XV 32, tegenwoordigers van de P.v.d.A.-fractie in die commissie zullen in dat overleg stellig het rapport van die fractie, waarop de heer Buising in zijn uiteenzetting doelde, aan de orde stellen. Ik zou in dat ver band nog willen opmerken dat wij, wanneer er intussen ontwikkelingen op ons af komen die nopen om tussentijds stappen te ondernemen m.b.t. het ambtelijk apparaat maar zo nodig ook m.b.t. de gang van zaken in het bestuur - daar versta ik dan de raden en commissies onder - desnoods ad hoe maatregelen zullen nemen; dat is in het verleden wel meer gebeurd. In het afgelopen jaar is er vrij veel aandacht geschonken aan de reorganisatie van het binnenlands bestuur. De nota van de bewindslieden - het voorontwerp van wet -, de gemeentelijke herindeling en de regiovorming zijn in de raad aan de orde geweest. Deze laatste onderwerpen zijn m.i. met een goe de wisselwerking en terugkoppeling naar de gemeenteraden ook in de regioraad aan de orde geweest. De heer Buising stelde dat er van een dergelijke terugkoppeling nog niet veel terecht is gekomen. Ik betwijfel of die stelling wel helemaal juist is. Behalve de hiervoor genoemde onderwerpen mag ik ver wijzen naar de nota's over het integraal structuurplan, de Nota Wonen en de Nota Werken. Met al die nota's is een voortdurende terugkoppeling van regioraad naar gemeenteraad in acht genomen. Ook zijn verschillende raadsleden betrokken bij het werk van regiocommissies. Wel ben ik het met de heer Bui sing eens dat die terugkoppeling steeds de volle aandacht dient te houden. De regio mag zich niet als een autonome instelling buiten de gemeentebesturen om ontwikkelen. Ik kan u de verzekering geven dat van de regio uit een goede terugkoppeling naar de gemeenten serieus wordt nagestreefd. Ook de andere gemeentebesturen staan op dat standpunt. Reeds herhaaldelijk is in deze raad het probleem aan de orde geweest dat de rijksoverheid door al lerlei subsidieregelingen en stringente voorschriften dienaangaande vaak tot in details uitmaakt wat er in de gemeenten en dus ook in onze gemeente moet en kan gebeuren. Het karakter van het werk van bestuur en ambtelijk apparaat gaat dan noodgedwongen in de richting van het nagaan van welke subsi dieregelingen geprofiteerd kan worden en in welke mate. Van zelf beleid bepalen en prioriteiten stel len blijft dan bitter weinig over. De motie die de heer Miedema namens alle fracties heeft ingediend - hij is althans door alle fracties ondertekend - achten wij dan ook volkomen begrijpelijk. Ik stel u wel voor het laatste zinsdeel, luidende: "dat aan zijn autonome bevoegdheden recht wordt gedaan" te wijzigen in: "dat aan zijn eigen verantwoordelijkheid recht wordt gedaan". Het gaat n.l. niet in de eerste plaats om de smalle marge van de z.g. autonome bevoegdheden, maar om het bredere vlak van het gemeentelijk beleid. Ik heb over die wijziging al even overleg gevoerd met de heer Miedema. Aan gezien de motie door alle fracties is ondertekend mag ik aannemen dat de hele raad daar achter staat en wij zullen de motie uitvoeren op de wijze zoals door de heer Miedema is verwoord. Ik mag u vragen of u instemt met de door mij genoemde wijziging in die motie. Ik zou de opmerkingen over de moeilijkheden bij de politie even willen laten liggen. Dat punt is door de heer De Greef geclaimd en wij hebben in het Seniorenconvent afgesproken om de punten die geclaimd zijn ook zoveel mogelijk bij die punten te behandelen. Om doublures te voorkomen lijkt het mij niet zinvol om nu reeds iets over de kwestie m.b.t. de politie te zeggen. Datgene wat reeds door de raad is opgemerkt behoeft straks echter echt niet herhaald te worden. Ik heb dat genoteerd en ik hoop er straks bij de behandeling van de betreffende punten nader op terug te komen. Dit is mijn bijdrage aan de beantwoording van de door u gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. De heer Ten Brug (weth.): Ik denk dat het uw bedoeling is dat ik inhaak op de algemene financiële beschouwingen; er zijn in de algemene beschouwingen ook nog een aantal andere onderwerpen aan de orde geweest, maar ik dacht dat het goed zou zijn om aansluitend op uw algemene opmerkingen bij de financiële beschouwingen te beginnen. Ik kan, dacht ik, constateren dat de verschillende sprekers die vanmiddag over de begrotingssitua tie en de financiële situatie van de gemeente op lange termijn hebben gesproken nogal diep in de zaken zijn gedoken. Ik stel het buitengewoon op prijs en ik vind het bijzonder plezierig dat er vanmiddag over gesproken is zoals er over gesproken is. Deze dingen zijn wel eens wat gemakkelijker afgedaan dan van middag. De uitlatingen zou ik onder het hoofd kunnen brengen van een gematigd pessimisme - het hangt misschien wat van de persoon af - variërend naar een gematigd optimisme en daar tussen zit toch ook maar een heel kleine nuance. Bij de presentatie van de begroting hebben wij ook gezegd: Wij komen met een sluitende begroting, er zit, als je het goed beschouwt, in de begroting 1 977 wel een overschot. Voor dat overschot hebben wij bepaalde bestemmingen gevonden, denk maar aan de 8 ton voor de stads vernieuwing. Wij zien echter duidelijk in het hele beeld dat de overschotten in de komende jaren lang zamerhand verdwijnen en omstreeks 1982 - allemaal uitgaande van de situatie van dit moment; datmoe- ten wij er natuurlijk wel bij bedenken - zien wij dat er eigenlijk toch wel een klein tekort optreedt waarvoor wij voorgesteld hebben, als alles zo blijft, bepaalde maatregelen te nemen. Nu heeft mevr. Smit daar vanmiddag, mij blijkbaar kennende, al uit geconcludeerd dat die maatregelen zouden liggen in de sfeer van de onroerend goedbelasting, maar in de stukken staat dat in de inkomstensfeer hiervoor een oplossing moet worden gevonden en daarbij wordt de onroerend goedbelasting genoemd maar, uiter aard aan mevr. Smit denkende, ook de reinigingsrechten. Wij konden niet alles onder woorden brengen maar er staat ook nog bij: en andere inkomsten. Dus dat hier nu al gezegd wordt dat er regelrecht op de onroerend goedbelasting aangestuurd wordt gaat, dacht ik, wat te ver. Het is trouwens in strijd met wat wij in de stukken verder hebben gezegd. Niettemin is de ontwikkeling zo dat wij kien moeten zijn op wat wij nu doen, m.n. wat de doorwerking betreft naar de jaren waarvan blijkt dat het wat minder zal gaan. De wat gunstige positie in de eerste vijf jaar is geen wijziging t.o.v. het vorige beleidsplan 1 976— 1980; ook toen bleek al dat er een "bult" in zou zitten. Wij hebben toen verklaard - terecht, dacht ik - dat een aantal van de maatregelen die wij indertijd hebben ingezet om uit de artikel 12-situatie te komen zouden nawerken en een gunstige verstoring van het werkelijke beeld zouden geven. Ik dacht dat dat ongeveer de situatie is waarin wij ons op dit moment bevinden. Ik geloof dat alle raadsleden die over de financiën hebben gesproken dat ook geconstateerd hebben en dat zij zich juist gewapend hebben tegen een perspectivische verkleining van de moeilijkheden die ons te zijner tijd te wachten staan; dat wil anders wel gemakkelijk, zo van: Het is nog lang geen 1 981 En dat is inderdaad zo. Dan laat ik nog helemaal buiten beschouwing wat voor rijksmaatregelen m.b.t. de gemeente nog zouden kun nen worden genomen. Het is duidelijk dat Leeuwarden eigenlijk maar net de eindjes aan elkaar kan kno pen. Dat wordt nog eens onderstreept door het feit - dat is hier ook al genoemd - dat wij t.a.v. alle grote investeringen die wij noodzakelijk achten in deze periode eigenlijk alleen maar een mogelijk heid tot realisering zien met een krachtdadige steun van het rijk, hetzij in de sfeer van de A.C.W.- subsidies hetzij in de sfeer van alle andere subsidies. Niettemin dacht ik dat wij er ons toch over mogen verheugen dat wij dit na de artikel 12-operatie hebben kunnen volhouden en opnieuw met een begro ting hebben kunnen komen zoals die op het ogenblik voor ons ligt. Hoe dat in de toekomst verder zal gaan en hoe de 1%-operatie van de rijksoverheid, waarvan wij op dit moment ook al merken dat die naar de gemeenten doorwerkt - denkt u maar aan de bekende juli-circulaire waar vanmiddag over ge sproken is, het terug brengen van het groeiaccres uit het Gemeentefonds van 4% naar 3,5%, het stel len van maxima voor de diverse heffingen van de gemeenten -, zal inwerken op onze positie zullen wij af moeten wachten. Ik ben op dat punt en m.n. wat betreft de verhouding tussen rijk en gemeente - dat is ook door sprekers in de raad al gezegd - niet helemaal gerust. Ik ben het met de heer Knol eens dat er alle kans in zit dat dit, althans voor het publiek gevoel, wat een eenzijdige afwikkeling is door het rijk naar de gemeenten en dat de gemeenten als de laatste schakel in de serie van de overheden de zwarte piet toegespeeld krijgen. Het is zo dat wij er met de 1%-operatie - dat geldt voor de voorstan ders van een verdergaande operatie in versterkte mate - op moeten rekenen dat de rijksbijdrage in het voorzieningenniveau vermindert; wij moeten ons echter ook realiseren dat de gemeente het stuk dat het rijk vermindert er niet bij kan leggen. Ik dacht ook dat het bitter noodzakelijk was dat er in dit soort zaken een duidelijke overlegsituatie komt tussen rijk en gemeente. Er is vanmiddag uitvoerig gesproken over de begrippen centralisatie en decentralisatie. Ik zal mij niet laten verleiden daar op in te gaan, maar ik wil wel opmerken dat deze decentralisatie ergens toch ook wel beperkt wordt door de financi- eel-economische situatie waarin een land zich bevindt. Wanneer er financieel-economische moeilijk heden zijn dan is het duidelijk dat de rijksoverheid de gemeenten die ook een belangrijke financiële inbreng, als ik het zo mag zeggen, in het totale leven hebben - dat geldt uiteraard ook voor de pro vincies - niet helemaal zelfstandig hun gang kan laten gaan. Maar het hangt er wel duidelijk van af hoe dat gebeurt. Ik dacht dat dat niet eenzijdig moet gebeuren maar dat er een overlegsituatie moet komen. Het heeft - daar heeft de heer Knol gelijk aan - consequenties wanneer het rijk gaat snijden in de collectieve voorzieningen en daarom moet er toch een samenspel komen tussen de gemeenten in totaliteit en het rijk opdat, ook ter wille van de financiële en economische doelstellingen die het rijk zich stelt, dit tot een goed einde wordt gebracht, want anders komen wij er met elkaar niet uit. Wij moeten constateren dat het rijk voor ons de kraan wat dichter draait. Ik wil echter niet verhelen - ik heb dat vorig jaar gezegd; daar moet ook geen misverstand over bestaan - dat het rijk de gemeente Leeuwarden - dat geldt ook voor andere gemeenten, maar laat ik onze gemeente maar als voorbeeld nemen want dat voelen wij het beste aan - duidelijk heeft geholpen om uit onze benarde financiële positie te komen en ook duidelijk maatregelen heeft genomen dat een veel groter aantal gemeenten uit de artikel 12-situatie is kunnen komen. Alleen, op dit moment voelen wij met elkaar wel dat de kraan wordt dicht gedraaid, hier en daar ook versluierd. Je hebt het gevoel dat eventuele verbeteringen in de onderwijssfeer - wij hadden daar vorig jaar een voorbeeld van en dat geldt nu eigenlijk weer - weer gekort worden in de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en dan schiet je daar weinig mee op. Van de hele financiële verhouding op onderwijsgebied tussen rijk en gemeente en de plannen die be stonden bij de instelling van de commissie die de naam draagt van de Drentse gedeputeerde Londo moe ten wij eigenlijk op dit moment weinig verwachten; dat is jammer. Dat is een bespreking tussen de hier

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 17