Ur Zo?
>7 /oS
een heel andere conceptie aan ten grondslag lag dan aan het model waarvoor een bouwvergunning is
aangevraagd. Voor zover ik het kan beoordelen heeft het door die voorbehandeling ook een aanzienlij
ke verbetering ondergaan. Aan de andere kant moet men zich wel realiseren dat, net zo min als op een
school, bij het welstandstoezicht allemaal tienen uitgedeeld worden, er zijn ook ontwerpen die wel
voldoen, waar men niet van kan zeggen dat ze onvoldoende zijn, maar iedere architect heeft zijn ei
gen visie en ook het welstandsoordeel gaat van subjectieve maatstaven uit. Dat is het korte termijn
probleem.
Er is ook nog het lange termijn-probleem. Dat is wat moeilijker want er zijn nu eenmaal gegroeide
situaties, ook in Friesland. Tot dusver zijn wij - dat wil ik wel bekennen - voor de aanpak van de
lange termijn-problemen nog wat weggelopen. Dat is niet gebeurd omdat wij er bang voor waren, maar
het is gebeurd omdat wij bang waren dat wij er anders bij alle problematiek die wij al hadden onder be
dolven zouden raken. Wij hebben al een afspraak dat wij zullen proberen om op zo kort mogelijke ter
mijn ook met anderen dan de leden van de Welstandsadviescommissie van gedachten te wisselen. Een
van de eersten waarmee wij van gedachten willen wisselen is het Friese Welstandstoezicht. Ik vlei mij
met de hoop dat wij die lange termijn-situatie eens een keer ordelijk kunnen rangschikken en dat wij
dan ook in de gelegenheid zijn om de raad van die rangschikkingen op de hoogte te stellen en daar mis
schien een aantal conclusies aan te verbinden die voor het lange termijn-beleid van belang zullen zijn
Wanneer ik over korte termi jn-beleid spreek dan bedoel ik de week van morgen, wanneer ik over
lange termi jn-beleid spreek dan bedoel ik veranderingen die in de komende twee a drie jaar geënta
meerd zouden moeten worden met als achtergrond een visie zoals deze raad die in de loop van de ko
mende twee jaar zou kunnen ontwikkelen.
Mevr.Visscher—Bouwer: Het is altijd moeilijk om, als je zo'n antwoord krijgt, te weten wat je er
mee moet. Aan de ene kant ben ik blij te horen dat men hier op bepaalde punten wel mee bezig is. Er
zijn punten waar de wethouder op in is gegaan, maar er zijn ook punten waar de wethouder niet op in
gegaan is. Er zijn natuurlijk een heleboel zaken die niet op korte termijn te verwezenlijken zijn omdat
het een hele ombuiging betekent, maar er zijn natuurlijk ook punten - o.a. openbaarheid van vergade
ren en de uitspraak dat het oordeel van het welstandstoezicht de doelstellingen mee moet nemen die de
raad uitgesproken heeft omdat dat te maken heeft met de bebouwde omgeving - die op korte termijn
kunnen spelen. (De heer Rijpma (weth.): Dat heb ik wel bedoeld. Ik heb gesproken over de omgeving
en dat betreft natuurlijk de facetten van de omgeving waarover de raad een oordeel heeft maar ook de
omgeving zoals die zich op het ogenblik aan ons manifesteert. Je zult niet alleen welstand moeten be
oordelen naar wat nu is, maar er zijn de laatste tijd al een aantal goedkeuringen vastgehouden omdat
er geen rekening was gehouden met de ontwikkeling op langere termijn. Ik ben het met u eens, alleen,
ik heb gesproken over de omgeving in groter verband en daarmee sloot ik aan op alle dingen die u er
aan vast hebt geknoopt m.b.t. de weg, hoogspanningsleidingen enz.) Tot nu toe is het, als ik even aan
iets concreets denk als een Lekkumerweg die veranderd is, zo geweest dat dat beoordeeld wordt door
ons, maar dat het niet het welstandstoezicht is gepasseerd. Ik noem dit even om duidelijk te schetsen
wat ik er mee heb bedoeld. De verandering van zo'n weg heeft natuurlijk wel het hele karakter van die
weg en zijn omgeving veranderd. Ik vind dat je dus ook deze dingen het welstandstoezicht moet laten
passeren. Daarvoor is het ook nodig dat wij doelstellingen hebben waaraan dit soort zaken getoetst kun
nen worden. Wij zijn heel gelukkig met het binnenstadsplan waarin doelstellingen zijn uitgesproken
want anders is er voor het welstandstoezicht geen toetsing mogelijk, het moet natuurlijk wel ergens op
kunnen steunen.
Wat u niet aangesneden heeft is o.a. de openbaarheid van vergaderen. Ik dacht niet dat dat iets
voor de lange termijn hoefde te zijn, dat is een aanpassing van de verordening. Ook dacht ik dat je,
zoals Haarlem gedaan heeft, zou kunnen opnemen dat je alles in overweging neemt wat te maken heeft
met het uiterlijk van de stad; daar "biflap" je dus alles onder behalve het bouwwerk. Dat is niet alles
op zijn kop zetten, dat is gewoon iets dat je, dacht ik, in de verordening op zou kunnen nemen. Ik
dacht dat wij dat hier misschien wel zouden kunnen afspreken. Ik weet niet of daarvoor een motie moet
komen, dat hangt van het antwoord van de wethouder af. Er staan in de door mij voorgelezen motie m.i.
geen andere dingen dan die u net ook genoemd heeft. Misschien kunt u daarom zelfs de motie gewoon
overnemen
De heer Rijpma (weth.): Ik heb in eerste instantie al gezegd dat ik aan uw betoog geen pijn heb.
Ik onderschrijf een groot aantal elementen, misschien wel alle, uit uw betoog. Als ik zeg dat ik alle
elementen onderschrijf dan hebt u mij helemaal in de houdgreep en daarom probeer ik wat aan de voor
zichtige kant te zijn. U hebt uw verhaal vlot voorgelezen, het ws ook heel goed te begrijpen, maar
om hier nu direct a l'improviste te zeggen dat ik elke zin die u uitgesproken hebt voor mijn rekening
neem gaat mij te ver, dat wil ik niet. (Mevr.Visscher—Bouwer: Maar de motie dan?) Ik heb duidelijk ge
zegd hoe ik denk over de korte en de lange termijn. Wij zijn er al ingedoken. Uw betoog spreekt mij
aan wat betreft omgeving en dergelijke. (Mevr. Visscher—Bouwer: De hoofdzaak is dat ik hoop dat er nu
eens wat gebeurt. Ik heb hier al enige keren, niet altijd even uitgebreid, over gesproken.) Men moet
soms voor sommige dingen iets ruimte laten in de tijd, niet alleen voor de ambtenaren maar soms ook
voor de wethouder. (Mevr.Visscher—Bouwer: Goed, wij kunnen wel afspreken dat wij hier binnenkort
wel weer iets over vernemen.)
Par. 11. Beleidssector Maatschappelijke Aangelegenheden en Samenlevingsopbouw.
De Voorzitter: De heer De Greef heeft het punt geclaimd van het eventueel instellen van een raads
commissie voor welzijnsaangelegenheden. Wij zijn met deze zaak bezig en ik dacht dat het misschien
niet nodig is er nu over te praten.
De heer De Greef: Het gaat hier om een speciaal aspect dat ik wil belichten. Ik heb dit punt ge
claimd omdat ik een uitspraak van de raad wil vragen en in feite ook een uitspraak van de wethouder.
Je moet tegenwoordig behoorlijk op de hoogte zijn om te weten wat er op C.R.M. aan subsidierege
lingen gehanteerd wordt. Als je het goed beschouwt dan staat de subsidiebarometer op wisselvallig,
maar wijst hij al in de richting van storm. Toch is er wel wat lijn in te ontdekken. Op l januari 1978
wordt er volgens het Ministerie van C.R.M. - de afdeling Voorlichting en enkele beleidsmedewerkers
bevestigden mij dit - een rijksbijdrageregeling van kracht voor het sociaal, cultureel en educatief
werk. In feite komt het er op neer dat een aantal subsidieregelingen, dan rijksbijdrageregelingen gehe
ten, in elkaar worden geschoven. Dat zijn de regelingen voor het vrijwilligerswerk, het jeugd- en jon
gerenwerk, de peuterspeelzalen, de speeltuinen en het vormings- en ontwikkelingswerk. Die regelingen
worden dus in een nieuwe regeling gestopt terwijl de oude regelingen nog een aantal jaren van kracht
blijven. Nu is het de bedoeling dat de gemeenten voor de uitvoering van die regelingen een sociaal-
cultureel plan hebben ontwikkeld voor l januari 1978. Dat betekent dat je er in 1977, dus eigenlijk nu
al, mee zou moeten beginnen. De gemeenten hebben dan, heb ik begrepen, tot 1980 de tijd om defini
tieve plannen op te stellen. Bovendien zijn op C.R.M. nog rijksbijdrageregelingen in voorbereiding voor
kinderdagverblijven, maatschappelijke hulpverlening, dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen,
gecoördineerd bejaardenwerk en algemeen maatschappelijk werk. Naast de eerder genoemde regelingen
functioneren ook nog een aantal andere regelingen, zoals die voor dienstencentra, bejaarden, woonwa
genbewoners enz. Tot slot is er nog een kaderwet specifiek welzijn in voorbereiding waarin ook vastge
legd is dat gemeenten welzijnsplannen moeten ontwikkelen. Voor ons is dit in eerste instantie aanleiding
om te vragen om een Commissie Welzijnszaken. Wij hebben begrepen dat er bij de gemeente, d.w.z. bij
de secretarie-afdeling S.Z.W. en de wethouder, niets bekend is van al deze regelingen. Dat betwijfelen
wij op zich helemaal niet als wij kijken naar de wijze waarop C.R.M. andere plannen heeft ingevoerd,
zoals b.v. vuistregels voor herschikking van mankracht in jeugd- en jongerenwerk en club- en buurt
huiswerk waarop wij als gemeente mede ons rapport over het beroepsmatig jeugdwerk hebben gebaseerd.
Omdat wij vinden dat wie baas in eigen huis, in eigen welzijnshuis wil zijn er goed aan doet zelf orde
op zaken te stellen en ontwikkelingen te volgen zijn wij van oordeel dat wij daarmee nu al moeten be
ginnen omdat de commissie die met de zaak van commissies en raden bezig is pas in de loop van dit jaar
met voorstellen zal komen waarover dan nog gepraat moet worden in brede kring. Wij nemen aan dat dat
pas in de loop van 1978 concreet tot wijzigingen zal leiden. Bovendien willen wij er op wijzen dat er
op het terrein van het welzijnswerk ook in deze gemeente grote behoefte bestaat aan een stuk integra
le beleidsplanning, terwijl het gemeentebestuur voor verschillende sectoren allerlei initiatieven heeft
geformuleerd waarover met de werkers in het veld/met de betrokkenen, van gedachten zal moeten wor
den gewisseld. Wij noemen hier het wijkgericht werk en het bevorderen van de bereikbaarheid in de
sector maatschappelijke dienstverlening. Tenslotte zouden wij nog willen wijzen op het feit dat er vrij
veel initiatieven uit de maatschappij naar boven komen borrelen die eigenlijk niet te vangen zijn onder
de bestaande subsidieregelingen; wij herinneren ons allemaal de vrij uitvoerige discussie die er in de
raad geweest is n.a.v. de subsidie-aanvraag van Vrouwen bellen Vrouwen en wij weten ook dat er weer
een dergelijke discussie zal moeten komen over het Vrouwenhuis. Het gaat daarbij in feite om een heel
nieuwe sector, een nieuw initiatief dat je zou kunnen aanmerken als emancipatorisch werken; daarvoor
is ook in de begroting van C.R.M. apart ruimte gereserveerd. Dat zijn nieuwe ontwikkelingen die voor
ons maken dat er eigenlijk een coördinatievraagstuk ligt dat volgens ons niet automatisch moet worden
doorgeschoven naar de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, zoals nu gebeurt. Wij zouden wil
len dat de raad daar zelf bij betrokken wordt, niet de totale raad, wij zouden willen dat er een raads-
adviescommissie wordt ingesteld. De procedure die gehanteerd is bij de Commissie beroepsmatig jeugd-