10 De Voorzitter: Voordat ik de volgende spreker het woord geef zou ik voor de goede orde willen voorstellen dat wij vanavond niet verder discussiè'ren over de twee overigens interessante punten die de heer De Greef het laatst noemde. Daar komen wij in de raad stellig nog op terug; het betreft zeer in dringende problemen die ik nu toch liever buiten beschouwing zou willen laten. De heer J. de Jong: Ik zal geen lang verhaal houden. Er zijn hier al een groot aantal aspecten ge noemd tegen dit woningmarktonderzoek; een aantal daarvan spreken mij wel aan. Het kan, als je mor gen kunt gaan bouwen - en dan bedoel ik dat morgen niet letterlijk -, enige zin hebben om een on derzoek te doen naar woonwensen. Ik dacht dat in het algemeen de bouwers en de architecten wel aar dig op de hoogte waren. Zij bouwen in een concurrentiepositie en die concurrentie is vrij groot; ook de naijver is groot. Als gevolg daarvan wordt er in Nederland wel gedifferentieerd gebouwd. Ik vind het een nogal dure hobby om te proberen op voorhand te weten te komen wat de woonwensen in deze gemeente zijn. Ik stel mij voor dat, als wij over een halfjaar de resultaten van het onderzoek hebben en dan "morgen" zouden gaan bouwen en dan dezelfde mensen na dat halfjaar nog eens zouden vragen naar hun woonwensen, nog geen 2% van die mensen er nog net zo over dacht, want dan zijn zij in middels door welke omstandigheden dan ook weer in een andere richting gedrongen. Ik vind deze hele vertoning vreemd en ik zal ook beslist tegen stemmen. MevrBrandenburg—Sjoerdsma: Er is een kans dat ik in herhaling val, maar de heer Sterk heeft het even gehad over een bepaalde adviescommissie, maar ik lette toen even niet goed op. (De heer Sterk: Ik heb gesproken over de Raad voor de Volkshuisvesting.) Goed, dan is het niet een herhaling. Ik heb begrepen dat de enquêtevragen door de Nationale Woningraad moeten worden opgesteld in samenwer king met de stedebouwkundige dienst en misschien ook nog wel in samenwerking met andere disciplines. Mijn vraag is nu of de Vrouwenadviescommissie voor de woningbouw die wij in deze stad hebben inge schakeld kan worden bij het opstellen van de enquêtevragen, dus niet wanneer er een bestemmings plan of huizen moeten komen maar nu direct bij het opstellen van de enquêtevragen. De heer Rijpma (weth.): De eerste instantie vertoont een scala van tegenstellingen, zou ik haast willen zeggen. Het gaat om een beperkt onderzoek. U weet dat wij jaren geleden een uitgebreid on derzoek hebben gehad. Dat betekent dat je meer gegevens ter beschikking krijgt, het betekent ook dat je veel langer op die gegevens zult moeten wachten. Wat in het rapport Priemus staat is zeker niet in alle opzichten verouderd, wat dat betreft kan ik mij wel voor een groot deel aansluiten bij b.v. de woningbouwcorporaties die zeggen dat daar nog heel veel waardevols in staat. Ik geloof dat dat waar is. Aan de andere kant geloof ik dat je er niet aan zult kunnen ontkomen dat je op dit moment tot ij king overgaat. Je zult nog eens moeten verifiëren of bepaalde zaken die wel eens aan de orde gesteld zijn op dit moment nog gelden en of ze voor Leeuwarden b.v. in dezelfde mate gelden als voor Gronin gen, voor Maastricht of voor andere streken waar een uitgebreid onderzoek de laatste jaren wel van stapel is gelopen. Je kunt ze daarmee vergelijken en al vergelijkende kan je je waarschijnlijk ook iets van de wijsheid ten nutte maken die in die andere rapporten staat zeker wanneer er overeenkomstige trekken naar voren mochten komen; zeker is dat niet maar het is niet ondenkbaar. Aansluitend aan dat gene wat wij hebben in de eigen gemeente en datgene wat ons ter beschikking gesteld is, wat wij op gevraagd hebben uit andere gemeenten, menen wij - daarbij komt ook de financiële positie; in ons beleidsplan is er maar een heel beperkt bedrag voor uitgetrokken en voor dat bedrag kan heel weinig gebeuren - in eerste instantie te kunnen volstaan met een beperkt onderzoek. Wij zouden dat on derzoek zoals u in de raadsbrief hebt kunnen zien willen beperken tot een gedeelte van ons woningbe- zit, waardoor de enquête ook beperkt gehouden kan worden. Wij hebben dat gemotiveerd en wij zijn daarbij uiteraard geruggesteund door de onderzoekinstituten waarmee wij contact hebben gehad. Wij zouden het willen beperken tot die wijken die als vrij verhuislustig bekend staan. Dat betekent een be perking van het onderzoek; dat geef ik ogenblikkelijk toe. Wanneer je de hele gemeente gaat onder zoeken krijg je meer gegevens ter beschikking, het is alleen de vraag of je meer relevante gegevens ter beschikking krijgt. Hier is even door de heer De Greef gesproken over huursubsidie; die is er na tuurlijk. De minister gaat er echter van uit dat bij een minimum loon de betrokkenen 14% van hun ei gen loon aan huur moeten uitgeven en dat is bij een loon van 17.000,'b 1 8.000,een aan zienlijk bedrag; bij een loon van 25.000,moet je 17% van je loon zelf betalen voor wonen. Wat daar boven komt wordt gesubsidieerd en gedurende de eerste paar jaar kan je een huurgewenningssub- sidie krijgen om op dat bedrag te komen. Maar de bedragen die de mensen zelf nog moeten betalen zijn aanmerkelijk hoger dan zij gewend zijn te betalen in de buurten die tot het woningbezit van voor 1955 behoren. Dat betekent dat er een aanzienlijke drempel is en het is niet onwaarschijnlijk - het is uiteraard ook niet zeker - dat, als mensen uit deze goedkopere wijken aan verhuizen denken, zij in 11 de eerste plaats denken aan verhuizing naar wijken waar het huurniveau lager is dan het ooit in Cam- minghaburen zal kunnen worden ook al hopen wij op een lokatiesubsidie onafhankelijk van de status die Leeuwarden in de Verstedelijkingsnota inneemt. Ik ben het wel eens met degenen die zeggen: Je zou dit onderzoek moeten continueren. Ik geloof dat dat haast een noodzaak is. Op welke wijze je dat moet continueren staat mij nog niet helemaal voor de geest, maar wij hebben waarschijnlijk wel tijd over om daarover nog eens van gedachten te wisselen. Ik heb voor mijzelf eens het formulier opge vraagd dat onze gemeente geeft aan degenen die uit Leeuwarden vertrekken. Ik heb eens gekeken of dat enige aanwijzing geeft wat mensen beweegt die niet om hun werkkring maar om het wonen verdwij nen. In deze enquête wordt wel gevraagd om welke reden men vertrekt; er is ook een mogelijkheid om in te vullen dat het wonen daarvan de oorzaak is, maar als je dan kijkt hoe het argument van het wo nen gedifferentieerd wordt dan is dat heel mager. Dat betekent dat er voor een wetenschap zoals wij die voor Camminghaburen nodig hebben daarin op dit moment weinig aangrijpingspunten zijn. Het be tekent niet dat wij dat formulier niet kunnen herdrukken en de vragen in verband met de gegevens die wij voor dit grote woongebied moeten hebben niet kunnen aanpassen. Dan zal ik echter met de onder- zoekafdelingen die wij hebben moeten overleggen op welke wijze de verwerking van deze gegevens tot stand moet komen want ik dacht dat het bij uitbreiding van het formulier wel noodzakelijk was - dit is een mogelijkheid; je kan ook opnieuw een instituut de opdracht geven een onderzoek in te stel len - dat er enige mechanisatie van de verwerking van de gegevens mogelijk moet zijn. Daarover heb ik op dit moment niet genoeg gegevens. Ik zeg degenen die dit punt ter sprake gebracht hebben gaarne toe dat ik met de betrokkenen overleg zal plegen op welke wijze onze eigen onderzoekafdelingen toch enigermate tegemoet kunnen komen aan de wens om een zekere continuering in het onderzoek te bewerkstelligen. Ik stel u voor om niet het jaartal 1955 te wijzigen, ik geloof dat dat voor dit onder zoek niet direct relevant is. De motivering heb ik gegeven, die staat ook in de raadsbrief. In het ver volgonderzoek zou aan deze facetten misschien meer aandacht kunnen worden besteed. Dan komt ook de regio te voorschijn want dat zouden wij via de enquêteformulieren kunnen proberen binnen te halen. Ik ben het met de heer Sterk eens dat het op dit moment weinig zinvol is om bij de mensen die al ver trokken zijn nu nog te gaan informeren wat hen bewogen heeft enz. ook mede om de redenen die de heer Sterk genoemd heeft. Ik moet er bij zeggen dat, als wij dat zouden doen, het in de eerste plaats de vraag is of een steekproef zoals de Raad voor de Volkshuisvesting voorstelt - men noemt een aan tal van 50 - voldoende zou zijn, want dat hangt af van het aantal mensen dat voor enquêtering in aanmerking zou komen en daar moet het toch een zeker percentage van zijn en iedere enquête die wij in de buitengemeenten plegen kost per enquête ten minste 180,Dat betekent dat 50 enquê tes al heel wat kosten; u kunt dat uitrekenen. Mochten er nog meer nodig zijn - je zult toch aan een zeker steekproefminimum moeten voldoen - dan kan het ook nog wel meer zijn. Of je beneden het mi nimum kunt duiken betwijfel ik. De heer De Jong zegt dat het onderzoek wel enige zin zou kunnen hebben als wij morgen met de bouw zouden kunnen starten. Ik dacht dat de tijd al heel dicht bij was om met verschillende belang hebbenden te gaan overleggen op welke wijze de eerste 500 woningen gemaakt zouden kunnen worden, welke soort woningen dat zouden moeten zijn. Dat betekent dat het dan toch wel handzaam is dat er enige gegevens beschikbaar zijn. Het is dus niet zo dat wij pas over een jaar beginnen met die ge sprekken, die gesprekken zouden wel eens op een termijn van weken van start moeten kunnen gaan. Die afstand is er dus naar mijn gevoel niet. De heer De Greef heeft een aantal opmerkingen gemaakt waarvan ik sommige wel vanuit de theo rie kan benaderen maar waarvan ik zeg: Op dit moment kan ik ze praktisch niet goed vertalen. Ik zeg helemaal niet dat het onmogelijk is om bij een bepaald object te komen tot participerende bouw. Als dat in Assen, in Harderwijk en in Emmeloord kan dan zie ik niet dat je voor een bepaald project dat je straks in Camminghaburen gaat realiseren die vorm van mee denken ook niet zou kunnen realiseren. Het is echter in Assen niet gebeurd voor het gehele te stichten woongebied, het is in Harderwijk even min gebeurd voor het gehele te stichten woongebied en ook in Emmeloord is het niet gebeurd voor het gehele te stichten woongebied, het zijn een aantal lokaties in die omgeving en als zij het daar kunnen kunnen wij het even goed. Als de gezindheid om dat te doen daar aanwezig is dan is die ook hier aan wezig. Wanneer de heer De Greef zegt dat er meerdere architecten enz. moeten komen omdat het an ders niets wordt dan zeg ik: Wij zullen meerdere architecten aantrekken. Het feit dat één architect een heel gebied vol bouwt moeten wij, dacht ik, niet herhalen. Ik geloof dat het in dit verband een dringende zaak is om ter wille van de variatie en ter wille van de mogelijkheid van de mens zich te herkennen meerdere architecten bij dit gebied te betrekken, niet alleen in het gebied maar ook voor b.v. 5 woningen niet op één architect te gaan hangen maar misschien op 10 architecten. Dan is er mis schien altijd wel iemand die zich in één van die architecten herkent. Ik geloof niet dat er een duide lijke tegenspraak hoeft te zijn tot wat de heer De Greef beweegt. Ik kan alleen alle termen die hij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 6