De Voorzitter: iIk stel voor dat weth. Rijpma eerst begint om namens het college een antwoord te
geven. Weth. Eijgelaar of mevr. Brandenburg zal wellicht iets willen zeggen n.a.v. vragen die direct
zijn gesteld over dingen die in de commissie wel of niet gebeurd zijn. Zij hebben Leeuwarden n.l. ver
tegenwoordigd in deze commissie.
De heer Rijpma (weth.): In wezen is het zo dat alle 3 sprekers de nota zoals die hier voor ons ligt
in hoofdlijnen hebben onderschreven. Het enige punt is dat, als je zo de teneur van de verhalen be
luistert, het er nog scherper in had moeten staan. (De heer Ten Hoeve: U bedoelt de raadsbrief; dat is
wat anders dan de nota.) Ja, inderdaad, ik bedoel de raadsbrief; u bent het in hoofdlijnen eens met
wat in de raadsbrief door b. en w. ten aanzien van de nota geschreven staat. U had alleen op sommige
punten de accenten nog wat duidelijker willen leggen. Ik dacht dat de standpuntbepaling van b. en w.
duidelijk was. Als de heer Ten Hoeve zegt dat suburbanisatie zich in versterkte mate voortzet dan
slaan de woorden "versterkte mate" terug op het begin van de zin en zelfs op de zin er voor. Er staat
n.l.: "De commissie meent in haar voorlopig advies echter van een sterkere bevolkingsgroei te moeten
uitgaan, te weten een gemiddelde bevolkingsgroei van 1,05% per jaar. Op grond van dit uitgangspunt
zou dan in onze gemeente een aanzienlijk groter aantal woningen gebouwd moeten worden. Voor een
evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling is het ten minste noodzakelijk de bevolkingsgroei van de Regio
evenredig over de daarvan deel uitmakende gemeenten te verdelen en zo te voorkomen dat de subur
banisatie rond Leeuwarden zich in versterkte mate voortzet." Dat betekent niet dat in de raadsbrief
staat dat wij alleen maar de versterkte suburbanisatie zouden willen afremmen, nee, dit slaat op dat
gene wat de commissie in haar nota stelt, n.l. dat als de punten die daarin staan gevolgd zouden wor
den dit zelfs versterkte suburbanisatie ten gevolge zou hebben. De volgende zin in de raadsbrief be
strijdt de versterkte suburbanisatie, want daar staat duidelijk dat "wij nog wijzen op de beleidsvoor
nemens op het gebied van de ruimtelijke ordening van hogere overheden, neergelegd in de provinciale
Nota Wonen en de Verstedelijkingsnota van de rijksoverheid. Deze nota's gaan er van uit dat een
grotere bevolkingsgroei dan binding van de natuurlijke aanwas voornamelijk dient te worden opgevan
gen in stedelijke kernen. Deze beleidsvoornemens dienen o.i. tevens uitgangspunt voor het woning
bouwbeleid in Leeuwarden te zijn." Ik dacht dat hier heel duidelijk staat dat Leeuwardenwanneer er
meer dan de natuurlijke aanwas is in de Regio Leeuwarden, in eerste instantie de gemeente is die deze
meerdere aanwas zal moeten opvangen. Voor heel Friesland is uitgegaan van de mogelijkheid voor ie
dere plaats tot binding van de natuurlijke aanwas. Wanneer Leeuwarden echter meer krijgt dan de na
tuurlijke aanwas - dat staat heel duidelijk in deze raadsbrief - dan conformeren wij ons aan de Nota
Wonen en aan de Verstedelijkingsnota; de meerdere bevolkingsgroei moet duidelijk ten goede komen
aan de groei van onze hoofdstad. Ik dacht dat dit de hoofdopmerking was die ik zou moeten maken.
Ook wij zijn van mening dat wij het omzichtig geformuleerd hebben, maar wij dachten niet dat die
omzichtige formulering de duidelijkheid niet duidelijk naar voren had laten komen. Ik hoop u hiervan
overtuigd te hebben.
De heer Miedema heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de 500 woningen; wij mogen dat
niet voor 10 jaar vastleggen enz. Dat is natuurlijk in deze brief ook niet gesteld. Uit één van de ko
lommen van onze Nota Wonen rolt het getal 500. Die 500 woningen zijn gebaseerd op binding van de
natuurlijke aanwas; dat betekent een groei van 0,3%. Er staan meer kolommen in die Nota Wonen en
er is ook duidelijk in de behandeling van dit stuk naar voren gekomen dat, wanneer blijkt dat de
groei van Leeuwarden groter is, het woningprogramma daarop bijgesteld zal moeten worden. Ik moet er
wel bij zeggen dat het dan niet zo is dat het dan zo maar 3 x 500 wordt; dat is een zeer simpele ver
menigvuldiging, maar in die 500 zit ook afbraak en enige vervangende nieuwbouw. Dit is dus een
meer gecompliceerde vermenigvuldiging dan de heer Miedema zo eventjes voor de vuist weg laat ho
ren. Ik geloof dat het verstandig is dat wij voor een komend jaar een bepaald uitgangspunt als geldig
verklaren. Alleen, je moet dat natuurlijk wel zien tegen de achtergrond van een prognose die over
meer jaren gesteld is; hoe verder je met je prognose gaat hoe onzekerder alle factoren worden. Ik dacht
dat in dit opzicht onze Nota Wonen zeer verstandig is opgezet. Er zijn verschillende veronderstellin
gen gemaakt en de raad van de gemeente Leeuwarden heeft alleen vastgesteld dat wij als eerste uit
gangspunt op grond van de cijfers die op dit moment bekend zijn koersen op een eerste bouwprogramma
van 500 woningen per jaar. Er is duidelijk toegezegd dat, als uit de cijfers blijkt dat er een andere
bevolkingsgroei is in en rondom Leeuwarden, deze getallen bij de behandeling van de Nota Wonen
1976 zullen moeten worden bijgesteld. Wij hebben nadrukkelijk verklaard dat het geen gefixeerd ge
tal is maar dat het een dynamisch getal is dat telkens weer afgewogen wordt tegen de ontwikkeling
die er op dat moment is.
9
De Voorzitter: Voor ik anderen het woord geef wil ik hier toch nog even op ingaan. Misschien is
het mogelijk dat weth. Eijgelaar of mevr. Brandenburg iets wil zeggen n.a.v. vragen die o.m. door de
heer De Greef zijn gesteld over het hoe en waarom van hetgeen er in de commissie is gedaan, maar ik
weet niet of dat wel juist zou zijn. U hebt nu een standpunt van het college gekregen en daar moet u
over discussiëren. De werkgroep heeft zijn uiterste best gedaan, die is het ook niet voor 100% eens
geworden - dat is logisch -, maar uiteindelijk is die met een rapport gekomen en ik geloof niet dat
het juist is dat wij nu zeggen: Laat de raadsleden die in die werkgroep zitting hebben gehad nou maar
eens even vertellen waarom een en ander zo ontstaan is. Ik weet niet of weth. Eijgelaar als lid van het
college nog behoefte heeft iets aan te vullen op datgene wat weth. Rijpma heeft gezegd, maar dat is
een ander punt. Hij spreekt dan als lid van het college en niet als lid van de werkgroep.
De heer Knol is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Eijgelaar (weth.): Ik wil hier nog wel graag iets van zeggen. Het is natuurlijk gemakke
lijk om als leden van deze raad te discussiëren over hoe wij het graag willen hebben. Wij hebben hier
echter te maken met een nota van een commissie uit de Regio. Er zijn dan duidelijk tegenstrijdige be
langen, je zult dan naar een grootste gemene deler moeten zoeken en je zult moeten proberen iets op
papier te krijgen waarin iedereen zich kan vinden om niet bij voorbaat de mogelijkheid tot verder
spreken en tot verder bijstellen en regulerend optreden in de toekomst uit te sluiten. Dat is dan ook de
reden dat er een nota komt die eigenlijk bij niemand volledige instemming vindt. Er zullen ongetwij
feld in meer gemeenteraden zeer kritische geluiden naar voren komen over dit stuk, maar dat gaat zo
als je op een gegeven ogenblik verschillende belangen op één noemer probeert te krijgen. Daarmee
zit, dacht ik, niet alleen deze raad maar ook andere raden. Ik dacht dat er ook in de nota is meege
deeld dat het duidelijk wel de bedoeling is om ook in de toekomst bij te stellen en om met elkaar in
gesprek te blijven. Laten wij toch wel beseffen dat aan hetgeen deze commissie voorstelt geen enkele
gemeente gebonden kan worden. (De heer De Greef: Dan heeft het geen zin.) Jawel, het is gewoon
een keihard gegeven. Je probeert dan met elkaar in een gesprek tot een behoorlijk compromis te komen,
tot een beleid in regionaal verband en tot een goede verdeling. Dat heeft tijd nodig en er zal bijge
steld moeten worden. Plannen die in ontwikkeling zijn in Leeuwarden maar ook in omliggende gemeen
ten kan je niet stop zetten omdat dat op een gegeven ogenblik misschien gewenst zou zijn; die plannen
moeten uitgevoerd worden. Er moet echter bijgesteld worden in de toekomst en dat is alleen dan moge
lijk als deze commissie in gesprek blijft met de regiogemeenten om te proberen dit in de nabije toe
komst te realiseren.
De Voorzitter: Ik wil ook van mijn kant graag nog een enkel woord zeggen over het laatste punt;
niet omdat dat niet voldoende door de heren wethouders uiteen is gezet, maar om duidelijk te maken
wat de betekenis is van wat wij aan het doen zijn. Ik zag de heer De Greef net al heftig het hoofd
schudden of althans reageren op de manier van: wat heeft het dan voor zin dat wij hier zitten te pra
ten. Op dit moment is het inderdaad volkomen juist wat weth. Eijgelaar zegt: De Regio kan niets af
dwingen van de individuele gemeenten. Hoogstens kan het provinciaal bestuur meer indirect - pas op,
niet direct - iets doen met het goedkeuren van bestemmingsplannen. U kent de betreffende procedures,
voor streekplannen, bestemmingsplannen e.d. is goedkeuring van het provinciaal bestuur nodig. Indi
rect heeft dit bestuur dus de mogelijkheid om te beïnvloeden - in onze gemeente en ook in andere
gemeenten - wat in feite de woningbouwprogramma's worden. Ook de rijksoverheid heeft mogelijkhe
den door de subsidiepolitiek die op een bepaald moment wordt gevoerd, met lokatiesubsidies, maar ook
met andere subsidieregelingen. Natuurlijk kan het rijk niet direct bepalen: Jij moet zoveel en jij mag
zoveel bouwen, maar indirect kan het rijk dit wel beïnvloeden. In het verleden hebben wij jarenlang,
ook in deze Regio, gebouwd zonder te rekenen. Ik chargeer nu een beetje, maar daar komt het wel op
neer. Dat kon omdat er een geweldige schaarste aan woningen was. Al Ie huizen die klaar kwamen, on
geacht waar, werden direct bezet, ook in onze gemeente. Ik spreek nu niet over het laatste jaar, maar
over de ontwikkeling die zich daarvoor jarenlang, vanaf de bevrijding, heeft voorgedaan. Het is na
tuurlijk een heel goede zaak dat wij in ieder geval met elkaar op papier zetten wat bij veronderstelde
verdere bevolkingsontwikkelingen de consequenties zijn voor woningbouw in de totaliteit van de Re
gio. Het is een onmiskenbaar voordeel dat een en ander eens duidelijk op papier wordt gezet bij ver
schillende vooronderstellingen, b.v. vasthouden van de natuurlijke groei van de bevolking of een even
tuele uitbreiding die iets sterker is. Wij kunnen er dan over discussiëren en er moet dan ook duidelijk
naar voren gebracht worden wat de verschillende meningen zijn. Dan zou het - ik spreek nu veronder-
stellenderwijs - wel eens belangrijker kunnen zijn dat wij met elkaar duidelijkheid brengen in hoe de
kaarten liggen in dit gebied van het Friese land dan dat wij het volkomen eens worden over een rijtje
getallen. Wij moeten wel duidelijke taal spreken en duidelijke cijfers op papier brengen. Ik hoop dat