14
zeggen: Om die en die redenen gaan wij wijzigen. Daarbij moet echter het uitgangspunt blijven dat
ondanks die wijzigingen de exploitatie-opzet een reëel eindcijfer moet hebben, de exploitatie-opzet
moet kloppen. Die 40-40-20-verhouding hebben wij ook nodig om het globale bestemmingsplan te ma
ken. Er staat niet veel in een globaal bestemmingsplan maar een van de dingen die er wel in moeten
staan is: Wat wil je met de vlekken gaan doen. Bij een woningbouwplan is het vanzelfsprekend dat je
een indicatie geeft over de woningdichtheid en de aard van de woningbouw en beide hebben te maken
met de subsidiëring en de vrije sector. Daarmee zeg ik nog eens weer: Het is reëel om na een paar jaar
tot de conclusie te komen dat het anders moet, een cijfer mag geen eigen dominerende rol gaan spelen,
maar wij vragen u toch om bij de uitwerking van het globale bestemmingsplan indicatief deze getallen
te mogen hanteren. Als u deze getallen niet wilt dan kunt u niet volstaan met te zeggen: Wij geven
geen getal op, want in het overleg met het rijk over de financiering, over het lokatiesubsidie en over
de reële aanpak van de gesubsidieerde woningbouw zullen getallen op tafel moeten komen; dat zijn
deze of andere. Wij stellen u voor ons toe te staan vooralsnog met deze getallen te blijven omgaan.
De heer De Greef heeft nogal wat kritische opmerkingen gemaakt. Ik weet dat hij indertijd bezwa
ren had tegen het woningmarktonderzoek. Niettemin is de raad akkoord gegaan met dat onderzoek. De
resultaten mogen misschien voor de heer De Greef nietszeggend zijn, het is een onderzoek waar door
de raad om gevraagd is. De raad heeft dus zekere indicaties gekregen over de richting van de verdere
ontwikkeling. Er is heel globaal en zonder nuancering geconstateerd dat het college, de raad of de
mensen die het rapport gemaakt hebben nog niet rijp zijn voor de factor mens. Ik dacht dat dat een wat
al te ongenuanceerde uitlating is. Wij hebben het misschien niet goed gedaan - daar is over te discus
siëren -, maar een van de uitgangspunten is geweest om aangrijpingspunten te krijgen voor een zoda
nige woningbouw dat de mensen zich in dit nieuwe uitbreidingsplan redelijk wel zullen voelen. Dat is
het uitgangspunt geweest en dat is ook de opzet geweest. Wij kunnen t.a.v. de methodiek onze twijfel
hebben en van mening verschillen over de uitgangspunten maar u kunt niet stellen dat het rapport niet
van de factor mens uitgegaan is. (De heer De Greef: Mijn vraag was m.n.: Wat doet u met het rapport?)
U hebt meer dingen gezegd, maar de opmerking over de factor mens hebt u gemaakt en u moet mij het
recht geven om daar tegenspel op te geven. Wat wij met het rapport gaan doen is het telkens bij de
hand hebben, als ik het wat eufemistisch mag zeggen, wanneer wij met dit plan aan het werk zijn.
Een van de dingen die in het rapport heel duidelijk naar voren komen is b.v. de vraag: Hoe denkt u
zich de inrichting van een woning. Daar zijn verschillende antwoorden op gekomen, maar in de wo-
ningwetbouw en in de premiebouw zijn ons bepaalde beperkingen opgelegd. Rekening houdend met die
beperkingen zullen wij toch we! die minimale wensen in het woningbouwprogramma willen realiseren
die men (in de diverse geledingen) acceptabel vindt, waarbij uiteraard een onderverdeling, zoals de
heer Van der Wal aan het college heeft aangeboden naar mentaliteit, duidelijk verwerkt kan worden.
Men maakt zich ongerust over de leegstand die in de oudere nieuwbouw zou ontstaan. Ik zou op
willen merken dat, als wij niet bouwen, die leegstand ook ontstaat, want ook mensen die een huur
woning hebben laten zich niet blijvend dwingen om in een woning te blijven wonen waarin zij zich
niet wel gevoelen. Als wij hen niet de gelegenheid geven een goede woning in Camminghaburen te vin
den dan zullen zij op elke manier proberen om op een andere plaats datgene te vinden wat in Leeu
warden niet aanwezig is. Wanneer wij niet bouwen wat de mensen vragen dan zijn ook de redenen af
wezig waarom ged. staten met het bestuur van Leeuwarden willen samenwerken om tot een versterking
van de positie van Leeuwarden te komen. Wij zullen dus moeten bouwen en wij zullen die leegstand
moeten aanvaarden; ik dacht dat de leegstand in feite wat mee zal vallen omdat er allerlei categorie-
en nieuwe woningzoekenden op de markt zijn die, althans voorlopig, met huisvesting in de oudere
nieuwbouwwijken genoegen zullen willen en ook genoegen zullen moeten nemen.
De Voorzitter: Ik wil nog graag een enkel woord zeggen over de kwestie van het woningbouwpro
gramma; ik heb er behoefte aan de raad daar enkele dingen over mee te delen. De rijksoverheid voert
op het ogenblik een beleid dat er op gericht is de suburbanisatie tegen te gaan; dat is een zeer bewust
beleid. Wij hebben dit in het verleden in onze benadering van de problemen steeds gesteld. Het is een
van de argumenten voor het geven van lokatiesubsidie aan de grotere centra om een bijstelling, een
ombuiging of hoe men het ook wil noemen te bereiken. De rijksoverheid voert ook een beleid waarbij
groeisteden zeer belangrijke faciliteiten krijgen o.a. bij het tot ontwikkeling brengen van nieuwbouw
wijken; weth. Rijpma heeft daar in een vorige vergadering ook uitvoerig bij stil gestaan. Wij zijn
steeds in discussie met rijk en provincie en wij moeten proberen te onderbouwen dat ook wij facilitei
ten krijgen die groeisteden op dit moment min of meer automatisch toegewezen krijgen omdat zij groei
stad zijn. Wij moeten sterke twijfel hebben of wij, wat wij ook doen, gedaan krijgen dat wij ook als
groeistad worden aangewezen. Wij voeren daar wel steeds gesprekken over maar het valt sterk te be
twijfelen of het lukt. Waar wel een reële kans op bestaat is dat wij toch als Friese hoofdstad in aan
15
merking komen voor een aantal en ik hoop ook belangrijke faciliteiten die groeisteden krijgen voor
nieuwe wijken en ik denk dan speciaal aan Camminghaburen. Het provinciaal bestuur is het eens met
bepaalde beleidslijnen die getrokken worden. Ook in gesprekken mef bewindslieden hebben wij in
overleg met het provinciaal bestuur behoorlijk onderbouwd kunnen verdedigen - het is toch ook wel
aanvaard van overheidszijde - dat wij een hoger woningbouwprogramma moeten hebben dan ons de af
gelopen jaren als doelstelling voor ogen stond; dat was die 500. Wij hebben de toezegging gekregen
dat wij in principe lokatiesubsidie krijgen; wij hebben het nog niet en wij zullen ook nog hard moeten
knokken voor de omvang van dat lokatiesubsidie. Als wij niet behoorlijk kunnen aantonen dat wij zelf
bereid zijn mee te werken aan de bestrijding van de suburbanisatie dan moeten wij er ons geen al te
grote voorstelling van maken, nog afgezien van andere faciliteiten die liggen op het terrein van so
ciaal-culturele voorzieningen ten aanzien waarvan wij tot dit moment nul op het rekest hebben gekre
gen. Wij zitten echter niet stil, wij zullen doorgaan te trachten ook daarvoor toch een deel te krijgen
om die nieuwe wijk van de grond te kunnen krijgen. Ik wilde deze opmerkingen graag maken omdat,
als de raad zich niet duidelijk uitspreekt - niet wij bepalen het beleid, dat doet de raad - dat wij
ook een behoorlijk onderbouwd woningbouwbeleid in deze richting voeren, wij als dagelijks bestuur
niet zoveel kunnen doen in het overleg met de bewindslieden. Ik moet u toch wel zeggen dat dit een
factor is die u in moet calculeren; ik hoop dat u dat ook zult doen.
De heer Geerts: Wij hebben de 600 woningen waarover ik in eerste instantie sprak eigenlijk niet
alleen willen onderbouwen vanuit de redenatie dat Leeuwarden niet aangewezen is als groeistad, wij
hebben ook gevoelsmatig - veel meer is het niet - het idee dat wij met 600 woningen een produktie
hebben die voldoet aan de vraag. Er zit wel wat in wat u zopas gezegd hebt, hoewel ik het gevoel heb
dat de zaak in dit geval omgedraaid zou moeten worden; volgens mij moet je stellen "Leeuwarden
groeistad" en daar moet je dan je woningbouwbeleid bij aanpassen. Nu wordt eerst een woningbouw
beleid gemaakt en daarbij wordt dan „Leeuwarden groeistad" aangepast. Het is wel begrijpelijk maar
niet helemaal logisch. Ik heb straks ook al gezegd dat wij de eerstkomende jaren toch 500 woningen
gaan bouwen en dat wij elk jaar de gelegenheid krijgen dit beleid aan te passen; wij zouden er voor
alsnog geen moeite mee hebben dat de aantallen zo in het besluit blijven staan. Wij maken daarbij
wel de aantekening dat wij eigenlijk het idee hebben dat de kans er in zit dat wij met een te hoge
produktie komen te zitten als wij het beleid op deze wijze zouden doorzetten. De wethouder heeft ge
zegd dat er kans is dat wij de komende jaren het aantal van 500 niet halen en dat wij daarom daarna
maar op een flinke produktie moeten gaan zitten. Dat is natuurlijk niet een juist argument. Als je een
prognose maakt dan ga je er van uit dat je die haalt. Als je hem niet haalt, als je de komende 2 jaar
te weinig bouwt, dan zal je daar het 3e jaar de produktie bij aan moeten passen; dat past helemaal in
deze prognoseMaar om de prognose al hoger te maken omdat je die misschien niet haalt is volgens
mij niet helemaal logisch. Zoals ik al gezegd heb, wij hebben er voorlopig geen moeite mee dat dit
getal blijft staan, maar wij hebben het idee dat 600 woningen meer bij de vraag aan zal sluiten.
Een ander punt is de 40-40-20-verhouding. Dat is iets - de heer Van der Wal heeft dat ook al
gezegd; daar ben ik het wel wat mee eens - dat een beetje met natte vinger-werk ontstaan is. Daar
zit niet duidelijk een beleid achter, daar zit niet duidelijk een onderzoek achter. Wij hebben nu een
onderzoek - wat de waarde daarvan dan ook mag zijn - en ik neem aan dat wij nog wel nadere indi
caties zullen krijgen. Ik heb er toch sterke behoefte aan dat wij niet nu al een beleid vastleggen voor
de langere termijn voor Camminghaburen. Ik wil daarom toch wel graag dat de zinsnede die ik in eer
ste instantie heb voorgesteld als toevoeging onder II, n.l. "voor de eerste fase, later bij te stellen af
hankelijk van de vraag", toegevoegd wordt aan het besluit. Ik heb daar een motie voor en die luidt:
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 6 december 1976, besluit het
besluit op bijlage no. 433 onder II aan te vullen met "voor de eerste fase, later bij te stellen afhanke
lijk van de vraag
Dat laatste behoeft misschien toch nog wel enige verduidelijking. Heel nadrukkelijk is gezegd dat
het hier gaat om verhoudingen. Het is niet zo dat wij op een gegeven ogenblik zeggen: Daar moeten
dan maar geen woningwetwoningen of daar moeten dan maar geen vrije sectorwoningen komen. Alleen,
bij de verhoudingen waarin je het doet ga je natuurlijk wel kijken naar de vraag die er is. Een even
wichtige opzet van de wijk vraagt in ieder geval om alle categorieën en ook om een vermenging van
al die categorieën. De mate waarin je de ene categorie toedeelt en waarin je de andere categorie toe
deelt kan je inderdaad afhankelijk stellen van de vraag en dat kan naar boven of naar beneden uitwer
ken. Dat moeten wij gewoon bezien, wij moeten niet produceren waar geen vraag naar is. Het andere
punt, dat je voor een wijk moet zorgen die voor iedereen bewoonbaar is waarbij gestreefd wordt naar
een vermenging van de verschillende categorieën, moeten wij wel handhaven.
tan* ffKMr -