18 gereed hebben waarop die gebieden aangegeven zullen staan waar duidelijk rehabilitatiesubsidie ge geven kan worden, dan geloof ik dat vanuit die visie de burger moed krijgt. Hij kan er vertrouwen in hebben dat verbetering van de woonomgeving zoals die in een bepaald gedeelte van de stad op het ogenblik van start gaat t.z.t. ook in zijn buurt zichtbaar zal worden. Er is ook gesproken over de binnenkant van de huizen. Dat is een probleem waar vele arbeidsuren mee gepaard zullen gaan. Ik moet constateren dat, hoezeer ik ook van mening ben dat dit een duide lijk urgent probleem is om in onze binnenstad aan te pakken, op het ogenblik de mankracht en de des kundigheid om dit te doen ontbreken. Het is de vraag of je via T .A .P.-regel ingen gemakkelijk met in cidentele beschrijvingen kunt volstaan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik tot mijn spijt op dit moment, gezien de krapte van de begroting zoals die m.n. in 1981 optreedt, de mogelijkheden om een documen talist in vaste dienst aan te stellen somber beoordeel. Ik dacht dat dit ini wezen de hoofdelementen waren die zichtbaar moeten worden uit een verant woord monumentenbeleid. Ik dacht dat alle andere onderwerpen die aangesneden zijn in wezen van een andere orde zijn. Straatmeubilair, verlichting en groen zijn allemaal elementen waar wij binnen kort verder over zullen discussiëren, ook aan de hand van de inventarisatie die door onze dienst m.b.t. verschillende binnenstadswijken gemaakt wordt. Ik ben er zeker van dat zij ook in dit opzicht allerlei aanbevelingen zullen doen. Wat de verlichting betreft, het is zinvol om zo snel mogelijk eens een ge sprek te hebben met de Frigas samen met een aantal op dit terrein deskundige "leken" en ambtenaren. Er is gezegd dat er restauratiemateriaal verdwijnt. Ik geloof dat het verschrikkelijk moeilijk zal zijn om van elk pand dat gesloopt wordt al datgene wat bewaard zou moeten worden ook werkelijk te bewaren. Daar zijn een aantal redenen voor. In de eerste plaats is het een kostenverhogende factor. Aan de andere kant is het zo dat als degene die sloopt iets ziet dat waardevol is hij het al wel zal hebben laten verdwijnen voordat het goed en wel opgemerkt is. Bovendien is het zo dat in vele geval len de sloopkosten zeer aanzienlijk zullen oplopen omdat het sparen van bepaalde elementen een heel moeilijke zaak is. Ik zeg dit niet om de zaak in een vorm van pessimisme te laten verdwijnen, om het zo maar eens te zeggen, maar wel om een aantal kanttekeningen te maken bij dit zo wenselijke spa ren. De ambtelijke staf die wij ter beschikking hebben om bij iedere afbraak na te gaan wat wij zou den willen bewaren is te klein. Men kan onmogelijk de hele dag de mensen op de vingers blijven kij ken. Met een goedwillende sloper zal bij afbraak in een gesprek veel gedaan kunnen worden. Wij drin gen er steeds weer op aan dat de ambtenaar die vooral in de binnenstad belast is met het toezicht na mens Bouw- en Woningtoezicht van te voren een gesprek heeft met degenen die daar aan het werk gaan. Sommigen hebben er gevoel voor, anderen minder. Wij moeten dus wel proberen te bewaren, maar u moet niet van ons vragen - wij hebben daar het apparaat niet voor en hiervoor is de instelling bij sommige mensen niet aanwezig - om ieder waardevol iets uit de afbraak te redden. Er is ook een opmerking gemaakt over de hoge prijzen. Je kunt die constateren. Tot welk beleid dat zal moeten leiden zal de toekomst uitmaken, maar je zou er haast uit kunnen concluderen dat het niet mogelijk is om elk pand dat een zekere emotionele waarde heeft te sparen. Het sparen van ieder "emotioneel" pand kan, afhankelijk van de aard van het pand en afhankelijk van de toestand van het pand, zulke bedragen gaan vergen dat wij tot een keuze zullen moeten komen. Ik dacht dat wij als raad, ieder geval voor zich beoordelend, zullen moeten aanvaarden dat op de plek van sommige pan den nieuwe panden zullen moeten verrijzen. In dat opzicht hebt u al eens een voorstel gehad. In de St. Jacobsstraat is duidelijk sprake van onevenredige kosten t.o.v. de nieuwbouw. Wij zullen de moed moeten hebben om in sommige gevallen die keuze, zij het met een bloedend hart, zij het opstandig soms, te aanvaarden, willens en wetens. Er zijn ook opmerkingen gemaakt over het buitengebied. Het buitengebied is voor sommigen van erg groot belang in verband met het brood dat men in dit buitengebied moet verdienen. Ik geloof dat hier duidelijk een afweging van belangen plaats zal moeten hebben. Ik constateer voor mijzelf dat, hoezeer ook het landschap verandert door torensilo's van 25 meter hoogte, wij er bij de huidige be drijfsvoering op dit moment niet aan kunnen ontkomen om deze instrumenten toe te staan. De raad is het college in dat opzicht ook gevolgd door het nemen van een aantal besluiten en er zullen wat dit betreft zeker nieuwe besluiten nodig zijn. Dat houdt aan de andere kant niet in dat wij niet de uiter ste zorg zullen moeten besteden aan de omgeving van de boerderij; ook de boerderij zal van karakter veranderen. Het is misschien een pover middel, maar door middel van een goed beplantingsschema zou toch het aantrekkelijke beeld dat wij van het buitengebied hebben behouden kunnen blijven. Dan nog een opmerking over de Welstandsadviescommissie. Met deze commissie is afgesproken dat er binnenkort één of meer gesprekken zullen plaats vinden over het welstandstoezicht in onze stad, m.n. in verband met de toekomstontwikkelingen. Ik geloof dat er één ding is dat namens het college eens met de Welstandsadviescommissie moet worden doorgesproken en dat betreft het feit dat er niet alleen beoordeeld moet worden naar de huidige situatie maar ook naar de situatie zoals die in een aantal 19 nota's, structuurnota's, rehabilitatieplannen, is vastgelegd. Wanneer een gebied niet meer aantrekke lijk is, een zekere verpaupering heeft ondergaan en er wordt op dit moment een bouwvergunning ge vraagd, dan dacht ik dat het geen goed beleid was wanneer die bouwvergunning getoetst wordt aan de situatie zoals die op dit moment is. Ik dacht dat je de moed moest hebben - ik dacht dat de mogelijk heden hiertoe aanwezig waren - om de welstand te toetsen aan datgene wat de raad met dat gebied voor ogen staat. Anders ga je door het beleid te koppelen aan het verleden de vernieuwing die je voor staat op een bepaalde manier hinderen. Dat is één van de onderwerpen die met de Welstandsadvies commissie doorgesproken zal worden. Dan komen natuurlijk ook een aantal andere onderwerpen aan de orde, zoals reclametekens, het schilderen van panden e.d. In hoeverre wij hierbij mogelijkheden heb ben weet ik niet; sommigen hebben daar hun twijfels over. In ieder geval zullen in dat gesprek ook de ze zaken aan de orde komen. Ik moet er wel bij zeggen dat over de echte monumenten en datgene wat daar bij hoort op het ogenblik al commentaar gegeven wordt door een commissie die wij er speciaal mee belast hebben nog eens na te gaan in hoeverre bepaalde elementen ook uit het oogpunt van monu ment goed gewaardeerd zijn. De heer Ten Hoeve heeft niet voor het eerst het monumentenbureau ter sprake gebracht, hij heeft niet voor de eerste maal ter sprake gebracht dat er misschien een andere vorm van welstandstoezicht zou moeten komen. Wij hebben hierover al eens een notitie laten circuleren. Ik dacht dat er, niet di rect ten opzichte van het monumentenbureau maar wel ten opzichte van een grotere aanpak van het welstandstoezicht, een zeer moeilijk te overwinnen barrière is, n.l. dat het Friese welstandstoezicht gebaseerd is op een gemeenschappelijke regeling op basis van artikel 61 van de Gemeentewet. Dat zou betekenen dat de hele overeenkomst terug geschakeld moet worden, tenzij Leeuwarden zich zonder meer bij die regeling zou aansluiten. Ik geloof echter niet dat dat de oplossing zal geven die de heer Ten Hoeve voor ogen staat. Dit is dus duidelijk geen gemakkelijke zaak. Over het monumentenbureau is wel eens gesproken, maar er is nog geen diepgaand beraad over geweest. Ik hoop dat wij t.z.t. - ik heb al gezegd waaraan het college meent de prioriteit te moeten geven - ook aan deze organisatori sche kwestie, maar dan in ruimer verband, aandacht kunnen besteden. Ik dacht dat ik zo een aantal elementen behandeld heb. De heer Van der Wal sluit zich wel aan bij het feit dat het een mooie nota is, maar daarna wordt zijn toon duidelijk anders(De heer Van der Wal: Ja.) zelfs zo dat je je afvraagt: Is er nog wel enig vertrouwen in het beleid dat het colle ge ten opzichte hiervan voert. Te fatalistisch(De Voorzitter: Mijnheer Van der Wal?) en nog een aantal van dergelijke uitdrukkingen getuigen niet direct van een groot vertrouwen in wat er van deze nota terecht zal komen. Als er gezegd wordt: Hij zal wel in de la terecht komen, dan krijg je het gevoel van: Zou ik er nog wel op moeten antwoorden; als de kwalificatie al van dien aard is dan heb je het gevoel dat argumenten niet meer helpen. Een bepaalde houding kan al zo duidelijk zijn dat je zegt: Wat helpen argumenten hier nog. Ik dacht dat het op dit moment niet noodzakelijk was om op Wirdum-de Kamp in te gaan; daar kunt u straks uitvoerig over discussiëren. Het is zo dat binnenkort wel begonnen zal worden met een inventarisatie van het oude dorp Wirdum zelf. Te zijner tijd zullen u daarvoor de nodige voorstellen bereiken De heer Van der Wal wil een nieuwe definitie van "monument". Ik zeg ronduit dat ik op dit mo ment niet in staat ben om die te geven. Ik dacht dat het ook niet direct zo noodzakelijk was om met nieuwe definities aan te komen en daaraan weer nieuwe criteria te ontlenen. Ik geloof dat het monu mentenbeleid in Nederland een continu beleid is, dat er voortdurend bepaalde toepassingen zijn die tot nieuwe interpretaties aanleiding geven. Het is een dynamisch beleid dat ook de maatschappelijke ontwikkelingen duidelijk volgt. De heer Van der Wal hoopt dat het niet een nota zonder meer zal blijven en dat die nota ook in relatie zal worden gezien met de structuurnota. Ik dacht dat ook in de tekst van de nota is te zien dat die heel dicht naast de structuurnota heeft gelegen en dat er uit beide nota's duidelijk een complemen tair beleid zal volgen. De heer Van der Wal: Naar aanleiding van de St. Jacobsstraat spreekt u over "willens en wetens" en "met bloedend hart". (De heer Rijpma (weth.): U gelooft dat niet, maar het is wel zo.) Het doet mij wel goed dit te horen. Het is echter zo dat er geen enkel onderzoek naar de betreffende panden bekend is, althans de raad heeft daar niets over gezien of gehoord. Als er dan, ook door het college, zoveel gewicht aan deze historische gevelwand wordt gehecht - u gebruikt dan termen als "willens en wetens" en "met bloedend hart" en weet ik wat daar verder allemaal bij hoort -, waarom is dat dan nooit onderzocht? Waarom is er nooit een cijferopstelling gemaakt waaruit voor elk pand afzonderlijk blijkt dat afbraak goedkoper is dan herstel? Die cijfers zijn er niet, ik heb ze althans nog nooit ge zien. Om die reden trek ik termen als "met bloedend hart" enz. in twijfel, want de feitelijke gang

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 10