KUlo
K/-7
om dat individueel van huis tot huis te laten bekijken." Wij moeten maar eens afwachten wat die situa
tie op zichzelf in de praktijk zal gaan betekenen.
Wij, althans hier in Leeuwarden, zitten met een 7-jarige praktijk die ons duidelijk heeft gemaakt
dat die 7%-norm op zich toch wel de nodige spanningen oproept. De heer De Jong heeft het al ge
noemd, 250 verzorgingbehoeftigen zijn buiten Leeuwarden geplaatst, 300 staan op de wachtlijst, wel
nu, ga er maar aan staan; zodra straks Erasmushiem vol gestroomd is zullen wij moeten afwachten in
hoeverre onze verzorgingbehoeftige bejaarden inderdaad adequaat aan opname geholpen kunnen wor
den. Waar wij hier in de loop van de jaren blij mee zijn geweest is de grote mate van collegialiteit en
coöperatie waarmee de besturen en de directies van de tehuizen hebben samengewerkt in de Centrale
Commissie Opnamebeleid Bejaarden. In de beginfase heeft het af en toe wel eens gekraakt en ging het
niet allemaal even soepel, maar naderhand heeft men over en weer met erkenning voor elkanders pro
blemen een werkwijze geaccepteerd die toch in de praktijk bijzonder goed is aangeslagen, zo goed dat
datgene wat op het ogenblik vorm heeft gevonden in de z.g. indicatiecommissie door C.R.M. enige keren
achtereen is getoetst aan de situatie die hier in Leeuwarden was gegroeid.
Hoe moeten wij nu verder, vraagt de heer De Jong, m.b.t. de indicatiécommissie; hij had liever
gezien dat wij deze zaak op dit moment al rond hadden gehad. Er zijn twee oorzaken aan te wijzen
waarom wij er nog niet in geslaagd zijn deze zaak af te breien. In de eerste plaats is het zo dat wij in
de Regio Leeuwarden nog bezig zijn te onderzoeken in hoeverre de indicatiecommissie behalve op een
gemeentelijk ook op een regionaal platform zou kunnen gaan werken en in de tweede plaats is het zo
dat wij op dit moment nog niet in een dwangpositie zitten, wij hebben nog enige tijd gekregen van de
rijksoverheid om successievelijk op het nieuwe beleid in te spelen. Op het ogenblik worden door de se
cretarie-afdeling die hiermee belast is de voorbereidingen getroffen om de zaak juridisch in de juiste
vorm te steken en wij verwachten dat nog in de loop van de volgende maand deze zaak opnieuw op de
agenda van de raad zal komen.
De heer De Jong heeft, onder intrekking van de motie van 14 december 1976, een nieuwe motie
ingediend waarbij de gemeenteraad het college verzoekt om op korte termijn het dreigende tekort aan
plaatsen in verzorgingstehuizen in Leeuwarden af te wenden; hij heeft dat gekoppeld aan de problema
tiek van De Hofwijck. Hij vraagt mij daarbij: „Moeten wij nu terecht bij Meijer of bij Hut?" Wellicht
zullen wij bij beiden terecht moeten. Over de zaak van De Hofwijck/Parkherstellingsoord wil ik graag
straks als ik mevr. Willemsma antwoord nog enkele opmerkingen maken; het is op zichzelf een verve
lende zaak geworden. Ware het niet zo geweest dat er vanuit het provinciaal bestuur in eerste aanleg
een negatief advies was uitgegaan dan geloof ik stellig dat wij nu meer kansen zouden hebben gehad
om alsnog deze zaak recht te breien. Wij zitten nu met de situatie dat de rijksoverheid een eenmaal
genomen beslissing moet herzien en dat gaat altijd veel moeizamer dan dat men in eerste aanleg over
een zaak in alle vrijheid kan beslissen. Wat de motie van de heer De Jong betreft, ik dacht dat wij
daar als college weinig moeite mee hebben, wij kunnen die wel accepteren zoals die er ligt. Wij zul
len m.b.t. deze zaak ons best blijven doen om te blijven tamboereren op een adequate oplossing voor de
kwestie van De Hofwijck. Wij hebben al eerder gesteld dat wij ons als gemeente toch ook min of meer
moreel verantwoordelijk voelen voor deze zaak. Omdat De Hofwijck indertijd mede op verzoek van het
gemeentebestuur besloot een aantal verzorgingsbedden om te zetten in verpleegbedden voelden wij ons
toch wel min of meer verplicht om mee te helpen er voor te zorgen dat de oude vorm terug zou kunnen
keren. N.a.v. het tweede deel van de motie van de heer De Jong waarin hij vraagt om de indicatie
commissie zo te formeren dat de gedragsregels van de C.C.O.B. zoveel mogelijk behouden kunnen blij
ven wil ik zeggen dat ik dat in principe wel toe kan zeggen. Er zullen misschien strikt formeel wel wij
zigingen aangebracht moeten worden, maar de hoofdlijnen van het werken zoals de C.C.O.B. dit tot nu
toe heeft gedaan zullen wij ook in de nieuwe situatie terug vinden. Wij hebben hierover al een gesprek
gehad met de C.C.O.B. en wij hebben elkander ook gevonden in de structuur die wij zullen proberen
vorm te geven. Met de motie van de heer De Jong c.s. zoals die hier ligt hebben wij op dit stuk van
zaken evenmin moeite.
De opmerkingen van mevr. Willemsma zouden eigenlijk beantwoord moeten worden door collega
Schaafsma. Hij is er niet, dat weet u, maar hij heeft wel gezegd dat ik namens hem hier vanavond mag
zeggen dat hij deze zaak ook met de Commissie voor de Volksgezondheid van de Tweede Kamer heeft
opgenomen en dat hij ook daar de verhoudingen zoals die in Leeuwarden zijn gegroeid m.b.t. de situa
tie De Hofwijck/Parkherstellingsoord onder de aandacht heeft gebracht en dat hij gevraagd heeft om
aan die zaak en aan het verzoek van Triotel om ten behoeve van de psycho-geriatrische patiënten extra
bedden toegewezen te krijgen aandacht te schenken; hij heeft die zaken dus daar gedeponeerd en hij
hoopt er nog nader op terug te komen. Er is ook een gesprek gearrangeerd tussen De Hofwijck/Parkher
stellingsoord en het gemeentebestuur; wij zullen daarin gezamenlijk de zaak nog eens proberen op een
rij te zetten en wij zullen nagaan wat haalbaar is. In dat verband zou ik m.b.t. de motie van mevr.
Willemsma op dit moment willen zeggen dat wij daar als college in mee kunnen gaan. Ik wil op dit mo
ment graag volstaan met de toezegging dat wij vanuit het college ons uiterste best zullen doen om deze
zaak aan te kaarten op die plaatsen waar wij een ontwikkeling nog kunnen bevorderen zoals wij menen
dat die hier in Leeuwarden moet plaats vinden.
Mevr. Willemsma heeft nog even geïnformeerd naar de Friesland proeftuin-affaire. Dat is een zaak
die voor de meeste leden van de raad die in de zachte sector van de maatschappelijke dienstverlening
niet zo goed bekend zijn waarschijnlijk een nieuwe kreet en daarom is het misschien wel goed dat ik
even zeg waar dit betrekking op heeft. Het provinciaal bestuur heeft in september van het vorig jaar
aan alle mogelijke instellingen en aan de gemeenten in Friesland een prospectus toegestuurd waarbij
instellingen en gemeenten zijn uitgenodigd om één of meer proefprojecten in Friesland op het terrein
van de bejaardenzorg uit te werken en deze als bijdrage van samenwerking tussen bejaardenzorg, ge
zondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening in regionaal verband aan te kaarten. Men wilde dus
een soort werkmodel op regionale basis waarbij dan een stuk integratie van de bejaardenzorg, de maat
schappelijke dienstverlening en de gezondheidszorg gestalte zou kunnen krijgen. En nu kom ik meteen
terug bij de opmerking die ik gemaakt heb over de indicatiecommissie. De regioraad van de Regio
Leeuwarden heeft enkele maanden geleden een Commissie voor Sociale Zaken ingesteld en vanuit die
commissie is er een werkgroep in het leven geroepen die m.b.t. deze zaak van Friesland proeftuin een
model heeft ontwikkeld, een model waarin men komt tot een conceptie van een totale geïntegreerde
bejaardenzorg, niet alleen in Leeuwarden maar ook in de andere tien gemeenten die samen met Leeu
warden de Regio Leeuwarden vormen. Het degelijks bestuur van de Regio heeft in eerste aanleg besloten
dit model toe te sturen aan de provincie; dit stuk komt op de agenda van de eerstvolgende vergadering
van de regioraad en gaat dan door naar de afzonderlijke gemeenten waar het als discussiestuk aan de
orde kan komen in de gemeenteraden. Het is op zichzelf nogal een lange weg maar wij hebben in dit
verband niet anders kunnen functioneren dan op deze wijze omdat het provinciaal bestuur vóór 1 maart
de proefprojecten binnen wilde hebben. Wij weten niet precies hoeveel rijksmiddelen hiervoor beschik
baar zijn gesteld door de staatssecretaris van Volksgezondheid; de schattingen daaromtrent lopen nogal
uiteen. Wij weten wel dat men in verschillende andere streken van Friesland - ik heb o.m. gezien dat
in de Schoterwerven en in het gebied Smal lingerland, Opsterland en Achtkarspelen ook een dergelijk
proefproject in ontwikkeling is - met deze zaak bezig is zodat wij vermoedelijk straks met de situatie
zitten dat er meer proefmodellen bij het provinciaal bestuur aanhangig zijn gemaakt dan dat er geld
beschikbaar is. Dat neemt echter niet weg dat wij, wanneer wij in dit proefmodel voor de Regio Leeu
warden een goede aanzet vinden om tot een integratie te komen van maatschappelijke dienstverlening,
gezondheidszorg en bejaardenzorg, ook zonder de extra rijksmiddelen als Regio met elkander wel iets
aan dit beleidsstuk zullen hebben.
De rollen in de raad zijn keurig verdeeld geworden; de heer De Jong sprak over de verzorgingssi
tuatie, mevr. Willemsma over de verpleeghuissituatie en mevr. Visscher-Bouwer over de extra-murale
zorg. Mevr. Visscher wijst er op dat er door het in werking treden van de Stichting Bejaardenwerk
Leeuwarden nieuwe stimulansen ontwikkeld zullen kunnen worden om met behulp van vrijwilligers en
met de vijf pijlers die zij noemde in Leeuwarden te komen tot een evenwichtige ontwikkeling van het
be jaardenwerk. Op zichzelf zijn wij bijzonder gelukkig met deze nieuwe stichting, een stichting die
ons al enkele jaren geleden min of meer van de kant van het Ministerie van C.R.M. dwingend is voor
geschreven maar aan de totstandkoming waarvan wij toch met vreugde hebben meegewerkt omdat wij
menen dat er m.n. op het terrein van de bejaardenzorg heel wat kan gebeuren aan het stimuleren van
het vrijwilligerswerk. Wij zullen dan ook proberen om het functioneren van de dienstencentra, het vrij
willigerswerk in de wijken en de samenwerking van alle mogelijke organisaties die in dit kader een bij
drage kunnen verlenen om de bejaarde medeburgers in staat te stellen zo lang mogelijk in eigen omge
ving te kunnen functioneren naar vermogen vanuit het gemeentelijk beleid met uw instemming te onder
steunen.
Mevr. Visscher—Bouwer: Ik wil graag nog even terug komen op de motie. Ik zou die motie toch
graag willen veranderen; ik hoop dat de andere indieners het daarmee eens zijn. Er was in de motie op
genomen „bij het provinciaal bestuur aan te dringen op" enz. Ik dacht dat het juist was om de verant
woordelijke organen in de motie te noemen. In de motie zou dan inderdaad niet alleen het provinciaal
bestuur genoemd moeten worden maar ook de rijksoverheid. Ik vind dat je ze met name moet noemen
omdat het provinciaal bestuur voor ons bij de rijksoverheid moet gaan pleiten voor onze uitzonderlijke
situatie. Ik zou het dus het beste vinden als beide worden genoemd. (De Voorzitter: Ik ben het daar wel
mee eens. Ik stelde voor het provinciaal bestuur niet te noemen waardoor de motie ruimer.zou zijn ge
formuleerd; ik wilde het niet beperken tot het provinciaal bestuur, maar ook de andere instanties er bij
betrekken die hierin geraadpleegd moeten worden en die hierin iets te vertellen hebben.) Ik dacht dat