10 hadden in die zitting alles naar voren kunnen brengen wat zij naar voren wilden en moesten brengen, maar dat hebben zij niet gedaan. Alle dingen die nu op tafel liggen zijn op de plaats waar dat had moeten gebeuren niet naar voren gekomen. Door deze notitie aan de raad te richten beïnvloeden b. en w de rechtsgang van deze zaak en wordt die volledig scheef getrokken en dat is in onze maatschappij on aanvaardbaar. Dan moet op het ogenblik ook de heer Kramer de gelegenheid hebben om een epistel aan de raad te sturen net zo goed als b. en w. die vrijheid nemen. Dit is een volkomen foute gang van zaken die ik sterk veroordeel; zo mag dit niet gebeuren, want daarvoor hebben wij die beroepscommissie niet. B. en w. zijn wat deze zaak betreft gewoon partij en niet meer. De heer Bijkersma: Ik ben toch niet voldoende beantwoord door de heer Keuning, want hij stelt dat het gemeentebestuur deze toestand jarenlang getolereerd heeft. Tolereren houdt bij mij toch in dat het gemeentebestuur kennis heeft gedragen van dat clandestiene bouwsel en er niet tegen op is getre den. Het kan zijn dat de commissie alleen heeft bedoeld dat de toestand jarenlang is blijven voortbe staan; dan begrijp ik het. Maar tolerantie houdt voor mij toch wel in dat het gemeentebestuur het heeft geweten. Dat wilde ik toch nog wel even zeggen. Ik ben mij er van bewust dat het college eigenlijk de vraag m.b.t. het al dan niet op de hoogte zijn met de clandestiene bouw zou moeten beantwoorden. De heer Van der Wal: Ook ik heb mij wel gestoord aan de z.g. notitie voor de gemeenteraad die b. en w. hebben toegevoegd aan het advies van de beroepscommissie; ik heb weinig toe te voegen aan wat de heren Keuning en Heidinga hierover gezegd hebben al had ik het niet zo zwaar opgevat als de heer Heidinga doet. In zijn uiterste consequentie - en dit is een heel formele zaak - is het echter natuurlijk wel zo. Waar ik mij wat betreft de inhoud van de notitie nogal aan heb gestoord is de tweede zin: "Het gaat hier naar onze mening om een principiële aangelegenheid, waarbij het thans door de gemeente raad te nemen besluit bepalend zal moeten zijn voor de handelwijze van ons college met betrekking tot soortgelijke bouwaanvragen." Ik vind het eigenlijk een beetje laf om er zo één zaak van een par ticulier uit te pikken. Dit is ook nog een zaak waaraan een zeer lange voorgeschiedenis zit en waar van b. en w. wisten dat er clandestiene bouwsels stonden; in 1963 is er een bouwaanvraag ter vervan ging van deze bouwsels ingediend die is afgewezen. Die bouwaanvraag is niet gevolgd door een aan schrijving tot afbreken van de clandestiene bouwsels. Ik moet ook zeggen dat wij niet bepaald geluk kig zijn met deze ontwikkeling, maar, zoals de heer Heidinga het al uitdrukte, de gemeente heeft de vogels over het net laten vliegen. In de Commissie Ruimtelijke Ordening is er minstens 2 jaar geleden op aangedrongen dit kleine gebiedje in het rehabilitatiegebied Achter de Grote Kerk op te nemen, omdat het maar een klein gebiedje was waar al veel gerestaureerd c.q. gerehabiliteerd was. Dat is toen niet gebeurd. Nu zitten wij heiaas min of meer met de gebakken peren. Maar ik vind dat in dit geval niet één particulier daar de dupe van mag worden. Vandaar dat wij na afweging van het gemeentelijk belang en het belang van de particulier toch in dit geval het voordeel geven aan het particulier be lang op grond van de overwegingen die ook de commissie heeft aangevoerd. Als wij een principiële aangelegenheid willen maken van bouwaanvragen dan zijn er wel andere aanvragen te vinden waarbij de structuur en de woonfunctie van de binnenstad met voeten worden getreden en die veel zuiverder liggen, helaas dan waarschijnlijk met veel kapitaalkrachtiger belangen er achter. Als b. en w. dan zo'n behoefte hebben aan een principiële uitspraak van de raad voor het bepalen van hun beleid dan zijn er wel andere bouwvergunningen om dat aan af te meten. Ik vind dit een beetje zwak, laat ik het zo maar zeggen. Dit zijn ongeveer onze overwegingen om akkoord te gaan met het advies van de be roepscommissie. De heer Ten Hoeve: Ik geloof dat wij er bij dit punt op moeten passen dat wij niet twee dingen door elkaar halen. De zaak als zodanig, het wel of niet verlenen van de vergunning, en de procedure die b. en w. gevolgd hebben moeten wij los van elkaar zien. Nadat wij de overwegingen van de voor zitter van de beroepscommissie hebben gehoord zeggen wij ook: Ook de heer Kramer had in staat ge steld moeten worden om nog zijn mening te geven. Mijn voorstel zou eigenlijk ook zijn dat nu alsnog te doen. Maar dat mag niet de andere argumenten doorkruisen die hier naar voren zijn gebracht, na mens onze fractie door de heer Geerts. Als er een procedurefout is gemaakt mogen wij geen andere fouten maken; die zouden wij eerst moeten herstellen. De Voorzitter: Voordat ik de heer Keuning het woord geef in tweede instantie zou ik graag iets willen zeggen over de procedure. De beroepscommissie hoort betrokkene en hoort ook b. en w. Dat is in dit geval ook gebeurd. De gang van zaken is normaliter dat de beroepscommissie de overwegingen van b. en w. en ook de argumentatie van betrokkene beoordeelt en daarna tot een conclusie komt. 11 B. en w. kunnen bij dat horen mondeling een mening geven en kunnen dat ook schriftelijk doen. Als het schriftelijk gebeurt dan mogen wij aannemen dat die overwegingen door de beroepscommissie ook genoemd worden in het advies aan de raad. Dat is de gang van zaken die ook gevolgd wordt. Daarna volgt dan de behandeling in de raad. Het is onjuist als hier gesteld wordt dat b. en w. hier een foute werkwijze hebben toegepast. Ik zou er op willen wijzen dat het in het verleden steeds is gebeurd dat, als de voorzitter van de beroepscommissie het standpunt van de commissie had toegelicht, ik aan de portefeuillehouder vroeg of er voor hem nog aanleiding bestond om namens het college bepaalde mede delingen aan de raad te doen, want de raad moet tot een beslissing komen. U mag dat niet anders zien dan als voorlichting. Dit is niet een optreden als partij, maar als u voorlichtende. Omdat dit nogal een gecompliceerde zaak was hebben wij gemeend dit schriftelijk te moeten doen. Vandaar dat u er ook boven ziet staan - die uitdrukking is zeer bewust gekozen - "Notitie voor de gemeenteraad". Het had ook zo kunnen gebeuren - dat was dan de procedure die wij in het verleden altijd gevolgd hebben en waarover ik nog nooit een woord van kritiek heb gehoord - dat, als de voorzitter van de commissie het standpunt van de commissie had verdedigd, de wethouder ook het woord kreeg. Dat is niet altijd nodig, maar het is meerdere malen voorgekomen dat hij ook nog een bepaalde toelichting gaf voordat de raad besliste over het beroepschrift. Dit is de eerste keer dat het schriftelijk is gebeurd, maar dat is nu uitsluitend gebeurd omdat het een nogal gecompliceerde zaak is. Overigens wil ik wel graag toezeggen dat wij in het college nog een keer zullen overleggen of een stuk als dit niet meteen moet worden overgelegd aan de beroepscommissie. Ik geloof dat dat beter zou zijn. Ik zou dat echter even los willen zien van de vraag of wij hier fout hebben gehandeld. Ik ben van mening dat dat niet het geval is ge weest, want dit is steeds de procedure geweest. De heer Keuning: Ik heb nog een paar dingen te beantwoorden. In de eerste plaats de kwestie die de heer Geerts aansneed. Hij spreekt over de inhoud van de Bouwverordening en wat daarin behoort te staan. Daar heb ik geen oordeel over, het is ook niet de taak van de commissie daar een oordeel over te geven. Er staat alleen volgens mij nergens in de Bouwverordening dat de woonfunctie zal moeten worden versterkt in bepaalde gebieden en op dat punt heb ik uitsluitend gereageerd. De heer Bijkersma is gevallen over het woord "getolereerd" dat in het advies staat. Dat is een punt dat ik niet behoefde te beantwoorden. Ik herhaal dat de commissie het feit geconstateerd heeft dat de toestand zo is, maar ik geef toe dat het woord "getolereerd" een soort van waarde-oordeel zou dreigen in te houden dat de commissie er gewoon niet in heeft gezien. De commissie wil op geen enke le wijze - dat is ook niet de taak van de commissie - een oordeel uitspreken over het feit dat b. en w. terecht of niet-terecht iets zouden hebben getolereerd. Dan kom ik bij een punt dat ik in eerste instantie heb aangeroerd. Ik heb dit om twee redenen ge zegd, maar de voornaamste reden was dat ik hier eigenlijk wilde opmerken dat ik in de poging tot be antwoorden van de sprekers namens de commissie niet de houding wilde aannemen alsof ik hier namens de commissie stond te procederen tegen b. en w. met de raad als scheidsrechter. Het is daarom dat ik - naar mijn mening terecht - b. en w. heb verweten dat zij die notitie hebben toegevoegd en daar door een beetje die situatie teweeg hebben gebracht; ik vond dat niet gelukkig en dat meende ik ook te moeten zeggen. B. en w. hadden alle mogelijkheden om aan de commissie hun standpunt kenbaar te maken; dat hebben zij ook gedaan. In dit geval wilde ik er niet al te zwaar aan tillen, het zou verve lender geweest zijn - dat zou in een voorkomend volgend geval kunnen gebeuren - als b. en w. bij voorbeeld met een reeks nieuwe argumenten zouden komen voor de raad die zij niet voor de commissie hebben aangevoerd, want dan zitten wij in een situatie die, dacht ik, niemand wenst. In dit geval zeg ik dat ik er niet zo zwaar aan wil tillen omdat de nadere notitie van b. en w. in wezen naar mijn persoonlijke mening niets nieuws bevat, hoogstens het begrip precedent wat aandikt, terwijl de com missie al gezegd had dat zij daar geen precedent in ziet en ook geen reden ziet voor enige verande ring van beleid van b. en w. Verder maakt het verhaal van b. en w. dat vrij lang is een beetje de in druk van na-procederen. Op mij maakt het ook de indruk dat het wat mokkerig is, maar dat is een per soonlijke indruk. De Voorzitter: Over de procedure zou ik nu niet verder willen spreken. Ik heb al gezegd hoe ik daar over denk. B. en w. zullen zich er nog eens ernstig op beraden. Ik geef nu de wethouder graag het woord die, voor zover hij daar behoefte aan heeft, de zakelij ke kant van de zaak nog kan belichten. De heer Rijpma (weth.): Een paar opmerkingen. Ik kan niet helemaal om de procedure heen. Ik ge loof niet dat deze notitie het karakter heeft nieuwe argumenten te willen aandragen. In de beslissing die de commissie heeft aangedragen zit echter een duidelijk principieel element en op dat principi-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 6