26 uitzondering van de onroerend goedbelasting, in verband met de beperking van de verhogingen tot ma ximaal 7%. Op dit terrein wordt een raming van één ton aan hondenbelasting in twijfel getrokken. Is deze raming reëel? Herhaalde toezeggingen m.b.t. een betere naleving van de vigerende verordening hebben nog steeds geen zichtbare resultaten opgeleverd. Met klem mogen wij u opnieuw verzoeken die naleving te bevorderen uit oogpunt van billijkheid tegenover de in fiscaal opzicht bonafide houders van honden. In de uitgavensfeer vraag ik verder graag uw aandacht voor de volgende punten. In afdelingsver gadering II heeft mijn fractiegenoot Heidinga het punt van de versnelling van de totstandkoming van bestemmingsplannen geclaimd. Het stuwmeer van plannen, in voorbereiding dan wel op voorbereiding wachtend, heeft onze fractie naar middelen doen zoeken om het beoogde doel te bereiken. Het tempo van de gedachte versnelling zal evenwel in sterke mate worden bepaald door de hoogte van het be schikbare bedrag dat naar onze mening enkel gevonden kan worden in de marge in de gebruikerssfeer van de onroerend goedbelasting, daarbij overwegende dat van het benutten van de nog besteedbare ruimte van ongeveer 3 miljoen slechts in bijzondere gevallen gebruik dient te worden gemaakt. De fractie stelt daarom met klem dat de inkomstenbron uit de onroerend goedbelasting voor de gemeente geen melkkoe mag zijn, doch zij acht het tijdig gereed komen van bestemmingsplannen van zo essenti eel belang dat een bescheiden bijdrage verantwoord moet worden geacht gelet op het complexe en tijd rovende karakter van de planprocedures. De technische aspecten alsmede het algemeen belang van de voorziening zullen door de heer Heidinga in de loop van de zitting nader worden belicht. Het financi eel aspect behelst een extra opbrengst van 3 ton, een arbitrair bedrag dat echter een voldoende im puls kan zijn voor de o.i. noodzakelijke voorziening. Het ontbreken van een te besteden marge in de sfeer van de zakelijk genothebbenden motiveert de heffing bij de gebruikers. Voor de categorie ge bruikers heeft de raad onlangs de heffing voor 1977 vastgesteld op 6,80 per eenheid van 3.000, De directe relatie tussen de geraamde opbrengst en het totaal aantal eenheden als basis van de totale heffingsgrondslag is bepalend voor de hoogte van het tarief. Voor 1977 is het aantal eenheden gesteld op ruim 576.000. Rekening houdend met de vóór 1 januari 1978 gereed gekomen en in feitelijk gebruik zijnde panden en met het jaarlijks door sloop e.d. aan de bestemming onttrekken van panden kan het aantal eenheden voor 1978 gevoeglijk worden gesteld op 600.000. Om de voorziening te realiseren zal dan een bescheiden heffing over 1978 van 0,50 per eenheid van 3.000,— toereikend zijn. Opge merkt wordt dat de voor 1977 vastgestelde tarieven beneden de raming in de primitieve begroting zijn gebleven en wel op basis van een zelfde opbrengst, een hogere totale heffingsgrondslag en tegen de achtergrond van een maximale verhoging van de overige gemeentelijke heffingen. Een tweede punt betreft het overnemen door het rijk van lasten die voorheen door de gemeente werden gedragen. Als voorbeeld moet worden genoemd de gemeentelijke bijdrage in het exploitatiete kort van de Stadsautobusdienst; in budgettair opzicht een alleszins aantrekkelijke ontwikkeling wan neer dergelijke lasten wegvallen. Dat het rijk in deze voorwaarden op tafeMegt is op zich begrijpelijk. Met betrekking tot deze materie heeft het college onlangs echter gesteld dat de gemeente geen eigen beleid meer kan voeren op het terrein van het stedelijk vervoer. Het stellen van voorwaarden door het rijk leidt dus kennelijk tot het gelijktijdig inleveren van een stuk gemeentelijke autonomie. Het op papier veelvuldig beleden principe van en streven naar decentralisatie blijkt in de praktijk te ontaar den in een tomeloze drift naar centralisme. Onze fractie zou het college daarom willen verzoeken zich te beraden op de vraag of de geschetste ontwikkeling wellicht aanleiding zou kunnen zijn om in overleg met betrokken gemeentebesturen en/of met de V.N.G. te ijveren voor het scheppen van zoda nige voorwaarden dat in ieder geval een stuk zelfbestuur gewaarborgd is en blijft. Het derde en laatste punt betreft het functioneren van de z.g. exploitatiesubsidies binnen het raam van de meerjarenramingen. In het verleden en ook zeer recent is onzerzijds twijfel uitgesproken over de positieve werking hiervan doch is tevens gesteld dat deze vorm van subsidiëring uitwassen gaat ver tonen. Onze bezwaren zijn dan ook gericht tegen gesignaleerde overschrijdingen en werden bij wijze van voorbeeld in 1975 versterkt door een forse overschrijding van het geraamde exploitatietekort over 1974 van de Vereniging Openbare Leeszaal. Om door het college moverende redenen werd eerst op 15 november j.l. de verenigingsbegroting over het 2e halfjaar 1975 door de raad goedgekeurd onder voor waarde dat het totaal van de beide halfjaarlijkse begrotingen het geraamde tekort niet mag overschrij den, een formeel juist en een principieel vereist besluit. De herziene begroting 1976 en op dezelfde datum goedgekeurd geeft ten opzichte van het aanvankelijk gesaldeerde subsidie een overschrijding van ongeveer 27,5% aan. De slotconclusie kan echter eerst getrokken worden wanneer het juiste resul taat bekend is. Met dit beeld voor ogen vragen wij ons af of de wildgroei in de sector van de exploita tiesubsidies in algemene zin nog langer mag blijven voortwoekeren. Wij zijn ons de uiteenlopende ta ken van de gesubsidieerde verenigingen e.d. volledig bewust, ook wat de gevolgen van de sterke kos tenstijgingen betreft. Het lijkt ons verder vanzelfsprekend dat de gemeente uit moreel oogpunt gezien 27 ja zegt tegen overschrijdingen die nu eenmaal, en helaas, achteraf bekend worden. Dit ja moet dan wel vertaald worden in aanzuivering van de uiteraard niet geraamde tekorten. In het voorgaande is de ontwikkeling en zijn gevolgen met een concreet voorbeeld aangegeven. Wij willen echter met nadruk stellen dat het verschijnsel van overschrijding zich ook kan voordoen bij andere gesubsidieerden en wij willen deze materie dan ook graag als zodanig zien benaderd. De tegenstellingen binnen de wer kingssfeer van deze subsidievorm springen meteen in het oog als een andere gesubsidieerde, de Stich ting Culturele Centra, op de nullijn wordt gebonden. Geconstateerd moet worden dat het systeem van exploitatiesubsidies in zijn praktische uitwerking op een zekere vorm van willekeur berust en tot onge wenste situaties aanleiding kan geven. In tegenstelling met de z.g. vaste subsidies is van een vaste be leidslijn geen sprake en ontstaat een situatie waarin de een bevoorrecht wordt boven de ander, naar onze mening bovendien niet passend in de doelstelling van het beleidsplan dat de basis heeft moeten leggen voor een op het algemeen belang gericht gemeentebeleid. Het komt ons voor om de gevolgen van het gehanteerde systeem op te vangen dan wel te voorkomen door de bestaande regelingen dien overeenkomstig aan te vullen. Namens de C.D.A.-fractie mag ik dan ook een voorstel indienen dat in tussen al rondgedeeld is en dat ik, dacht ik, niet meer hoef voor te lezen. (De Voorzitter: Ik heb wel graag dat u het even voorleest want het is achter de tafel niet bekend.) Ik zal het doen. "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 13 december 1976, overwegende dat exploitatiesubsidies de neiging hebben om de meerjarenramingen te overschrijden, dat in voorgaande jaren van overschrijding sprake is geweest, dat deze vorm van subsidiëring dan ook in strijd met de beleidsplanning moet worden geacht, dat in het kader van de meerjarenramingen deze subsidies zich bovendien onderscheiden van de z.g. vaste subsidies, besluit: de voorwaarden van deze vorm van sub sidiëring van de daarvoor in aanmerking komende verenigingen, stichtingen e.d. aan te vullen in die zin dat de jaarlijkse bijdrage wordt beperkt tot maximaal het geraamde bedrag volgens de begroting en het beleidsplan; de aanvullende bepaling te doen ingaan met ingang van het dienstjaar 1978, in dien het boekjaar van de gesubsidieerde niet samenvalt met het kalenderjaar met ingang van het boek jaar 1978/1979." Ter toelichting op het voorstel nog het volgende. De intentie van het voorstel beoogt o.m. belang hebbenden van eventuele problemen op korte termijn te vrijwaren. Daarom is als datum van ingang voorgesteld 1 januari 1978, met een afwijking voor gesubsidieerde(n) met een gebroken boekjaar. Wij achten dit redelijk in verband met het gevorderde tijdstip. Bovendien is er dan voldoende tijd om op de gewijzigde voorwaarden in te spelen. De twijfel onder de huidige omstandigheden aan een effectieve controle van gemeentewege kan daardoor stellig worden weggenomen. Dan nog een slotopmerking. Het perspectief dat het beleidsplan biedt is voor de komende jaren niet opwekkend. Een kritische beoordeling van het ongewijzigd beleid en van toekomstige voorstellen tot beleidswijzigingen blijft geboden. Met dit standpunt van het college kan de fractie volledig in stemmen. Mocht tijdens het verdere verloop van de begrotingsbehandeling blijken dat onze fractie op incidentele punten een afwijkend standpunt inneemt dan tast dat het in principe instemmen met de be groting en het beleidsplan niet aan. De heren J. de Beer en C. de Jong hebben inmiddels de vergadering verlaten. Mevr. Smit: Voor de tweede maal in successie spreken wij deze dagen over een sluitende begro ting nadat wij per 1 januari 1976 uit de artikel 12-situatie zijn geraakt. Op zichzelf is dit een ver heugend feit, hoewel bij de voortschrijding van de meerjarenplanning ongewijzigd beleid nauwelijks een verrassing te noemen. Anderzijds is de financiële positie van de gemeenten en met name de finan ciële verhouding tussen gemeenten en rijksoverheid geen reden om te juichen. Het Gemeentefonds is voor 1977 vastgesteld op 10,9 miljard gulden, waarvan onder meer deel uitmaken: Uitkering lager onderwijs 1 ,6 miljard, Algemene uitkering 9,2 miljard en Aanvullende bijdragen 40 miljoen. Landelijk gezien is de noodzaak tot beperking van de groei van de overheidsuitgaven te onderschrijven, waarbij de gemeenten en de uitkering aan de gemeenten niet buiten beschouwing mogen blijven. Toch blijkt ook dit jaar weer dat aan de uitkeringen aan de gemeente een onevenredig zware beperking wordt op gelegd, hoewel reeds in een aantal gemeentelijke sectoren onaanvaardbare financiële achterstand situaties zijn ontstaan. Al jarenlang blijft het volume-accres in de uitkering uit het Gemeentefonds achter bij het reële accres en al jarenlang bestaan er aanzienlijke tekorten in de doeluitkeringsectoren onderwijs en politie als gevolg van het onvoldoende verwerken van de nominale ontwikkeling in de uitkeringen. Voor 1977 worden de vergoedingen voor kleuter-, lager en voortgezet onderwijs verhoogd met respectievelijk 2^%, 4% en 0%, terwijl de prijsstijgingsprognose op 8% is gesteld. De z.g. extra verhoging per leerling in het lager onderwijs is ongeveer gelijk aan de bezuiniging in 1976 door het niet toekennen van de prijscompensaties boven 4%. Deze bezuiniging werkt uiteraard in latere jaren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 14