6 De heer Bouma: Ik hoor de wethouder zeggen dat verondersteld mag worden dat er geen overlast van brommers is of althans dat hem daarover geen klachten hebben bereikt. Ik zou toch wel graag wil len weten of u, als er werkelijk klachten over brommers zijn, toch niet het voorstel van de heer Hei- dinga in die zin over zou kunnen nemen dat u zorgt dat die klachten verdwijnen of dat er middels de wijkagent gezorgd wordt dat die klachten worden voorkomen. Ik begrijp het niet helemaal, het college kan toch wel ingaan op de opmerkingen van de heer Heidinga en daar een antwoord op geven. Er kun nen toch voorzorgen worden genomen. Overlast door brommers kan inderdaad erg vervelend zijn en u zou in die zin rustig het voorstel van de heer Heidinga over kunnen nemen. De Voorzitter: De motie van de heer Heidinga draagt maar één handtekening; daar zou nog een handtekening bij moeten. (De heer Heidinga: Als u dat graag wilt kan ik er nog wel een handtekening bij krijgen.) Het gaat er niet om wat ik graag wil, maar een motie behoort door twee raadsleden ge tekend te zijn; anders kan ik de motie niet in behandeling nemen. (De heer Heidinga: Iemand kan toch wel zeggen dat hij hem steunt?) Nee, dat is niet voldoende. (Mevr. Visser—van den Bos: Ik zal er wel een handtekening onder zetten.) Mooi. De heer Heidinga trekt na het commentaar van de wethouder zijn motie niet in? (De heer Heidinga: Nee.) Goed, dan breng ik de motie nu in stemming; er kan wel bij handopsteken gestemd worden. De motie van de heer Heidinga en mevr. Visser-van den Bos wordt bij handopsteken verworpen met 21 tegen 12 stemmen. Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. Sub N. De heer C. de Jong: N.a.v. de brief van de Commissie Centrum-Winkel iers die duidelijk gaat over de situatie St. Jacobsstraat/Grote Hoogstraat waarbij u vermeldt dat die brief aan de orde zal worden gesteld bij de binnenkort te houden nadere bespreking over deze aangelegenheid zou ik u graag wil len vragen of u kunt zeggen aan welke termijn u denkt. De ondernemers in dit gedeelte van het cen trum verkeren al jaren in onzekerheid en ik zou er graag op aan willen dringen deze onzekerheid niet groter te maken dan strikt noodzakelijk is. De heer Rijpma (weth.): Het is niet waarschijnlijk dat b en w. nog in dit jaar met nadere voorstel len zullen komen, maar wij hopen wel in één van de eerste vergaderingen van het volgend jaar. De Voorzitter: Voldoende geïnformeerd, mijnheer De Jong? (De heer C. de Jong: Ik ben voldoende geïnformeerd, dank u.) Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. Sub O. De brief wordt in handen van b. en w. gesteld om preadvies. Sub P. De Voorzitter: Deze brief kan straks aan de orde komen bij agendapunt 15. Stemt u daarmee in? De Raad stemt daarmee in. Punt 3. De Voorzitter: Dit punt betreft een schriftelijke mededeling die apart geagendeerd is. De heer Visser: Uw mededeling en m.n. uw opmerkingen hebben in onze fractie nogal wat vragen opgeroepen. Wij zijn n.l. van mening dat hier een sterk centralistische tendens merkbaar is. Daar zijn wij bepaald niet gelukkig mee. Ik heb reden aan te nemen dat het college er ook niet zo erg happy mee is. Wij stellen ons echter voor om op deze materie terug te komen bij de betreffende afdelings vergadering. Hier wil ik het maar bij laten. 7 De Voorzitter: Ik zou wel willen zeggen dat wij instemmen met hetgeen de heer Visser zegt. Het bittere is een beetje dat je dit soort besluiten moet vaststellen, maar dat dat eigenlijk een farce is om dat wij er niets meer over te vertellen hebben. Vanaf het moment dat de rijksoverheid de tekorten van de Stadsautobusdienst overneemt kunnen wij wel nee zeggen, maar dan betaalt het rijk het subsidie niet. Je hebt er dus gewoon niets over te vertellen. Wij betreuren het dus ook wel ernstig dat dit soort regelingen impliceert dat er geregeerd wordt via de weg van de gouden koorden; dat is eenvoudig zo. Ik weet dat er in andere gemeenten ook zo over wordt gedacht. Wij kunnen dit met elkaar betreuren, maar wij staan er machteloos tegenover; dat moeten wij erkennen. Wij hebben kennis genomen van uw mededeling dat u er bij de begrotingsbehandeling op terug zult komen. De mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Punt4 (bijlage no. 369). De Voorzitter: Speciaal voor dit punt is ook de heer Keuning in ons midden als voorzitter van de beroepscommissie. Voordat ik het punt in bespreking geef wil ik graag opmerken dat in de notitie die door het college bij het advies is gevoegd onder II twee foutjes staan. Er staat tweemaal "artikel 48, sub 9"; dat moet zijn "artikel 48, sub q", zoals een goed lezer wellicht al begrepen zal hebben. De heer Geerts: Ik besef dat ik mij met het komende verhaal een beetje op glad ijs begeef omdat hier nogal wat juridische beoordelingen in zitten, maar ik zal toch mijn verhaal houden. Als ik iets niet goed gezegd heb dan neem ik aan dat ik wel gecorrigeerd wordt. Ik dacht dat bij de beoordeling van het beroepschrift de volgende overwegingen betrokken moesten worden. Ten eerste is er het feit dat er reeds clandestiene bouwsels stonden; dat vormt o.i. geen reden nu de bouw te sanctioneren. Ons gaat zelfs de zin in de notitie van b. en w. te ver dat wij het recht zouden hebben verspeeld de heer Kramer c.q. zijn rechtsopvolger aan te schrijven de bouwsels alsnog te verwijderen. Het ontbreken van een voldoende bemand apparaat en daardoor de mogelijkheid van slechts geringe controle verschaft aan appellant volgens ons geen rechten. De gemeente heeft te allen tijde het recht aan te schrijven indien clandestiene bouw ontdekt wordt. Dan het punt van verbeteren van de welstand. Hoewel niet te ontkennen valt dat de huidige toestand een verbetering inhoudt t.o.v. de eerdere toestand mag dit geen doorslaggevend argument zijn. Consequente toepassing van dit argu ment zou er toe kunnen leiden dat een ieder die wil bouwen niets meer hoeft te doen dan eerst de boel te verwaarlozen en er een troep van te maken, waarna overkapping van de rommel altijd een verbete ring in welstand t.o.v. de oorspronkelijke situatie zou inhouden. (De heer Van der Wal: Zie St. Jacobs- straat.) Overigens vind ik dat u in uw notitie in voldoende mate heeft aangetoond dat de reclamant artikel 48, sub q, onjuist heeft geïnterpreteerdHet derde punt is dat wij het niet eens kunnen zijn met het standpunt van de commissie wat betreft hetgeen de commissie het essentiële punt in het ingediende beroepschrift vindt, n.l. dat ter bevordering van de woonfunctie het instrumentarium gebruikt zou moe ten worden dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt. De argumenten hiervoor zijn: Ie De Wet RO. stelt het vaststellen van bestemmingsplannen alleen verplicht voor gebieden buiten de bebouwde kom; 2e Volgens artikel 2, lid 2, van de Woningwet stellen de voorschriften van het bestemmingsplan die bepalingen van de Bouwverordening die daarmee in strijd zijn buiten werking en de Woningwet en de Wet R.O. zijn dus duidelijk elkaar aanvullende wetten; 3e De Bouwverordening moet volgens de Wo ningwet o.a. bevatten de afmetingen van het open erf, hetgeen er o.i. op wijst dat de Bouwverordening een regeling moet inhouden m.b.t. het bouwwerk en zijn omgeving. Essentieel volgens ons is de vraag of appellant onrecht wordt aangedaan indien de bouwvergunning zou worden geweigerd. Wij vinden van niet. De appellant wist dat in 1963 een overeenkomstige bouw vergunning was geweigerd. Op grond hiervan had hij kunnen weten dat die kans er nu ook weer dik in zat. Hij heeft dus vrijwillig en op de hoogte zijnde van de gevolgen risico's genomen. In zo'n geval wordt appellant niet te kort gedaan indien op grond van ter zake doende overwegingen een bouwver gunning zou worden geweigerd. De belangrijkste overweging hierbij is dat het onderhavige bouwwerk deel uitmaakt van een complex woningen dat gerehabiliteerd moet worden en waarvan de woonfunctie versterkt dient te worden. Hierbij hoort ook de woonomgeving en dat zijn open ruimtes achter de wo ningen die verbeterd en hersteld dienen te worden. Dit zal moeten uit een oogpunt van een goede volkshuisvesting. Ongewenste zaken die deze ontwikkeling bij voorbaat blokkeren dienen dus tegen gegaan te wórden. Ook de in uw notitie beschreven consequenties voor de verdere gang van zaken m.b.t. bet afgeven van bouwvergunningen in de binnenstad indien geen voorbereidingsbesluit is genomen hebben, gezien het feit dat behoorlijk bestuur zal vragen dat ieder op grond van het gelijkheidsbegin- sel in het vervolg ook op deze basis een bouwvergunning zal krijgen, er toe geleid dat de grootst mo-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 4