- 20 - zijn gebleven terwijl er ook een paar dingen toebedeeld zijn aan de heer Van Kats. De voorzitter heeft mij toegezegd dat, als ik in eer ste instantie ergens wat vergeet, ik dat nog mag corrigeren nadat de beide stedebouwkundigen het woord hebben gevoerd. Mevr. Brandenburg heeft o.a. gezegd dat de verhouding 40-40-20 als voorlopige verhouding is aangegeven. Als u de woningbouwnota bekeken hebt die wij voorgesteld hebben in relatie met dit plan in de raad te behandelen dan zult u zien dat daarin de suggestie wordt gedaan om deze verhouding vooralsnog ook voor de andere gebieden aan te houden, om daar de stedebouwkundige conceptie toch enigszins op aan te passen. Er moet een bepaalde verdeling zijn wil je een stedebouwkundig uit gangspunt hebben; je kunt flexibiliteit inbouwen, maar ook bij die flexibiliteit zal je een bepaald uitgangspunt moeten hebben. In de woningbouwnota wordt voorgesteld om in eerste instantie die 40-40-20- verhouding aan te houden. Maar goed, daar kunt u dus op terugkomen wanneer de woningbouwnota deel van de discussies uitmaakt. (Mevr. Brandenburg-SjoerdsmaDat punt staat op de agenda van de vergadering van 6 december a.s. Gaat dat punt er misschien ook af?) Nee, dat blijft op de agenda staan. IJ hebt in die raadsdiscussie in ieder geval de ge legenheid dit punt expliciet aan de orde te stellen. Er is gevraagd naar het bouwen in de beschutte sfeer. Er zijn zoals de raad waarschijnlijk weet twee instanties die in de beschutte sfeer kunnen bouwen; die zijn daartoe door de minister aangewezen. Dat zijn het Bouwfonds en de woningbouwcorporaties. De woningbouwcorporaties - ik probeer voorzichtig te formuleren - hebben in ieder geval in eerste instantie laten weten dat zij niet zo direct in waren voor de beschutte sfeer. Nu geldt dat voor alle woningbouwcorporaties misschien niet in gelijke mate, maar in het overleg dat b. en w. met de woningbouwcorpo raties gevoerd hebben is de beschutte sfeer voorlopig niet als een actief doel aangewezen. De woningbouwcorporaties krijgen ook allerlei activiteiten in dit plan te verrichten. Een zekere spreiding van acti viteiten in dit plan is ons uitgangspunt geweest, zowel bij bouwonder nemingen als bij risicodragers, en het lijkt ons dus toch wel zinvol om naast de woningbouwcorporaties ook het Bouwfonds een zekere taak te geven en die taak dan m.n. te concentreren op het doel waarvoor het Bouwfonds ook aangewezen is, n.l. de beschutte sfeer. Het Bouwfonds heeft daar enige ervaring in; het heeft een aantal plannen die al in uitvoering zijn, het heeft een aantal plannen die bestedingsklaar zijn en het heeft een aantal opdrachten tot het ontwerpen van plannen in de beschutte sfeer. Van die ervaring zouden wij in de eerste fase ook kun nen profiteren. Dat is de reden waarom het college aan de potentiële bouwers ook deze instantie heeft toegevoegd. Mevr. Brandenburg heeft gevraagd naar de uitwerking van de plannen; gebeurt dat door het college of door de raad? Wij zijn daar niet op terug gekomen omdat wij van de veronderstelling uit zijn gegaan dat het duidelijk was dat wij de conceptie van het vorige plan gaan vol gen; de raad wordt dus betrokken bij de uitwerking. De heer Janssen heeft gesproken over het openbaar vervoer; volgens hem moet de eerste buslijn er tegelijk met de eerste bewoners zijn. Ik hoop ook dat dat zo zal zijn, wij zullen in ieder geval besprekin gen in deze zin voeren. (De VoorzitterHet is jammer, maar u moet zich daarbij goed realiseren dat wij compleet afhankelijk zijn van wat de minister wil doen. Wij zullen er wel voor knokken.) Ik dacht ook dat dat wel duidelijk was. Wij kunnen zelf niet veel doen, tenzij wij een miljoen uit willen geven om de risico's op te vangen. Voor de rest zijn wij gewoon gebakken aan de minister. (De heer JanssenIk heb het overleg met de minister ook genoemd.) Wij zullen dit in het overleg met de vertegenwoordigers van de minister ook sterk beklemtonen. - 21 - De heer Knol heeft een aantal financiële opmerkingen gemaakt. Onze calculatie is opgezet zoals wij dat gewend zijn te doen. Nu is het geen maatstaf dat wat heden is in de toekomst zijn zal, maar de minister is aan deze calculatie wel gewend en de vertegenwoordigers van de minis ter hebben ook een grote ervaring met dit soort calculaties. Ik heb mij in laten fluisteren dat wij voor het industriegebied Hemrik bij g.s. een wat andere calculatiemethode hebben aangesleuteld en dat dat niet direct in de allervruchtbaarste aarde is gevallen; misschien ligt er nog een klein stukje teelaarde op, maar het plantje krijgt niet al te veel levenskansen. Niettemin zijn wij toch wel bereid om eens een po ging te wagen om een andere berekeningsmethode op te zetten. Hoeveel tijd wij daarvoor nodig hebben weet ik niet. Wij hebben vroeger ook bij de woningen op een traditionele wijze huur enz. berekend; daar heeft men ook een andere methode voor gevonden, maar die methode leidt wel tot moeilijkheden zolang die niet ingeburgerd is want dan ontstaan er allerlei knelpunten tussen de belanghebbenden en de overheid. In hoeverre het risico aanwezig is dat, als wij met een andere calculatie methode komen - misschien als een van de weinigen, misschien als eer ste -, er moeilijke procedurekwesties ontstaan kan ik niet bekijken; niettemin zullen wij een poging doen - wij weten nog geen van allen precies hoe - om bij de grondprijsberekening een relatie te leggen tus sen inflatie en renteverliezen. In al onze plannen is, naar men mij verteld heeft, voor onvoorzien ^0,fo opgenomen. Dat is een norm die aanvaardbaar gebleken is. Er zit al leen een technische detaillering in en de heer Van Kats is bereid dat nader toe te lichten. Wat de plankosten betreft hebben wij te weinig vergelijkingsmateri aal. Wij zullen proberen op zo kort mogelijke termijn meer materiaal bij elkaar te krijgen. Er is gevraagd naar een projectmanager, wat daar ook onder verstaan moge worden. Wij dachten dat de stedebouwkundige managing verzekerd was in de vorm van het goed samenwerkende team Achterhof-Van der Ree. In de projectgroep die met de uitvoering belast wordt zit ook een fi nancieel deskundige jurist die samen met het Grondbedrijf zal proberen om ook wat de grondkosten en de uitvoeringskosten betreft een zo goed mogelijke rol te spelen. Het is ons bekend dat men in sommige steden voor grote plannen - misschien moeten wij dit bekijken als een groot plan hoewel in sommige steden in een veel kortere tijd 4*000 woningen gerealiseerd worden dan de 4*000 woningen die wij van plan zijn te bouwen - gebruik maakt van een externe deskundige. Die externe deskun dige kan een persoon zijn die men gekwalificeerd acht, maar dat kan ook een bureau zijn. Het is mij bekend dat men in een stad hier niet zo ver vandaan voor een aantal aspecten de deskundigheid heeft inge huurd van het bureau Dwars, Heederik en Verhey. Over dit punt is bin nen de stuurgroep en in b. en w. wel eens van gedachten gewisseld, maar tot een uitspraak zijn wij niet gekomen. Wij zullen nog nader moeten analyseren of voor deze plannen, aanvullend op het management dat wij in verschillende sectoren hebben, ook een andersoortig ma- magement aangetrokken moet worden dat in de verhouding met bouwers, projectontwikkelaars e.d. een bepaalde door de gemeente opgedragen functie zou moeten vervullen. Maar een antwoord kan ik op dit moment niet geven. Dan iets over de keuze van architecten. Het is uiteraard een heel moeilijke zaak als je als overheid invloed probeert uit te oefenen op in het particuliere leven opererende organisaties. Wat wij Bedoelen met de keuze van architecten is in hoofdzaak - wij willen dat ook voor onszelf nog wat nader definiëren - er voor te zorgen dat er voldoende diversiteit binnen het plan optreedt, dus er in eerste instantie - dat is het simpelste - voor te zorgen dat er via alle mogelijke instanties

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 11