20 van zaken is heel anders geweest dan u hier nu schetst. Het is begonnen met twee inderdaad zeer slech te panden aan de St. Jacobsstraat en daar zijn successievelijk, omdat ze toevallig ook in dat gebied lagen, meerdere panden bij getrokken, ook - ik weet dat uit ervaring - heel goede panden, panden waarin heel prettig te wonen valt. (De heer Rijpma (weth.): Daarom verhuizen de mensen dan ook.) U kunt wel heel grote woorden gebruiken en spreken over gebrek aan vertrouwen, maar dat gebrek aan vertrouwen is o.m. gestoeld op dit soort "loze" uitspraken van het college wat dit gebied betreft. (De heer Ten Brug (weth.): Loze en dus slimme uitspraken.) Het zijn inderdaad ook slimme uitspraken, want ze zeggen n.l. helemaal niets. Dan wil ik nu nog even ingaan op de nota. Ik vind de nota over het algemeen erg goed, ik waar deer die nota ook zeer positief. Het gewicht dat het college er echter aan geeft - het college moet uiteindelijk de raad voorstellen doen om de nota uit te voeren - is volgens mij te gering. De slotzin is een geijkte cliché-frase van: "Wij stellen u voor de Monumentennota als uitgangspunt voor het gemeen telijk monumentenbe\e\d in de komende jaren te aanvaarden.", dus niet voor het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, niet voor het verkeersbeleid, terwijl er toch wel duidelijke aanwijzingen in de nota staan op dat gebied. Dus alleen voor het monumentenbeleid geldt de nota; dat is lekker vei lig, dat is een mooi afgescheiden gebied, wij kunnen die nota dan fijn toepassen als het ons goed uit komt. Dat is het punt waar ik bezwaar tegen heb, niet tegen de inhoud van de nota want die vind ik wel goed. Wat de torensilo's betreft nog dit. U hebt gezegd dat die silo's om bedrijfstechnische redenen op het ogenblik 25 meter hoog moeten zijn. Ik heb al eerder gezegd dat dat in de toekomst wel hoger zal worden. Er zijn op het ogenblik al berichten dat er, ook om bedri jfstechnische redenen, straks silo's gebouwd zullen worden van 40 meter hoog. Daar staan nu al artikelen over in de vakpers. En waar blij ven wij dan? Daar wil ik ook graag criteria voor zien. Wat het begrip monument betreft, ik heb niet zo zeer gevraagd om een nadere definiëring of een algemene definiëring, want die staat wel in de Monumentenwet. Er wordt echter in de nota gesproken over subjectieve begrippen als schoonheid, belang voor de wetenschap en volkskunde. Het gaat mij om een antwoord op de vraag hoe wij die begrippen in kunnen vullen als gemeente, wat vinden wij wel "schoon" en wat vinden wij niet "schoon", om dezelfde terminologie te gebruiken die in de nota wordt gebruikt. Wel, dat invullen van die begrippen mis ik in de nota. Ik vraag ook niet van u om nu even een nadere definiëring van die begrippen uit de mouw te schudden, ik heb gevraagd om bij de volgende bijstelling van de nota - die wordt in de nota beloofd - aan dat soort criteria aandacht te schenken, zodat de raad dan ook een basis heeft om op die zaak in te gaan. (De heer Ten Hoeve: Die basis is er toch? Dat ligt allemaal vast in de Monumentenwet; die moet u eens lezen.) Op de kwestie Wirdum-de Kamp komen wij straks nog wel terug. De heer C. de Jong: Ik wil even tot bezinning komen, als dat mag. (De Voorzitter: Dat doe je ge woonlijk op een andere plaats als hier.) (Gelach) Ik wil nog zeggen dat het feit dat wij niet terug ko men op de beantwoording door de wethouder niet betekent dat wij geen waardering hebben voor de woorden die gesproken zijn. Wij willen graag de grote lijnen aanhouden en daarom zijn wij er niet meer op terug gekomen. De Voorzitter: De heer Van der Wal heeft in tweede instantie geen nieuwe elementen in het ge ding gebracht en daarom stel ik voor de discussie te sluiten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 15 (bijlage no. 377). De heer Groenewoud: Ingezonden stukken, een redactioneel schrijven in de plaatselijke pers, brieven van particulieren en van de Vereniging voor Veilig Verkeer deden blijken dat men uw voor stel van 4 oktober j.l. allerminst met vreugde ontving. Ook de raad schaarde zich voor het grootste deel niet achter uw ideeën m.b.t. het vervangen van de rozenbeplanting. Het verheugt mijn fractie daarom dat het overleg met de D.S.W. tot een voorlopig resultaat heeft geleid. Het voorlopige karak ter van de inschakeling van deze medewerkers is uiteraard te begrijpen daar hun werk in w.s.w.-ver- band soms een min of meer tijdelijk karakter draagt. Ondanks dat zijn wij blij met deze oplossing en ik hoop dat wij in Leeuwarden nog lang zullen kunnen profiteren van een karakteristiek met de naam ro zenkrans. M.b.t. de financiële consequenties wat betreft het vernieuwen van een deel van de beplanting verwacht ik niet een te investeren bedrag dat te vergelijken zal zijn met het benodigde geld om het 21 geboden alternatief uit te voeren en zeker niet als de vernieuwing over een paar jaar kan worden uit gesmeerd. Tenslotte meen ik dat u met dit voorstel heel wat Leeuwarders tegemoet bent gekomen en vooral diegenen die van mening zijn dat onze stad zijn rode rozengordel niet kwijt moet-. Mevr. Visser—van den Bos: Wij zijn blij met het behoud van de rozenkrans. Ook verheugt het ons dat er een drietal mensen bij de D.S.W. gevonden is dat ingezet kan worden bij de Plantsoenendienst; hulde aan de gelukkige vinder. Wel zouden wij willen weten hoe het mogelijk is dat er eerst geen en nu plot seling drie werkkrachten beschikbaar zijn. Misschien dat wij over dit punt nog eens kunnen praten in de afdeling van weth. De Vries. Graag willen wij nog een toelichting op de zin waarin staat dat de noodzakelijke besparing op het onderhoud van de rozenkrans voorlopig veilig gesteld is. Als wij met elkaar besluiten dat de rozenkrans moet blijven dan moet het altijd mogelijk zijn noodzakelijke besparingen op andere objecten te vinden. Wij willen daarom de toezegging dat eventuele wijzigingen in de plannen voor de rozenkrans tijdig aan de raad worden voorgelegd. De heer Rijpma (weth.): Ik constateer dat, wanneer er enkele brieven komen van mensen die mee leven met de rozenkrans, die uitgelegd worden alsof de hele bevolking zich uitgesproken heeft. Dat zijn natuurlijk wel heel vlotte conclusies. Wanneer die conclusies ook getrokken zouden worden bij onderwerpen waarbij het minder goed ligt dan zou dat een rechtlijnig beleid zijn. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat u dit soort brieven alleen tot algemene indicatie verklaart van de bevolking wanneer die, laat ik het populair stellen, in uw kraam te pas komen, want dan is het uiteraard een beetje een gevaarlijk spel het op deze manier te doen. Waar het college mee te maken heeft is niet met het aan tal brieven maar met het aantal voorstanders in de raad van het behoud van de rozenkrans. Uit de vori ge discussie is gebleken dat de meerderheid van de raad het behoud van de rozenkrans op prijs stelt. Er staan in de raadsbrief toch nog een paar kanttekeningen, zoals een woord "voorlopig". Wan neer er eerst geen D.S.W.-medewerkers beschikbaar zijn, wanneer bij een later gesprek de mededeling komt dat er misschien D.S.W .-medewerkers beschikbaar zijn en wanneer bij een nog later gesprek te voorschijn komt dat er D.S.W .-medewerkers beschikbaar zijn maar dat dat natuurlijk niet inhoudt dat die er altijd zijn, dan dacht ik dat enige voorzichtigheid in de conclusies gerechtvaardigd is. Er zijn op dit moment al 6 D.S:W.-medewerkers bij de dienst werkzaam en die hebben een soortgelijk voorstel t.a.v. de heemtuinen nog niet noodzakelijk gemaakt. Door deze 3 D.S.W .-medewerkers is zolang ze beschikbaar zijn - dat kan heel lang zijn, maar daarover bestaat geen zekerheid evenmin als over de 6 medewerkers waarover ik sprak - het financiële probleem opgelost, maar het probleem kan altijd terug komen. Als mevrouw Visser dan heel optimistisch constateert dat het altijd mogelijk moet zijn de nodige bezuinigingen te vinden dan is dat iets dat vanuit een optimistisch gemoed gezegd kan worden, maar ik denk niet dat het altijd even gemakkelijk zal zijn om dat te realiseren, althans niet bij de afdeling Plantsoenen waar de bezuinigingen van 1975 zeer zwaar - ik zeg dat met nadruk - zijn aangekomen. Ik moet er dus wel bij zeggen dat de beslissing om de rozenkrans te handhaven investeringen ten gevolge heeft. Die investeringen zijn natuurlijk net zo groot als bij het vorige voorstel, die zijn niet lichter, ook al worden ze uitgesmeerd dan zijn ze nog niet lichter. Die investeringen moeten worden gedaan en die worden gedaan uit de normale kredieten. Dat betekent dat op die plekken waar de ro zenkrans niet meer zo is als hij moet zijn nieuwe rozen geplant worden en dat houdt in dat, mocht de raad t.z.t. een andere beslissing nemen, niet oude maar nieuwe, levenskrachtige planten verwijderd zouden moeten worden. Dat geldt m.n. voor het gebied Valeriusstraat waar ook nog een gedeelte on- beplant is en op dit moment beplant zou moeten worden. Maar goed, de raad gaat er blijkbaar van uit dat al deze consequenties te nemen zijn en vanuit dat gezichtspunt dacht ik dat b. en w. moeten con cluderen dat u in meerderheid voorstander bent van het handhaven van de rozenkrans met alle conse quenties van dien De heer Groenewoud: Misschien is het feit dat ik in het begin van mijn betoog in eerste instantie de microfoon niet gebruikte er de oorzaak van geweest dat het begin van mijn verhaal niet goed over is gekomen. Ik heb met mijn opmerkingen in het begin allerminst gepretendeerd dat ik het grootste deel van de bevolking zou willen noemen. Ik heb alleen gezegd dat uit de reacties is gebleken dat men de rozenkrans kennelijk op prijs stelt en uw voorstel van 4 oktober niet bepaald verheugd ontvan gen heeft. Dus "men" en niet de hele bevolking. (De heer Rijpma (weth.): Wie is "men"?) Dat laat ik verder aan uw eigen fantasie over. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 11