7A 53 commissie meedraai, dat b.v. Triotel bij de werving van personeel iedere keer met deze problematiek wordt geconfronteerd. Je moet je dan in alle bochten wringen om tot een oplossing te komen. Kortom, wij vinden dat die regeling moet veranderen. Nu heb ik begrepen dat er één belangrijk knelpunt is en dat is de zaak van de verhuiskostenregeling. Als je de woonplaats vrij laat, hoe moet het dan? Moet je dan geen verhuiskosten meer geven? Dat zou betekenen dat de ambtenaren van onze gemeente iets zou den missen wat men elders wel heeft. Aan de andere kant zou het zot zijn dat de reden om zo'n woon plaatskeuzebeperking te handhaven de verhuiskostenvergoeding zou zijn; dat zou een erg oneigenlijk gebruik van de verhuiskostenvergoeding zijn. Daarom heb ik geprobeerd een motie te formuleren die wel zo ver gaat dat er iets gaat gebeuren, maar die nog wat ruimte laat om ha te gaan hoe het m.n. wat die verhuiskostenregeling betreft zou moeten. Die motie luidt: „De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 13 december 1976, besluit: het col lege van b. en w. te verzoeken na te gaan in hoeverre de bestaande regeling betreffende de woonplaats van ambtenaren zo kan worden gewijzigd dat een vrije woonplaatskeuze mogelijk wordt en om geduren de het nieuwe begrotingsjaar met een voorstel bij de raad te komen." Deze motie is mede-ondertekend door mijn fractiegenoot Geerts. De heer Eijgelaar (weth.): Dit probleem is hier al vaker besproken, het is vorig jaar aan de orde geweest, het is in de afdelingsvergadering aan de orde geweest. De zaak is ook bij herhaling in het G.O. besproken. De heer De Pree zegt, dacht ik, terecht dat elke andere regeling dan alleen als woongebied de gemeente Leeuwarden te nemen zeer arbitrair is. Nochtans zegt hij dat de regeling moet veranderen. Ik meen daaruit te moeten concluderen dat het gebied verruimd moet worden en dat komt ook wel zo ongeveer naar voren uit de ingediende motie. Ik ben en ik blijf vooralsnog van mening dat het niet mogelijk is de zaak terug te draaien, dus het te beperken tot de gemeente Leeuwarden, maar dat, als het uitgebreid wordt, de problemen zeker niet kleiner worden maar minstens even groot blijven. Wij zullen dan ongetwijfeld weer met andere moeilijkheden geconfronteerd worden dan nu. Natuurlijk ben ik bereid om na te gaan wat in deze mogelijk is maar ik vind dat dat een kwestie is die eventueel in het Georganiseerd Overleg aan de orde moet komen. Overigens zou het wel prettig zijn te weten hoe de raad als geheel over deze zaak denkt. Ik ben van mening - de meerderheid van het college is het daarmee eens - dat wij de bestaande regeling het beste kunnen handhaven op dit moment. De heer De Pree: Nog een korte opmerking. Het is niet zo dat ik zo graag een regeling wil, maar als er geen regeling is dan komt het er volgens het Ambtenarenreglement op neer dat de woonplaats Leeuwarden is. Als je dat niet wilt zal er toch een regeling moeten komen. Vandaar dat in de motie ook gesproken wordt over een verandering van de bestaande regeling, want zonder regeling kan het niet. De heer Eijgelaar (weth.): Het gaat dus om Leeuwarden of een andere regeling. Daar ben ik het helemaal mee eens. Het is alleen de vraag hoe je dit dan het beste kunt regelen. Dat is wat wij gedaan hebben door een regeling te maken die het gebied bepaalt op Leeuwarden en de aangrenzende gemeen ten. Ik kan mij ook voorstellen dat je het helemaal vrij laat, maar dan kom je duidelijk in de knoei met de verhuiskostenregeling en zal daar een oplossing voor gevonden moeten worden. Ik ben dus van mening dat het beter is om het te beperken en dat aan te'geven in een duidelijk afgebakend gebied. Maar nogmaals, als de raad in meerderheid van mening is dat dit opnieuw bekeken moet worden dan heb ik daar uiteraard geen bezwaar tegen, dan zullen wij dat doen. De Voorzitter: Het lijkt mij het beste dat wij dan nu over die motie gaan stemmen. Het tweede deel van de motie "met een voorstel bij de raad te komen" is formeel niet juist. Misschien kunnen wij dat wijzigen in "de raad te informeren". Dan is het juist, want het betreft hier een competentie van b. enw. (De heer De Pree: Akkoord.) Dan breng ik nu de motie, aldus gewijzigd, in stemming. De hear Jansma: Mei ik noch even hwat freegje? Hwannear't hjir yndied in wiziging komme sil dan sil yn elts gefal de Kommisje Organisearre Oerliz dizze saek goed biprate moatte. Salang dat net bard is wol Ie wy hjir leaver net in stanpunt oer ynnimme. Hjir komme in hiel soad fasetten by oan de oarder. Wy kinne dat hjir net sa mar even bislute. De Foarsitter: Noch even foar alle dudlikheit, dy moasje is sadanich opsteld dat, as dy oannommen wurdt, der neat bisluten wurdt oer de regeling dy't der nou is; de regeling dy't wy nou hawwe bliuwt. De hear De Pree freget yn dizze moasje om dizze saek under eagen to sjen en yn it kommende bigrea- tingsjier nei to gean oft der in oare mooglikheit is en dan de ried dêroer to ynformearjen; de konkluzje fan üs undersyk moatte wy oan de ried meidiele. De wethalder hat al sein dat hy dat yn elts gefal yn it G.O. bringe sil. De proseduere is dus hiel düdlik. Ik stel voor dat wij nu bij handopsteken over deze motie gaan stemmen. De mondeling door de voorzitter gewijzigde motie van de heren De Pree en Geerts wordt bij hand opsteken aangenomen met 33 tegen 3 stemmen. Par. 2. Beleidssector Openbare Veiligheid. De heer Van der Wal: j Bijna 4 maanden zijn er verstreken sinds op 1 8 september j .1een berichtje in de Leeuwarder Courant verscheen onder de kop "Onderzoek door rijksrecherche bij Leeuwarder politie korps". Zonder al te veel in details te treden kan men rustig vaststellen dat deze zaak in die 4 maanden is uitgegroeid tot een veelomvattende en geruchtmakende affaire. Wat er sinds die tijd, m.n. door de actieve en o.i. terechte berichtgeving van de Leeuwarder Courant, bekend is geworden over het func tioneren van de gemeentepolitie en in het bijzonder van de afdeling recherche roept sterk het beeld op van een crisissituatie, gekenmerkt door wederzijds wantrouwen binnen de leiding van het korps. Dcrt de ze betreurenswaardige situatie uiteindelijk heeft geresulteerd in een rijksrecherche-onderzoek moest de raad uit de krant vernemen. Het kon dan ook niet uitblijven dat er vanuit de raad n.a.v. dit eerste be richt schriftelijke vragen werden gesteld aan de politiek verantwoordelijke bestuurder, in dit geval de burgemeester. Zoals langzamerhand gebruikelijk bij de beantwoording van schriftelijke vragen uit de raad muntten de antwoorden van de burgemeester uit in nietszeggendheid; de heer Buising heeft bij zijn algemene beschouwingen in dit verband gesproken over "zeer onbevredigend en autoritair". In de ant woorden stond: "Het onderzoek heeft betrekking op het functioneren van bepaalde personen in de lei ding van het korps." en "Om organisatorische redenen moest, mede gelet op de interne verhoudingen in het korps, een wijziging worden aangebracht in de vertegenwoordiging van de politie in het bouwteam." Of er zich onregelmatigheden bij de nieuwbouw van het politiebureau hadden voorgedaan werd zonder meer ontkend. Zo te horen was er dus eigenlijk niets aan de hand. Wel was de burgemeester het met Axies eens dat gezien de kennelijke ernst van de situatie bij de gemeentepolitie een zo groot mogelijke openbaarheid vereist is teneinde onnodige geruchtvorming, die het vertrouwen in het politie-apparaat zou kunnen ondermijnen, te voorkomen. Klaarblijkelijk taxeerde de burgemeester de mogelijkheden voor een zo groot mogelijke openbaarheid bijzonder klein en de geruchtvorming rondom de gemeente politie en later helaas rondom het hoofd hiervan is dan ook bepaald niet voorkomen. Integendeel, de geruchten werden steeds sterker en kregen vastere vorm, m.n. in de artikelenreeks van de Leeuwarder Courant, die zoals gebruikelijk getuigden van een zorgvuldige berichtgeving. Dit laatste blijkt alleen al uit het feit dat ondanks de ernst van het gesignaleerde feilen en falen van de gemeentepolitie de be richtgeving feitelijk nooit door de burgemeester als verantwoordelijke man is weersproken. Wel werd een reeds geschorste rechercheur kennelijk n.a.v. een krantenartikel door de burgemeester ontslagen, weliswaar eervol maar zonder recht op de wachtgeldregeling. Alleen al op dit punt zal waarschijnlijk het beroep tegen dit ontslag door het Ambtenarengerecht gegrond worden verklaard. De mondelinge be antwoording door de burgemeester tijdens het laatste vragenuurtje van vragen gesteld door de P.v.d.A. leverde wel weer enige nieuwe feiten op. De chef van de recherche werd tot ontslag gedwongen n.a.v. de uitslag van het rijksrecherche-onderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat de top van de politie niet goed functioneerde, een feit dat ook zonder rijksrecherche-onderzoek al wel was vastte stellen Dat was, volgens de burgemeester, in belangrijke mate het gevolg van een niet juiste communicatie, zowel bin nen het korps als naar buiten, van de hoofdinspecteur. Voorts werd nog gemeld dat de korpschef niet op voldoende duidelijke wijze leiding had gegeven en dat niet te overzien valt hoe lang zijn ziekteverlof nog zal duren. Daar kon de raad het mee doen. Alles wat er verder bekend werd over de omstandighe den die hebben geleid tot dit ontslag en dit ziekteverlof hebben de raadsleden uit de krant moeten ver nemen. De rol van het politiek verantwoordelijke hoofd van de politie in deze affaire bleef volkomen onduidelijk. Wel duidelijk werd al spoedig dat de oorzaken die hebben geleid tot de huidige malaise bij de politietop al jaren speelden en dat doet de onvermijdelijke vraag rijzen of hier niet al veel eer der ingegrepen had moeten wordenWaarom moest het eerst tot een rijksrecherche-onderzoek komen? Van de burgemeester is bekend dat hij zich door zijn persoonlijke taakopvatting zeer sterk betrokken acht bij het functioneren van de gemeentepolitie. Men moet dan ook aannemen dat hij reeds lang op de hoogte was van de zeer te wensen over latende situatie binnen de korpsleiding. De vraag hoe dit zo ver heeft kunnen komen, wie hier de grootste verantwoordelijkheid voor draagt en op welke manier de ver houdingen weer gezond kunnen worden gemaakt was voor mijn fractiegenoot De Greef voldoende aan leiding er tijdens de vergadering van afdeling I bij de burgemeester op grond van artikel 129 van de Gemeentewet op aan te dringen de raad nadere inlichtingen te verschaffen. De burgemeester heeft dat botweg geweigerd, er was volgens hem niets meer te rapporteren dan er al gezegd was. Hij voegde mijn fractiegenoot als klap op de vuurpijl nog toe, ik citeer nu letterlijk uit de notulen: "Misschien vindt u

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 28