door. Ondanks de extra-verhoging kan per saldo van een verslechtering worden gesproken. Het van
4% tot 3,5% verlaagde norm-accres voor 1977 laat slechts een geringe stijging van de algemene uit
kering toe. Hiervan moet dan nog een groot gedeelte aangewend worden voor zaken liggende buiten
de gemeentelijke beleidsbeïnvloeding, zoals sociale zorg en gemeentelijk aandeel in de bijstandsuit
keringen, gestegen rentelasten en de autonome groei van de personeelskosten. Verder worden de ge
meentelijke inkomsten nadelig bei'nvloed door de verstrekkende financiële gevolgen van het tarieven-
beleid van het rijk. Het percentage van doeluitkeringen en subsidies in de lopende uitgaven en de
sector sociale zorg is in de afgelopen 4 jaar opgelopen van 54,2% in 1972 tot 61,5% in het afgelopen
jaar. De algemene uitkering uit het Gemeentefonds liep in deze jaren terug van 35,3% tot 30,6% en
de eigen belastingen en inkomsten van 10,5% tot 7,9%. Duidelijk is hierdoor de invloed van de rijks
overheid op het gemeentelijk beleid sterk toegenomen. Het percentage van ruim 60 maakt duidelijk
wat nog de vrijheid is van de gemeente, waarbij men niet moet vergeten dat door de gemeenten in
1976 op onderwijs en politie tesamen totaal een bedrag van ruim 325 miljoen nog wordt toegelegd op
de algemene uitkeringen. Gezien het voorgaande wordt deze verhouding in het komende jaar nog on
gunstiger. De 1%-operatie van het rijk betekent voor de gemeenten een zwaar financieel offer en de
verwachte prijsstijgingen in 1977 worden door de gemeenten onevenredig opgevangen. Evenals mijn
fractiegenoot Bijkersma heb ik een hard hoofd in de uitkomst van de prijsstijgingsprognose van 8%. In
de huidige situatie ervaren wij de steeds slechter wordende verhouding tussen algemene uitkering en
doeluitkering als steeds knel lender. Ook voor de gemeente wordt het vrij besteedbaar inkomen steeds
kleiner. De gemeente verschilt daarin niet met de individuele burger. Naar onze mening vindt ook
hier een ongewenste nivellering plaats.
Steeds weer worden wij geconfronteerd met het probleem dat projecten en objecten slechts ver
wezenlijkt kunnen worden bij de zekerheid van bijdragen van rijkswege. Ambitieuze plannen van het
gemeentelijk apparaat en uitvoering van zaken noodzakelijk voor het welzijn en de welvaart van de
ze stad en zijn burgers zijn van extra bijdragen en subsidies afhankelijk. Gemeentelijk beleid is
slechts mogelijk bij de gratie van de vrijgevigheid van de rijksoverheid. Wij hoeven maar te denken
aan Camminghaburende Stadsautobusdienst, de Openbare Leeszaal enz. enz. De inmenging van de
rijksoverheid wordt gepresenteerd onder de term "spreiding van kennis en macht" maar wordt door ons
ervaren als concentratie van zeggenschap en beperking van financiële bevoegdheid, waardoor de ge
meenten worden gedegradeerd tot de uitvoerders en loopjongens van Den Haag.
In en buiten deze raad is en wordt uitvoerig gesproken over decentralisatie en bestuurlijke reor
ganisatie. Voor zover die bestuurlijke reorganisatie het bestuur dichter bij de burger brengt is dat een
goede stap in de richting van verdere democratisering. Wat wij thans zien is dat de financiële in
menging door hogere overheden steeds groter wordt en dat zou wel eens de doodsteek voor die demo
cratie kunnen zijn, zolang de financiële consequenties van de decentralisatie en reorganisatie niet
worden aangepast.
Al jaren is het zo dat gemeentelijke plannen - plannen die wij veelal toejuichen - slechts kun
nen worden uitgevoerd in A.C.W.-verband, dus bij de gratie van de minder goed lopende economie.
De financiële positie van de gemeente wordt hierdoor versluierd en een parallel met de vroegere arti
kel 12-situatie blijft zichtbaar. Desondanks blijft het mogelijk ook in de komende jaren een sluitende
begroting te houden, zij het dat in het laatste jaar van de thans lopende beleidsplanning een kunst
greep moet worden toegepast om uit de rode cijfers te blijven bij ongewijzigd beleid. Die kunstgreep
bestaat uit een structurele verhoging van de onroerend goedbelasting. Het is voor mijn fractie - en
naar ik hoop ook voor anderen - nog steeds de vraag of wij daarmee op de goede weg zijn en of die
financiële ruimte dan niet op een andere wijze gevonden dient te worden. Bij de behandeling van het
beleidsplan 1975-1978 heb ik reeds aangevoerd dat die extra dekking ook bereikt zou kunnen worden
door een verhoging van het dekkingspercentage van de reinigingsrechten. Deze mening bestaat bij mij
nog ongewijzigd.
Uitgaande van de begrotingssaldi voor de beleidsperiode 1 977 t.e.m. 1981 en aanvaarding van al
de daarop van diverse zijden aangedragen voorstellen tot beleidswijziging en beleidsombuiging was
reeds in het komende jaar opnieuw een negatief saldo in de begroting bereikt, met een zekere stabi
lisatie in de volgende twee jaar en wederom zeer grote tekorten in de jaren 1980 en 1981 Matiging,
afweging en temporisering van de diverse beleidsombuigende voorstellen hebben de zaak gelukkig
weer in goede banen geleid, waardoor de begroting in ieder geval tot en met 1980 sluitend is geble
ven. Ondanks de wat tegenvallende algemene uitkeringen en doeluitkeringen blijft het mogelijk in de
komende jaren aanzienlijke bedragen te storten in het fonds voor de stadsvernieuwing. Deze besteding
van de batige saldi treft op tweeërlei wijze doel. in de eerste plaats worden de kapitaal lasten voor de
daarop volgende jaren niet negatief beïnvloed, anderzijds kan hierdoor een flinke aanzet tot de
stadsvernieuwing worden gegeven, waardoor de stad leefbaar gehouden kan worden voor zijn burgers.
29
Echter ook ten aanzien van de stadsvernieuwingsprojecten geldt dat deze slechts kunnen worden uitge
voerd met steun van rijkswege. In de bedrijvensector is een jaarlijks iets toenemend batig saldo te zien
van rond 1,8 miljoen. Verontrustend is dat dit resultaat bereikt wordt door de zekere normwinstuitke
ringen in de sector nutsbedrijven. De in die nutsbedrijven te behalen winst zelf is echter mede van ex
terne factoren afhankelijk en dus onzeker. Geheel los van de overige waarde-oordelen over de in te
voeren automatiseringen lijkt dit voorshands financiële offers te vragen die nog niet te overzien zijn.
Er zijn in de begroting en in de beleidsplanning een aantal grotere en kleinere onzekerheden. Op
veel terreinen blijft financiële waakzaamheid en zorgvuldige belangenafweging noodzakelijk, maar
toch kan, met dank voor het vele door u en het ambtenarenkorps verrichte werk, mijn conclusie zijn:
"It koe minder".
De Voorzitter: Ik stel voor nu te stoppen. Rest nog de vraag hoe laat wij vanavond beginnen. (De
heer Buising: Ik zou, mede namens de andere fracties, voor willen stellen dat tijdstip te bepalen op 8
uur in plaats van op half 8; dan hebben wij nog een wat redelijke pauze.) Goed, dan beginnen wij
vanavond om 8 uur.
De Voorzitter schorst, om 17.35 uur, de vergadering.