22
Uyl, wat ik niet hoop, over ons komt dan hoop ik op dezelfde goede discussie met beide bewindslieden
achter de tafel." Wel moet geconstateerd worden dat over de gehele linie de tekorten op de onderwijs-
paragraaf blijven toenemen, in 1974 een totaal tekort van 386 miljoen, in 1976 was dit opgelopen tot
515 miljoen. Maatregelen m.b.t. deze tekorten die vele gemeenten als een steen om de nek hangen
worden niet in voldoende mate getroffen. In de juli-circulaire wordt weliswaar een verhoging aange
kondigd van 17,75 per leerling als bijdrage tot vermindering van het onderwijstekort, maar dit is
nog lang niet voldoende. Ook worden in de algemene uitkering uit het Gemeentefonds nog een paar
verfijningen aangebracht, maar als niet tegelijkertijd de doeluitkering voor onderwijs drastisch wordt
aangepakt zet het per saldo niet veel zoden aan de dijk. Een voor Leeuwarden heel belangrijke, door
de Raad van Gemeentefinanciën, voorgestelde wegingsfactor in de gemeentefondsuitkering, n.l. het
aantal arbeidsplaatsen, vinden de bewindslieden een te groot avontuur en zal daarom voorlopig wel
niet aan de bestaande verfijningen worden toegevoegd.
Een volgend onderwerp dat ik wil aansnijden betreft de voorgestelde wetswijzigingen van de Wet
Kapitaalsuitgaven Publiekrechtelijke Lichamen. Deze wet die de wijze regelt waarop de gemeenten de
financiering van hun kapitaaluitgaven moeten realiseren kan wellicht zodanig worden gewijzigd dat
financieringsmoeilijkheden voor een gemeente bij kapitaalschaarste minder groot zullen worden. Met
name het initiatief-wetsvoorstel van Vondeling heeft tot doel om bij een heersende schaarste op de ka
pitaalmarkt te bevorderen dat o.a. gemeenten toch nog een redelijk deel van de middelen ter beschik
king wordt gesteld. Daartoe moeten aan de regering bevoegdheden worden toegekend die er toe leiden
dat institutionele beleggers hun leningskapitaal aan de centrale overheid moeten aanbieden, een cen
tralisme dat de heer Miedema misschien ook wel zal aanspreken. De tweede wetswijziging heeft de
strekking om te komen tot een gezondere financiering van de kapitaaluitgaven van lagere overheden,
o.a. door het verscherpen van de kasgeldnormen. Met het derde wetsontwerp beoogt de regering een
betere beheersing van de vlottende schuld van lagere overheden, maar ook beïnvloeding van de om
vang van de door deze overheden (gemeenten dus) aan te gane vaste geldleningen. Opgrond van alge
mene financiële overwegingen wil de regering de mogelijkheid hebben om door middel van centrale
financiering regelend te kunnen optreden bij het investeringsniveau van lagere overheden. Ook dit
lijkt mij een onderwerp dat eens aan de orde moet komen in de Commissie voor de Financiën. Dit waren
zo een paar opmerkingen die betrekking hadden op de gemeentefinanciën in zijn algemeenheid.
Dan wilde ik nu mijn betoogje wat gerichter maken en toespitsen op de voor ons liggende begroting
1977 en de financiële aspecten van het beleidsplan 1977-1981. Allereerst een paar kanttekeningen bij
de begroting. Ik heb in deze zaal al eens eerder gezegd dat, wil je een beetje grond onder de voeten
hebben bij het beoordelen van zo'n begroting, je over vergelijkingsmateriaal moet beschikken, hetzij
van vorige jaren hetzij van andere gemeenten. Welnu, naast het cijfermateriaal uit voorgaande jaren
van onze eigen gemeentehuishouding heb ik de begrotingen 1977 van Groningen en Zwolle eens door
geworsteld om naast een volgtijdige vergelijking ook een gelijktijdige vergelijking te kunnen maken. Ik
heb met opzet Groningen en Zwolle genomen omdat deze twee gemeenten zijn aangewezen als de trek
paarden van het Noorden. Leeuwarden is meer een bijwagen-functie toebedacht en wat dat betekent
zullen de K.V.P. en de A.R. ongetwijfeld kunnen vertellen. Bovendien is het de moeite waard om te kij
ken of een andere politieke structuur in het bestuur ook herkenbaar terug te vinden is in het huishoud
boekje van de gemeente. Dan wilde ik beginnen - u moet nu wat cijfertjes verwerken, maar daar kan
ik ook niets aan doen - met het inkomstenpatroon van Leeuwarden, Groningen en Zwolle eens op een
rijtje te zetten. Ik heb daarbij de volgende indeling gehanteerd: Algemene uitkering Gemeentefonds,
eigen belastingen en overige inkomsten. Per inwoner omgerekend ontstaat dan het volgende beeld:
Leeuwarden
Groningen
Zwol Ie
Algemene uitkering Gemeentefonds
650
718
618
Belastingen
138
140
133
Overige inkomsten
35
92
17
Totaal
823
950
768
Leeuwarden neemt dus duidelijk een middenpositie in. Uitgedrukt in een indexcijfer per inwoner, waar
bij ik voor Leeuwarden 100 neem, komt Groningen qua inkomsten op 115 en Zwolle op 91. Ik heb de
ze verschillen eens wat nader geanalyseerd en kom dan tot de volgende verklaring. Bij de uitkering uit
het Gemeentefonds komen de volgende verschillen te voorschijn. Uitgaande van een zelfde uitkerings
percentage van 484 dat door Leeuwarden wordt gehanteerd - Zwolle en Groningen hanteren 476 -
blijkt dat voor de belangrijkste wegingsfactor, n.l. het schaalbedrag per inwoner, de volgende bedra
gen worden gehanteerd: Leeuwarden 93,20, Zwolle 94,35 en Groningen 97,35. Daarnaast
23
heeft Zwolle duidelijk minder inkomsten uit de wegingsfactor bebouwde eigendommen, terwijl Gronin
gen profiteert van een aantal factoren zoals de uitkering slechte bodemgesteldheid en de unfversiteits-
staduitkering die niet voor Leeuwarden en Zwolle gelden, althans voor Leeuwarden nog niet. Bij de in
komstenbron "eigen belasting" blijkt Leeuwarden een middenpositie in te nemen. De druk van de on
roerend goedbelasting blijkt in Leeuwarden en Groningen nagenoeg even groot te zijn. Bovendien is de
situatie in beide gemeenten zo dat de toegestane limiet bij de eigenaars nagenoeg is bereikt zodat de
ruimte alleen aanwezig is bij de gebruikerskant. Een verlagend effect voor Leeuwarden vormt de hoog
te van de hondenbelasting. Zwolle en Groningen zitten duidelijk hoger, maar ja, in Leeuwarden is
deze belasting sinds 1961 ook niet meer aangepast. De derde inkomstenbron betreft hoofdzakelijk de
inkomsten uit de nutsbedrijven. Ook hier neemt Leeuwarden de middenpositie in. Zetten wij alleen de
inkomsten uit de nutsbedrijven eens op een rijtje dan krijgen wij het volgende beeld: Groningen ƒ60,-
per inwoner, Leeuwarden 25,per inwoner en Zwolle 17,-- per inwoner. Groningen heeft zelf
nog een gas-, water- en elektriciteitsbedrijf, Leeuwarden alleen een eigen elektriciteitsbedrijf en
Zwolle nog een water- en elektriciteitsbedrijf. Een voorzichtige conclusie uit deze cijfers zou kunnen
zijn dat wij ietwat te voorbarig het eigen gasbedrijf hebben ingeleverd bij de Frigas.
Dan wil ik nu de uitgavenkant van de drie gemeenten eens naast elkaar zetten, maar omdat een
totale vergelijking nogal wat tijd en cijferwerk met zich mee brengt wil ik volstaan met het signaleren
van enkele duidelijk in het oog springende verschillen in die uitgavensector. Dat zijn dan Onderwijs,
Cultuur en Reiniging en Brandweer. Allereerst de Onderwijssector. Exclusief de schooladviesdienst
wordt per inwoner aan de onderwijssector bijgedragen: in Leeuwarden 14, in Groningen 26,
en in Zwolle 22,50. De schooladviesdienst kost per inwoner: in Leeuwarden 20,-*-, in Groningen
13,en in Zwolle 3, Totaal tekort onderwijs per inwoner: in Leeuwarden 34, in Gro
ningen 39,en in Zwolle 26, Bij de sector Cultuur zijn o.a. de volgende verschillen te no
teren. Allereerst de culturele centra als last per inwoner: Leeuwarden 16,50, Groningen 53,
en Zwolle 17, Groningen heeft dus duidelijk wat voor zijn statussymbolen over. De meerdere in
komsten laten dat dan ook wel toe. De muziekschool geeft het volgende beeld. In Groningen wordt er
ongeveer 11,per inwoner aan uitgegeven, terwijl Leeuwarden volstaat met 7,per inwoner.
Vervolgens de sector Brandweer en Reiniging. Per inwoner kost de Brandweer in Leeuwarden 43,
in Groningen 38,en in Zwolle 19, Een opmerkelijk verschil tussen Leeuwarden en Gronin
gen enerzijds en Zwolle anderzijds. Dan als laatste vergelijking in de uitgavensector de, hoe kan het
anders, tekorten op de huisvuilophaaldienst. Per inwoner wordt hier bijgepast in Leeuwarden 14,
in Groningen 2,en in Zwolle 1, Een nadere splitsing van deze bedragen geeft het volgen
de beeld:
Leeuwarden
Groningen
Zwol Ie
kosten
- 36,—
1 23,—
1 27,-
baten
22,-
21,--
26,—
In de batenkant zit, zoals u ziet, geen groot verschil, een opmerkelijk verschil zit echter in de kos
tenkant. Voordat wij volgend jaar weer allerhande vragen krijgen over de hoogte van de reinigings
rechten en de hieruit voortkomende dekkingspercentages van de kosten is het misschien nuttig dat b.v.
de Commissie voor Reiniging en Brandweer zich eens bezig gaat houden met een nadere analyse van
deze verschillen in de kostenkant van de huisvuilophaaldienst. Ook de verschillende tekorten van de
Brandweer lijken mij een interessant onderwerp. Ik wilde deze vergelijking tussen Leeuwarden, Gro
ningen en Zwolle besluiten met de eigen vermogenspositie per inwoner. Ik kom dan tot het volgende
beeld: Leeuwarden heeft als eigen vermogen per inwoner 453, Groningen 268,en Zwolle
281, Geen slechte afsluiting, dacht ik.
Dan wil ik nu wat nader ingaan op de financiële aspecten van het voor ons liggende beleidsplan
1977-1981. De doelstelling van dit beleidsplan is geweest het handhaven van het evenwicht tussen in
komsten en uitgaven in de komende vijf jaar. Ik heb zopas al even de vraag opgeworpen of deze doel
stelling onder alle omstandigheden gehandhaafd moet worden. Ik denk dan m.n. aan de vraag of de in
vloed van het onderwi jstekort op het gemeentebudget altijd binnen een sluitende begroting moet wor
den opgevangen. Voor de komende vijf jaar is dat op dit moment nog gelukt. Wij zijn nu een paar jaar
met de meerjarenraming bezig en dan mag de vraag niet ontbreken in hoeverre de werkelijkheid over
een komt met datgene wat wij hebben begroot, m.a.w.: Hoe is de bewaking van de meerjarenbegroting
geregeld? Ik denk dan b.v. aan een kredietbewakingssysteem voor de Dienst Stadsontwikkeling, omdat
daar de belangrijkste taak ligt voor de gemeente ten aanzien van onderhoud en investeringen, ik denk
ook aan een beheerssysteem dat zich richt op grote kapitaalwerken en projecten (Camminghaburen),