij vinden dat niet juist en menen dat het afschrijvingspercentage minstens het dubbele moet zijn en dat een afschrijvings periode van 25 jaar een meer reële periode is. Mijn laatste vraag is: Waarom stelt u geen datum vast waarop het restauratieplan aan u moet wor den voorgelegd? Dat ben ik n.l. niet tegen gekomen in de voorwaarden. De heer Rijpma (weth.): Wat de voortgang van de restauratie betreft dacht ik dat die al een heel eind gevorderd was en binnenkort afgesloten kan worden. Dus wat dat betreft is de stichting - misschien ten onrechte, maar aan de andere kant wel verstandig omdat anders misschien de boerderij niet meer bestaan had - reeds vooruit gelopen op de mogelijke verwerving van deze boerderij. Wat dat aangaat dacht ik dat er niet veel problemen waren. U stelt dat de afschrijving 4% moet zijn in plaats van 2%. B. en w. hebben de betrokkenen dit voorstel gedaan en ik dacht niet dat het juist was dat het college staande de vergadering plotseling zegt: Wij hebben weliswaar 2% aangeboden, maar wij veranderen dat, zonder de stichting daarover te horen, maar in 4%. Ik weet ook niet of het zo noodzakelijk is om het van 2% naar 4% te brengen, ik dacht dat een percentage van 2 bij gebouwen algemeen gebruikelijk is en waarom zou het dan in dit geval 4% moeten zijn. Dan uw wens om het terrein rondom de boerderij netjes te houden. Misschien kunnen wij in het nadere overleg met betrokkenen hiervoor een zinsnede vinden. In het besluit zoals het aan u voorge legd is staat deze bepaling echter niet. Ik weet niet wat u wilt, misschien dat u mij staande deze ver gadering ook wilt opdragen gauw even een formulering te vinden voor dat geval. Ik dacht niet dat dat op dit moment zou kunnen gebeuren. Als u dus op de veranderingen staat zoals u die genoemd hebt dan dacht ik niet dat het op dit mo ment verstandig zou zijn de beslissing te nemen, maar dat beslist uiteraard de voorzitter. De Voorzitter: Is het niet mogelijk dat u besluit het college te verzoeken om deze laatste wens - wij delen die - met het stichtingsbestuur te bespreken en een beroep op deze stichting te doen om te zorgen dat zij dit terrein evenals het terrein aan de andere kant in prima staat houden? Het is u stellig 5 bekend dat deze stichting bepaald niet behoort tot de categorie viespeuken. (Gelach) De heer Knol kijkt mij wat verwonderd aan, maar(De heer Ten Hoeve: De conclusie is dat er dan stichtin gen zijn die wel tot die categorie behoren.) Die conclusie trekt u, ik heb dat niet gezegd. (Gelach) Alle gekheid daar gelaten, ik dacht dat wij dit niet in de contractverplichtingen hoefden op te nemen, want hoe zou je dat ook precies moeten realiseren. Ik dacht dat wij wat dit punt betreft echt wel de wens van de raad die wij ook onderschrijven mee kunnen delen aan de stichting met het klemmende verzoek om te zorgen dat het bij deze boerderij netjes blijft. De heer Ten Hoeve: Ik zou nog graag iets willen weten. U stelt ons hier de verkoop van een per ceel grond voor. Ik zou wel graag eens willen weten wat u gaat doen wanneer wij zeggen dat wij niet instemmen met de verkoop van deze grond. Ik vind het wat een vreemde zaak dat wij er hier zo n beetje een opmerking tussen neus en lippen door krijgen dat met de restauratie van een pand over de verkoop waarvan wij nu nog moeten beslissen al begonnen is. Dat hoort niet zo. Wij hebben zoiets wel eens vaker gehad. Wanneer zoiets onverhoopt, op welke manier dan ook, gebeurt dan is het niet meer dan fatsoenlijk dat u dat in de raadsbrief zet. Ik vind dit een bijzonder onbehoorlijke behandeling. De raad wordt hier zonder meer voor een voldongen feit geplaatst. Hier worden dingen buiten ons om ge daan. Wanneer dat onverhoopt eens gebeurt dan hoort dat meegedeeld te worden. Ik vind dit een on juiste behandeling van de zaak. De hear Klomp: Is it al net jierren lang bikend dat dizze buorkerij nei dy stichting sil? Ik wit al jierren dat dat barre sil De heer Sterk: Ik zou wel graag een antwoord willen hebben op de vraag die ik in eerste instantie heb gesteld De heer Hoekstra: Ik sluit mij volledig aan bij hetgeen de heer Ten Hoeve heeft gezegd. Er blijft voor mij nog één vraag over. Wanneer er eventueel een ander bestuur komt, waar blijf je dan met der gelijke afspraken die u voorstelt? Worden die schriftelijk vastgelegd? Kan er niet alsnog een bepaalde overeenstemming worden bereikt die schriftelijk wordt vastgelegd? De Voorzitter: Alvorens ik de wethouder het woord geef zou ik graag even in willen gaan op de kwestie die de heer Ten Hoeve aansneed; daar mag geen misverstand over bestaan. Ik zou niet graag willen dat u de indruk hebt dat u hier eigenlijk voor een fait accompli wordt gesteld. De heer Klomp heeft gelijk als hij zegt dat er al jaren sprake van is dat deze boerderij over zal gaan in handen van de stichting. (De heer Ten Hoeve: Bij wie is daar sprake van? Er is in de raad nog helemaal nooit over gesproken.) Het is vrij algemeen bekend dat er al lang over wordt gesproken dat die boerderij naar de stichting zal gaan. Er zijn - de heer Klomp zegt het ook al - kennelijk nogal wat mensen die daar wel eens van gehoord hebben. (De heer Ten Hoeve: Er zijn ook een heleboel mensen die er niet van gehoord hebben.) Ik zeg dit alleen voor de goede orde, niemand beroept zich daar op. Een volgend punt is dat niet alle leden van het college op elk moment even veel weten; daar zult u zich ook niet over verbazen. In dit geval weet de betrokken wethouder kennelijk meer dan andere leden van het college; dat is ook logisch, het is zijn portefeuille. Als de raad beslist dat het niet door gaat dan draait de stichting voor de kosten op en wij niet. De stichting zal dan het geld ergens vandaan moeten halen; als de raad dit afwijst hangt de raad niet aan de financiële consequenties. Dat zou ook niet kunnen want anders zou de raad wel voor een fait accompli zijn gesteld. De heer Rijpma (weth.): Dat percentage is verder geen probleem meer heb ik begrepen. (De heer Janssen: Jawel, dat percentage is juist wel een probleem.) Maar het college kan toch moeilijk een voorstel veranderen waarover het met betrokkenen overeenstemming heeft bereikt. Dan zou toch het initiatief van de raad moeten uitgaan en niet van de betrokken wethouder. Op die clausule met betrekking tot de netheid is misschien wel wat te vinden. Daarover zou nog we| even met betrokkenen overlegd moeten worden, maar ik neem aan dat daarover niet zoveel pro blemen zouden zijn. Misschien is de volgende formulering mogelijk: "De opstalhoudster is verplicht het terrein waarvoor het opstalrecht geldt in een nette staat aan te leggen en te onderhouden en wel op een zodanige wijze dat het geheel, terrein met opstallen, past in de omgeving waarin het perceel ligt, een en ander ten genoegen van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Mis schien spreekt die formulering u aan. Als wij die er in opnemen en met betrokkenen overleggen dan zou dat punt in ieder geval opgelost zijn. Dan nog even iets over het herstel van de boerderij. Wat er op dit moment aan gebeurd is is ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 3