JxZH
reiding in het jeugdwerk en wij stelden die vraag om twee redenen, in de eerste plaats vanwege de cri
teria waaraan het functioneren van de gesubsidieerde instellingen zou kunnen worden getoetst. Als de
heer De Pree zegt dat er eigenlijk geen criteria zijn dan vind ik dat vreemd omdat er wel criteria wor
den genoemd op basis waarvan kan worden bepaald wat het niet is, dus als je ze omkeert weet je waar
je aan toe bent. In de tweede plaats wilden wij meer betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding om
dat duidelijk werd dat er bezuinigd ging worden door C.R.M. Hierdoor werden een aantal besluiten van
de raad op losse schroeven gezet zodat bijna al bij voorbaat vaststond dat het evaluatie-onderzoek zou
uitlopen op een herverdeling van het subsidie. Het college was echter een andere mening toegedaan, b
en w. zijn verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding en de knoop moest nu maar eens worden door
gehakt. De gemeenteraad werd in de beleidsvoorbereidende fase duidelijk buiten spel gezet en moest
dus maar afwachten wat de onafhankelijke commissie op tafel zou leggen. Een factor die meehielp dat
de gemeenteraad buiten spel werd gezet was het ontbreken van een raadsadviescommissie voor welzijns-
aangelegenheden. Maar het college loste dit probleem slim op door vertegenwoordigers van de twee
grote fracties in de commissie te zetten zodat zij in ieder geval een stuk mede-verantwoordelijkheid
voor het eindprodukt zouden dragen. Coöptatie, noemen ze dit in de organisatieleer, althans dit stukje
handenbinderij. De strubbelingen waren nog niet voorbij. De bezuinigingspolitiek van C.R.M. ging n.l.
gepaard met een soort sociaal-culturele revolutie die door staatssecretaris Meijer vanuit C.R.M. op
gang werd gebracht. In het ficht van een kaderwet voor het specifiek welzijn die door C.R.M. op stapel
werd gezet begon Meijer al vast overgangsmaatregelen te nemen. Gesteund door de adviezen van de
bijsturingscommissie die door het Ministerie van C.R.M. was ingesteld om advies uit te brengen over
nieuwe subsidiecriteria werden in de loop van 1976 de eerste aanzetten gemaakt m.b.t. de decentralisa
tie van het welzijnsbeleid. Nadat gemeenten zelf de niet-personele lasten over de gesubsidieerde in
stellingen zouden mogen verdelen werden midden 1976 de vuistregels tot herschikking van mankracht
aangekondigd; vacatures in het sociaal-culturele werk moesten voortaan worden gemeld bij het Mini
sterie van C.R.M. dat dan aan de hand van een aantal criteria of normen zou bepalen of de beroeps
krachten wel of niet mochten worden aangetrokken. De criteria waren er kennelijk wel. De bijsturings
commissie kwam bovendien nog met het NOK-rapport en formuleerde een eindadvies waarin hef be
roepsmatig jeugdwerk ondergeschikt werd gemaakt aan het vrijwilligerswerk en de wensen van de be
volking. De ijzeren ring van het particulier initiatief werd aangetast. Tot slot kwam er begin dit jaar
een concept-rijksbijdrageregeling voor het sociaal-cultureel werk ter tafel waarin er van uit wordt ge
gaan dat gemeenten vanaf 1978 een samenhangend plan moeten ontwikkelen voor jeugdwerkbeleid
waaronder o.a. vallen jongerencentra, buurt- en opbouwwerk, vormings- en ontwikkelingswerk voor
volwassenen, creativiteitscentra, speeltuinwerk, peuterwerk en noem maar op. (De heer De Vries
(weth.): Nou, u was er wel zo ongeveer.) Nee, muziekscholen zijn er nog bij en ook voorlichtings- en
acfiewerk b.v. Dit plan moet democratisch tof stand komen en voorgelegd worden aan C.R.M. die dan
op basis van een vastgesteld bedrag per inwoner eventueel aangevuld met een verfijningsuitkering voor
achferstandsituaties een bepaald subsidiebedrag kan toekennen. Koppelen wij deze ontwikkelingen nu
aan het werk van de onafhankelijke commissie en de raadsbrief van het college dan is hef opvallend dat
de ontwikkelingen in het jeugdwerk ook voor hef college te snel zijn gegaan. Noch in hef onderzoek
noch in de raadsbrief is er ingehaakt op de ontwikkeling. Zowel de commissie als hef college is blijven
steken in de zeer beperkte taakstelling en dat roept voor ons twijfels op t.a.v. de waarde die zowel het
onderzoek als de prioriteitstelling heeft. Vanuit de subsidienormen die genoemd staan in de nieuwe
rijksbijdrageregeling zijn wij benieuwd wat de waarde is van de door het college voorgestelde priori
teitstelling. Betekent b.v. het aanvaarden van de in het besluit genoemde voorstellen dat de rest van de
voorstellen die niet in hef besluit genoemd staan in de ijskast verdwijnen? Voor hoe lang? En maken ze
ook nog kans om uitgevoerd te worden? Wellicht nog belangrijker is de vraag of de verdeling van het
subsidie zoals die nu voorgesteld wordt de ontwikkeling van andere plannen bij voorbaat belemmert. Ik
noem een voorbeeld. In de nieuwe rijksbijdrageregeling wordt gesproken van vormingswerk voor volwas
senen. Dat werk kennen wij niet in Leeuwarden, dat werk zal in de toekomst wel uit één subsidiepot
moeten worden gefinancieerd, de subsidiepot waar wij nu geld uit putten voor het beroepsmatig jeugd
werk. Welke kansen liggen er op korte termijn voor dat vormings- en ontwikkelingswerk voor volwasse
nen waar nu reeds initiatieven voor worden genomen in Leeuwarden? Via deze vragen komen wij dan
terecht bij de belangrijkste vraag, n.l.: Hoe stelt het college zich eigenlijk de ontwikkeling van hef
beroepsmatig jeugdwerk of het sociaal-cultureel werk in het licht van de toekomstige rijksbijdragerege
ling voor? Als ik het rapport van de commissie en de raadsbrief van het college goed heb gelezen zie
ik niet meer dan een gatenkaas die gelardeerd is met modieuze prietpraat als witte vlekken, herpooling
en noem maar op. Waf wij hier vanavond doen is dan eigenlijk niets meer dan kruimels verdelen die
C.R.M. ons over heeft gelaten.
vr 2 S
Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat wij kritiek hebben op de taakstelling die het college de
z.g. onafhankelijke commissie heeft meegegeven. En hiermee lopen wij dan tegen de vraagpunten aan
die het college de commissie heeft meegegeven en de wijze waarop de commissie ze heeft uitgevoerd.
In de eerste plaats de toetsing van hef functioneren van de instellingen aan de subsidiedoelsfellingen.
Gesteld wordt dat deze objectief zijn, maar vastgesteld kan worden dat er geen criteria zijn gehan
teerd voor wat eigenlijk sociaal-cultureel werk zou moeten zijn. Dit blijkt ook wel uit de werkwijze
die de commissie heeft gevolgd en waarbij de kwantiteit - bezoekersaantallen - de boventoon heeft ge
voerd boven de inhoud en de aard van het werk. De term kwaliteit laat ik dan nog maar helemaal bui
ten beschouwing. Bovendien wordt er op onnavolgbare wijze gegoocheld met de term sociaal-cultureel
werk en de consequenties die daaruit getrokken zouden kunnen worden. In het onderzoek en in de
raadsbrief wordt b.v. gesteld dat het jongerencentrum Hippopotamus geen sociaal-cultureel werk ver
richt, maar het centrum Araloe wel. Hef merkwaardige is dan dat de consequentie die hieruit getrokken
wordt is dat Araloe dicht moet, Hippo kan voort draaien en er in de toekomst nog een kracht bij zal
moeten hebben. Een volgens de commissie consumptief centrum wordt dus extra ondersteund. Wat ons
straks niet zal verbazen is dat het college door op deze toer te gaan zal worden overvallen door goed
lopende en nog ongesubsidieerde instellingen als Vat '69 en Dansinstituut Adema die bij het gemeente
bestuur om. subsidie komen vragen omdat hef sociaal-cultureel werk dat zij blijken uit te voeren nog
niet gesubsidieerd wordt. (De heer Ten Brug (weth.): Is dan de conclusie dat Hippo maar moet worden
opgeheven?) Nee, dat niet, maar daar kom ik nu op. Het is eigenlijk triest dat niet gekeken wordt
naar de eisen die je zou moeten stellen aan de verschillende jongerencentra vanuit de doelgroepen
waarmee ze werken en de manier waarop ze aan de problemen trachten te werken waarmee ze worste
len. Dat komt in hef hele onderzoek en ook in het voorstel van het college niet naar voren. Een ander
exces dat ook nog duidelijk aantoont welke banale visie hef college op sociaal-cultureel werk heeft is
het voorstel om Araloe, vroeger geheten Ruiferskwarfier, in de toekomst om te dopen tof Krats. Hiermee
wordt volgens ons aangetoond dat het college sociaal-cultureel werk beschouwt als een plak chocola
die je als hij onder de ene verpakking niet wil verkopen gewoonweg in een ander jasje steekt. Een an
dere kunstgreep wordt uitgehaald in de verhouding tussen de Stichting Sociaal Kultureel Werk en 't
Vliet; los van elke argumentatie blijkt de taakstelling van 't Vliet geherstructureerd te worden en die
van de Stichting Sociaal Kultureel Werk verkleind. De Stichting Sociaal Kultureel Werk wordt voorge
houden haar werk in een aantal wijken op te schorten omdat 't Vliet in die wijken haar werk zal moe
ten doen. Over de ruggen van bewoners heen wordt er volgens ons erg onzorgvuldig gehandeld. Los van
de vraag waar beide centra nu eigenlijk mee bezig zijn en welke manieren ze gebruiken om sociaal-
cultureel werk te bedrijven wordt er gezegd: leder zijn jachtgebied. Wat er dan van een toetsing over
blijft lijkt niet meer dan een verkeerstelling. Van een evaluatie van doelstellingen die de instellingen
in de praktijk trachten te realiseren komt niets terecht. Wat hierdoor ontstaat is eerder het creëren van
een concurrentieverhouding tussen instellingen voor beroepsmatig jeugdwerk die lijkt op wat in het par
ticuliere bedrijfsleven gebruikelijk is maar die in het welzijnswerk niet thuis hoort. De instellingen
hebben hier zelf ook op gereageerd, o.i. terecht. Alleen, naar hun adres toe valt ook nog een opmer
king te maken. Zij heten particulier initiatief, maar waf ons opvalt is dat van het particuliere wel
sprake is gezien de onderlinge verhoudingen maar van initiatieven weinig. Je zou als je hef onparle
mentair zou zeggen kunnen stellen dat er dank zij de lulligheid van de tegenpartij over hun hoofden
heen besloten dreigt te worden. En het trieste daarvan is dat, als je nog een stap verder doet en gaat
kijken waarvoor dit werk eigenlijk bedoeld is, bewonersorganisaties en bewoners zelf helemaal niet aan
de bak komen. Kortom, het ontbreken van criteria maakt de uitslag van het onderzoek uiterst aanvecht
baar omdat het niet meer is dan natte vinger-werk en wishful thinking.
De tweede taak betrof de vraag of een herschikking van middelen moest plaats vinden. Dat was een
heel duidelijke vraag. Wat ons bevreemd heeft is dat de bestaande situatie uitsluitend als uitgangspunt
is genomen, aangevuld met enkele door de raad indertijd genomen beslissingen. Er wordt gesproken over
witte vlekken maar uit niets blijkt dat er een blauwdruk is gemaakt voor hef sociaal-cultureel werk in
de toekomst in Leeuwarden. De verhoudingen tussen b.v. het open jeugd- en jongerenwerk en het wijk-
gebonden jeugdwerk worden onbesproken gelaten. Er wordt geen verband gezocht met de gewijzigde si
tuatie waarin er een grotere samenhang zal moeten komen binnen het sociaal-cultureel werk. Ook de
gesubsidieerde instellingen is niet gevraagd naar hun eigen toekomstvisie en hun plannen en zo dit wel
het geval was werd er b.v. in het geval van 't Vliet gezegd dat een aanvraag die tot uitdrukking kwam
bij hef onderzoek van de z.g. onafhankelijke commissie tot personeelsuitbreiding nog niet bekend was
bij hef college. De onderzoekresultaten bleken uiteindelijk bepalend voor de herschikkingsvoorstellen.
Door het niet vervullen van de vacatures en de afbouw van Araloe kunnen de meeste door de gemeente
raad genomen besluiten worden uitgevoerd. Hierbij blijkt volgens het college dat het sociaal-cultureel
werk in de wijken versterkt moet worden door het begeleiden van hef vrijwilligerswerk. Achter deze