101 De heer Rijpma (weth.): Eerst wil ik opmerken dat heel kort geleden de herziening van het zuide lijk deel van het bestemmingsplan Kalverdijkje in de commissie en ik dacht ook in de raad is geweest. Wij hebben een sportveld in uitvoering gegeven, wij hebben A.C.W.-subsidie aangevraagd en wij heb ben een artikel 19-procedure toegepast. Zowel in de commissie als in de raad is dit nadrukkelijk door gesproken en de raad heeft zijn fiat gegeven aan dit uitvoeringsplan. Wij hebben een bestemmingsplan voor dit gebied en het Kalverdijkje loopt in dat bestemmingsplan twee kanten uit, het zuiden in - daar zijn wij op het ogenblik met de aanleg van sportvelden bezig - en het noorden in. Dat is dus aan weerszijden van de Egelantierstraat. Die twee takken die aan weerskanten van de Egelantierstraat lig gen zijn de ontsluitingsarmen van de sportvelden en die eindigen beide op een parkeerterrein dat cen traal ligt binnen het sportveldencorfiplex. Ter wille van die ontsluiting is het profiel van het Kalverdijk je aangepast; het profiel is 5 a 6 meter voor de rijweg en naast de rijweg ligt een voetpad dat ergens in de buurt van de 2 meter ligt. Het zuidelijke gedeelte vanaf de Egelantierstraat is reeds aangelegd. Op het ogenblik ligt het er nog als sintelbed, de afwerking er van moet nog plaats vinden. Het Kalver dijkje eindigt in de toekomst dus niet meer op de Groningerstraatweg. Het vervolg van het ommetje van het Kalverdijkje wordt door het sportveldencomplex gevonden en dat eindigt ergens bij de flatgebouwen bij de Groningerstraatweg. De begrenzing van het nieuwe Kalverdijkje wordt niet gevonden door sloten maar door vijverpartijen. Er zijn van die vijvers al een aantal aangelegd. Die vijverpartijen nemen de functie over van het fijnmazige net van sloten en geven daarmee dat percentage watervullend oppervlak dat in ieder bestemmingsplan noodzakelijk is. Een gedeelte van het plan Kalverdijkje is al aangelegd en de motie is dus van toepassing op een stuk van het volgende deel, want ook daarvan is een gedeelte al aangelegd, n.l. tot goed voorbij de sporthal. Dat betekent dat er van het Kalverdijkje 100 a 150 meter nog niet verwerkt is. In de eerste plaats lijkt het mij dat deze motie dus in een veel te laat stadium te voorschijn gekomen is. In de tweede plaats is het zo dat het vergaande consequenties voor het plan heeft, want als er sloten aan beide zijden van het Kalverdijkje zouden moeten liggen dan heeft dat ook gevolgen voor het plan want dat betekent dat de vijverpartijen op andere plaatsen gegraven moeten worden. Ik kan het dan ook niet anders zien dan dat deze motie ten minste 5 jaar te laat komt. De heer Geerts: Ik wil nog even op één puntje reageren. De wethouder heeft gezegd dat deze zaak onlangs aan de orde is geweest in de commissie en behandeld is als artikel 19-procedure. Op dat mo ment is deze zaak nadrukkelijk buiten de orde verklaard. Een en ander is wel aan de orde gesteld, maar er is gezegd: Deze artikel 19-wijziging heeft geen betrekking op het Kalverdijkje, dus dit is buiten de orde. Dan gaat het niet op om nu te zeggen dat de zaak kort geleden is doorgepraat en volledig in over eenstemming met alle partijen is besproken. Dat wilde ik toch nog wel even zeggen. De Voorzitter: De standpunten zijn nu wel duidelijk. Ook ter wille van de tijd lijkt het mij het bes te de discussie over dit punt te sluiten. (De heer Van der Wal: Ik maak er anders niet zulke lange toe standen van, hoor.) Ik breng dan nu de motie in stemming. De motie van de heren Van der Wal en De Greef wordt bij handopsteken verworpen met 23 tegen 13 stemmen De Voorzitter: Mevr. Brandenburg krijgt nu het woord over de bestemming van het fonds ter dekking van nadelige saldi op grondplannen. Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Het wordt moeilijk om over dat fonds te spreken, want iedereen stort zich er op om er wat uit te krijgen, maar ik zal toch maar een poging wagen. Momenteel bevat dit fonds middelen in de orde van 3,6 miljoen; dat is dan inclusief de schattingen over Goutum en Nijlan, welke plannen naar ik meen nog niet helemaal financieel zijn afgesloten. Het is wel zo ongeveer te bezien dat wij op zo'n 3,5 miljoen uit zullen komen. In het verleden zijn de ver liezen en de winsten uit woongebieden en industriegebieden via dit fonds verrekend. Wij hebben daar al eens bezwaren tegen geuit. U hebt dit principe nu ook min of meer los gelaten, gezien het niet op volgen van het advies van de projectgroep een kwart miljoen aan renteverliezen jaarlijks ten laste van de algemene middelen te brengen middels een storting in het fonds exploitatietekorten op grondplannen. Waar ik over wil praten is de besteding van een deel van het fonds. Wij menen dat er nu een opzet moet worden gemaakt voor de besteding omdat wij vrezen dat het anders wel eens zou kunnen gebeuren dat wij worden gedwongen dat geld te besteden voor een plan waarvoor wij liever een ander subsidie incasseren. Voor die besteding denken wij dan aan wijkvoorzieningen in de wijken gebouwd na 1950, in de eerste plaats de wijken buiten de rondweg. In deze wijken is in die tijd toen een dak boven ieders hoofd de grootste zorg was zeer weinig gedaan aan het realiseren van gemeenschapsvoorzieningen. Ik denk dan aan Heechterp/SchieringenValeriuskwartier, Lekkumerend-oost en ook aan Bilgaard en bin nen de rondweg aan Welgelegen en Molenpad (dat zijn wat kleinere plannen). Ik ben mij er van be wust dat ik met deze opsomming niet volledig ber Sommige van deze wijken redden zich met een nood gebouw of maken gebruik van bijgebouwen bij kerken, wat meestal financiële bezwaren met zich mee brengt en ook vaak ruimteproblemen oplevert. Wanneer de financiering van het welzijnswerk in de toe komst anders wordt geregeld, wanneer meer zaken onder één noemer worden gebracht, o.a. jeugdwerk, samenlevingsopbouw en vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen, en de gemeente meer kan schuiven in die bestedingen onderling, dan lijkt het ons een zaak van groot belang dat wij nu zien te komen tot realisering van onderkomens voor dit soort werk in de wijken. Wij zien hoe goed het werkt - ik bedoel het hebben van een eigen plek in de wijk - in die wijken waar wij bezig zijn met stadsver nieuwing. Het betreft daar vaak maar heel summiere voorzieningen, een oud pand, maar het wordt een trefpunt voor mensen en er komen daardoor ook andere zaken van de grond. De wijkbewoners raken weer met elkaar in gesprek. Wij hebben gemeend niet met een vast plan te moeten komen, maar het college te vragen om te willen komen met een plan dat ik dan noem "accommodatiebele:d oudere wijken" wat dan voor een deel gefinancierd zou kunnen worden - vooral de eenmalige kosten - uit het egalisatie fonds bestemmingsplannen. Het betreffende fonds is niet van elastiek en het moet ook niet tot op de bo dem worden geledigd, maar naar onze opvatting bewust worden gevoed zo nu en dan. Ik deel dan de op vatting van mijn fractiegenoot, de heer Knol, over grondprijzen en zie daarin een middel waarbij ik dan denk aan het meer toepassen van de marktwaarde bij grondkosten. Mevr. Smit: Het fonds ter dekking van nadelige saldi op grondplannen laat een vrij gunstig beeld zien en dat beeld wordt in de komende jaren bepaald niet slechter terwijl de afwikkeling van Goutum en Aldlan er nog niet eens in zit. Het lijkt mij een zinnige zaak om te onderzoeken wat voor gedeelte lijke besteding uit het fonds aan eenmalige zaken gehaald kan worden. Ik heb zelf zitten denken aan een versnelling van de bestemmingsplannen; misschien dat de heer Heidinga nu luistert en merkt dat het niet alleen maar negatief is wat ik denk, maar ik geloof dat hij niet luistert. Het lijkt mij in ieder ge val een heel zinnige zaak om op korte termijn - ik denk aan dezelfde drie maanden die bij een vorig punt genoemd zijn als termijn - ook dit eens te bekijken. Misschien zit er in de hele exploitatie-opzet en in de rekening 1975 nog enige ruimte. De heer Ten Brug (weth.): Zowel mevr. Brandenburg als mevr. Smit concludeert - daar hebben ze, dacht ik, wel gelijk aan - dat het egalisatiefonds voor de tekorten op bestemmingsplannen zo langza merhand aan de hoge kant is. Ik kan op dit moment niet overzien of wij nog bij een aantal andere be stemmingsplannen tegen tekorten op zullen lopen, maar ik heb het idee dat wel eens bekeken zou kun nen worden welke gelden vrij gemaakt zouden kunnen worden. Eigenlijk geeft u beiden een verschillen de aanwijzing. Mevr. Brandenburg zegt dat zij het geld graag ziet besteed in de sfeer van de wijkvoor- zieningen. Ik heb het idee dat mevr. Smit dat niet afwijst, maar om de heer Heidinga te antwoorden komt zij nog even op de incidentele voorzieningen voor de versnelling van de bestemmingsplannen. (Mevr. Smit: Dat zou samen gaan.) Ik zie dat niet, ik zou dan weer het verhaal moeten houden dat ik tegen de heer Visser heb gehouden omdat ik geloof dat, als wij daarmee beginnen, wij dat over een veel langere termijn moeten bekijken; dit moeten wij niet incidenteel financieel regelen, maar tot op zekere hoogte definitief. (De heer Heidinga: Dat moet je durven.) Daarover zijn de heer Heidinga en ik het zelfs eens, dan moet het dus wel waar zijn. Ik dacht dat het wel verstandig was om eens een over zicht te maken van een aantal knelpunten, m.n. in de richting die mevr. Brandenburg noemde. Dat kun nen dan die punten zijn die zij genoemd heeft, dat kunnen ook andere zaken zijn die eigenlijk op de wijken waar zij op doelde slaan. Ik dacht dat dat een goed idee was en dat het college dat tot zich zou moeten nemen en daar dan meteen bij moet bekijken hoeveel gelden er uit dit fonds vrij zouden kunnen worden gemaakt. Dat zou dan bij de eerste herziening van de begroting 1977 aan de orde kunnen komen. De Voorzitter: Mevr. Brandenburg akkoord? (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ja.) Dan is ook dit punt afgehandeld. Dan stappen wij nu over naar het volgende punt: De heren Singelsma en Van der Wal zullen het beleid m.b.t. ligplaatsen van woonschepen aan de orde stellen. De hear Singelsma: It giet hjir om skippen dêr't in protte walhout oan sit, dat binne dan skippen dy't net brukt wurde om to farren, mar skippen dy't brukt wurde om yn to wenjen. Nou tocht ik dat it rjocht fan in boargerhjir ek yn bistiet dat hy ek yn in skip wenje mei. Wy achtsje it net nedich dat it tal lizplakken dat hjir yn Ljouwert ek al net sa heech is fierder biheind wurdt. My tinkt, as der al bi- swieren binne ut wolstansoerwegingendan kin it fan gefal ta gefal bisjoen wurde. Dêrom hawwe wy de kommende moty makke:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1976 | | pagina 53