nvo j2 3b scholen bouwen waar lager onderwijs en kleuteronderwijs niet in één gebouw zijn gehuisvest is gezien de toekomst die wij kunnen verwachten uiteraard waanzin. De heer Buising heeft ook gesproken over de verdieping van de taak van de Schoolraad en de Kleu terouderraad en het inschakelen van onderwijzend personeel. Ik heb daarover ook een paar opmerkingen gemaakt in de afdelingsvergadering. Wij kunnen de taak van de Kleuterouderraad niet verder verdiepen dan de wet mogelijk maakt en die mogelijkheden zijn zeer gering. Ook de Schoolraad heeft een heel beperkte taak die wettelijk omschreven is; aan die wettelijke bepalingen is uitvoering gegeven in een algemene maatregel van bestuur en dat kan - dan kom ik bij de heer De Greef die daar ook een op merking over gemaakt heeft - inderdaad wat een verbrokkelde structuur geven. Wij zijn er nog niet uit maar dit alles overziende heeft het ons toch wel een beetje meer huiverig gemaakt dan wij indertijd waren om te zeggen: Wij gaan rechtstreeks koersen naar een commissie ex artikel 61 en volgende wat betreft de beheersvorm van het onderwijs, want hoe worden dan de verhoudingen tussen deze organen. Het is bekend dat ook de minister daar moeilijkheden mee heeft nu hij in het concept-ontwerp voor de Wet op het Basisonderwijs - ik vind het wel jammer en ik hoop ook dat het niet door gaat - de gemeen telijke vertegenwoordigers uit de Schoolraad heeft geschrapt en zelfs de belangstellenden, o.a. de ver tegenwoordigers van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs buiten de Schoolraad wil houden; die brachten juist in die Schoolraad het continue element in, want de rest zijn ouders. De vertegenwoordi gers van oudercommissies wisselen; die treden af wanneer hun kinderen de lagere school hebben verla ten. Het aantal ouders dat in ongeveer elke klas een kind heeft neemt sterk af, dus u kunt begrijpen dat het aantal wisselingen aanmerkelijk is. Over de uitbreiding van de taak van de Onderwijscommissie is ook in de afdelingsvergadering ge sproken. Ik ben best bereid daar nog eens met de Onderwijscommissie over te praten. U moet zich goed realiseren - dat heb ik ook in de afdeling gezegd - dat de Onderwijscommissie een raadscommissie is, een raadscommissie die de behandeling voorbereidt van voorstellen van b. en w. aan de raad, een com missie die ook kan fungeren - ik dacht dat dat ook gebeurde - als adviescommissie voor b. en w. Ik ben ook best bereid - dat gebeurt de laatste tijd ook wel - om, zonder dat er concrete dingen aan ten grondslag liggen, met deze commissie te filosoferen over allerlei zaken die het onderwijs in Leeuwar den betreffen, dat dan tegen de achtergrond van de verwachte algemene maatregelen op het terrein van het onderwijs. De heer Bijkersma heeft ook het concept-wetsontwerp voor het basisonderwijs centralistisch ge noemd. Ik ben dat voor een groot deel met hem eens. Dat is een moeilijk punt. Wij moeten natuurlijk niet vergeten dat sedert de Wet Van der Palm, de eerste onderwijswet na de Franse tijd, onderwijs al tijd een zaak van de regering is geweest en er staat nu nog altijd in de Grondwet dat het onderwijs een voorwerp is van aanhoudende zorg der regering. Wij zijn hier dus op het punt dat de regering de onder wijszaak als zijn zorg ziet en een aantal taken naar de gemeenten delegeert. Dat terrein is "nuodliker" geworden, als ik het op zijn Fries zo mag zeggen, toen na 1917 daar de hele pacificatie van het open baar en bijzonder onderwijs in betrokken werd en op grond daarvan de gemeenten binnen een nauwslui tend wettelijk kader moeten handelen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik - ik heb dat al vaker gezegd - voor de wijze waarop dat gebeurd is in de L.O.-wet 1920 van De Visser nog steeds de grootste bewon dering heb. Ik moet wel zeggen dat het nieuwe ontwerp van wet - het is nog een concept-ontwerp - nu nog niet dat gehalte heeft van de oude wet; er staan naar mijn gevoel nogal wat slordigheden in. De centralistische tendens zit er echter in. In een gesprek van de Onderwijscommissie met minister Van Kemenade is dit ook al duidelijk naar voren gekomen en daar is ook de teleurstelling geuit dat in deze wet in feite nog minder van die decentralisatie werd geproefd dat er uit de Contourennota met enige goede wil gehaald zou kunnen worden. Dan het ruimtegebrek van het nieuwe a.v.o.-complex. Als ik de heer Bijkersma goed verstaan heb dan heeft hij gezegd: Er is wel eens eerder over gepraat, maar het college heeft er maar wat omheen gepraat. (De heer Bijkersma: !k heb gezegd: "De suggestie van de P.v.d.A. bij monde van de heer Bui sing om het gymnasium apart te laten is een oplossing waar u als college overheen hebt gepraat." Mis schien dat u er nu antwoord op geeft.) Ik zat dus wel in de sfeer. Ik dacht niet dat wij er overheen had den gepraat. Ik heb toen gezegd dat dat complex te klein is en dat het moeilijk te bepalen is hoeveel het te klein is. Wij zijn daar zelfs nu nog over aan het cijferen, want het hangt ook af van het aantal leraarlessen dat wordt voorgeschreven; er is onlangs een wijziging gekomen die daarna weer ingetrok ken is. Ik denk op het ogenblik aan een tekort van een aantal lokalen tussen 6 en 8. Dat wil dus zeg gen dat, als je zou gaan bouwen, je misschien 6 a 8 lokalen meer zou gaan bouwen. Dat wil niet zeg gen dat, als je in een gebouw zit, je zonder meer recht kunt hebben op 6 a 8 tijdelijke lokalen of dat aantal lokalen zo maar zou kunnen gaan huren; men zal zeker zeggen dat er nog wel wat rek in zit, je kunt de lesroosters uitrekken, je kunt eerder beginnen en later ophouden, je kunt de pauzes over elkaar heen laten vallen enz. Ik heb toen tegen de heer Buising gezegd: Ik ben er zeker van dat het rijk mee zou werken in deze richting als het nieuwe gebouw evenveel te klein was als het door het gymnasium te verlaten gebouw groot, maar dat lijkt er niet op. Waarom zeg ik dat? Het rijk heeft meegewerkt en geeft geld om dit aantal lokalen voor deze drie scholen te bouwen. Het rijk zal dan ook voor ons die andere lokalen moeten huren. En dan gebruiken die drie scholen aanmerkelijk meer lokalen dan het rijk voor ons beschikbaar heeft gesteld. Ik heb niet het idee dat zij daar het geld voor beschikbaar willen stellen. Als zij het niet doen dan lijkt het mij een onmogelijkheid. Het tweede is dat het ook niet mo gelijk is, dat wij althans op dit moment niet voldoende houvast hebben om te zeggen: Je kunt het ge bouw nu alvast wel uitbreiden. Want dan moet je een prognose maken van de ontwikkeling van het aan tal leerlingen tot 1985. Wel, u begrijpt dat daar de hele terugloop van het geboortecijfer in valt; dat is bij de kleuterscholen en de lagere scholen al begonnen en dat moet nog beginnen bij het middelbaar onderwijs. Je kunt wel een beetje rekening houden, m.n. wat de omgeving van Leeuwarden betreft, met een kleine achterstand in het deelnemerspercentage, maar ik zie daar niet veel in. Ik wil u wel zeggen - daar wil ik geen geheim van maken - dat het rectoraat, de docenten en de oudercommissie aan b. en w. een brief hebben geschreven met het verzoek: Wij kunnen daar niet in, het geeft zoveel problemen, laat ons maar in het oude gebouw. Daar waren ook een aantal motieven voor aangegeven; niet alle mo tieven zijn juist, het gymnasium is er indertijd niet bij ingehaald omdat wij anders niet een atheneum A en B zouden kunnen krijgen, zoals in de brief wordt gezegd, het gymnasium is er indertijd bij inge haald om één totaal complex te maken en omdat wij toen nog niet wisten - wij weten dat nog niet - wat de toekomst van het gymnasium, en dan wettelijk, is. Afgezien van de wettelijke toekomst moet ik zeggen dat, zoals het zich nu ontwikkelt - dat is niet alleen in Leeuwarden zo maar ook elders -, de categoriale gymnasia een goede toekomst hebben, die zijn uitstekend gegroeid de laatste jaren, ik denk dat het aantal leerlingen in Leeuwarden bijna verdubbeld is; dat geldt, dacht ik, zowel voor het openbaar gymnasium als voor het bijzonder gymnasium. Maar het gaat hier ook niet om een gymnasium in een scholengemeenschap, hier blijft een zelfstandig gymnasium, gebruik makend en gebruik krijgend van een nieuwe huisvesting met, al mag het dan ook te klein zijn, aanmerkelijk meer mogelijkheden dan het oude gebouw op de Noorderweg heeft. Ik zie geen kans om, als je het gymnasium er buiten houdt en in het oude gebouw laat, daar ook nog de gelden voor te krijgen om daar die mogelijkheden in te bouwen. Maar ik zal nog een gesprek hebben, eerst op het ministerie en daarna met de briefschrij vers, om dit probleem nog eens door te nemen. Er is op dit punt ook in het college nog geen beslissing genomen. Dit waren zo mijn eerste opwellingen. De heer Bijkersma heeft geïnformeerd of wij het aantal onderwijsinstituten niet nog wat uit kunnen breiden en hij heeft in dat verband een instituut voor toerisme genoemd. Bij het eerste beleidsplan dat werd gemaakt op grond van de nieuwe wet - ik vind dat op zichzelf wel grappig - hebben wij naast een aantal h.a.v.o.'s, een atheneum A en B enz. inderdaad een school voor toerisme ingebracht, naast die van Breda. Ik moet zeggen dat hij in Leiden terecht is gekomen en de prognoses zijn niet zo dat het aantal scholen op dat terrein voorshands kan worden uitgebreid. Wij gaan met de cijfers die men han teert voor het noordelijke rayon de boot in. Dan heeft de heer De Greef gesproken over een onderwijsbeleidsplan. Wij hebben daar in het vraag- en antwoordspel op geantwoord en ik heb er ook in de afdelingsvergadering nog het een en ander over gezegd. Wij zijn daar mee bezig. Over de verbrokkelde overlegstructuur is in de afdeling gesproken; zopas heb ik er ook nog een paar opmerkingen over gemaakt. Tenslotte heeft hij gesproken over de scholenbouw in Camminghaburen en m.n. over wat hij noemt: de door het bijzonder onderwijs ingenomen egelstelling. Nu wil ik niet zeggen dat het bijzonder onder wijs zichzelf niet kan verdedigen en dat hef zonder meer zo is dat zij t.o.v. het gemeentebestuur altijd lief en aardig zijn, maar andersom is dat ook niet zo. Wij moeten echter niet vergeten dat wij hier te maken hebben - binnen die mogelijkheden moeten wij handelen; meer wil ik er niet van zeggen - met maximaal 1 .600 kinderen verdeeld over kleuterscholen en basisscholen en dan bovendien nog verdeeld over openbaar onderwijs, prot. christelijk onderwijs en r.k.-onderwijs. Die factoren bepalen mee de mo gelijkheden t.a.v. het aantal lokaties dat je kunt maken. Er blijft altijd nog de wettelijke grens in de nieuwe wet voor de nieuwe basisschool die in een gemeente als Leeuwarden met boven de 50.000 inwo ners op 200 kinderen wordt gesteld en dat is omgerekend zeker een zesklassige school van nu, in die buurt zit het; dus kom je op een halve school terecht dan zou die school al geen bestaansrecht hebben en dependancevorming op korte afstand lijkt mij moeilijk. Er zitten meer kanten aan. Ik moet toegeven dat de beslissing van de ene consequenties heeft voor de beslissing van de andere, maar dat is een zaak waar wij vaker voor staan en waar weinig aan te doen is; je kunt daarom de ene zijn beslissing niet kwalijk nemen. Ik wil wel toegeven dat ik graag had gewild dat de opening t.o.v. de gezamenlijkheid hier wat meer benadrukt was dan nu gebeurd is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 21