YH& VS/2 het het beste was provincie en rijk beide te noemen. (De Voorzitter: Dat kan ook, daar is geen enkel bezwaar tegen.) Het lijkt mij beslist beter ze met name te noemen want dan kan de ene het niet naar de andere toe schuiven. (De Voorzitter: Wij hebben daar geen pijn aan.) Mevr. Willemsma—de Jong: Ik wil nog graag even wat duidelijkheid over een vraag die ik heb ge steld. Er is geëist dat er een samenwerkingsverband wordt aangegaan binnen de verpleeghuissituatie. Nu weet ik dat het moeilijk is omdat wij ook met de ziekenhuisfusie zitten en dat het allemaal nogal tijd rovend is, maar ik vind het antwoord van de wethouder wat te vaag. Hij heeft gezegd dat er besprekin gen gaande zijn, ik weet daar van, maar ik geloof dat die eis hard is gesteld. (De heer Heidinga: Door het provinciaal bestuur?) Ja, vanuit het provinciaal bestuur wil men dat er een samenwerkingsverband komt tussen de verpleeghuizen. (Mevr. Visser—van den Bos: Zonder dat zij er wat voor geven?) Mis schien wordt dat dan gehonoreerd. (De heer Heidinga: En u eist dat nu dus ook van de wethouder?) Ik weet het niet. De wethouder kan misschien toezeggen dat wij, wanneer dat beslist moet worden, de ge legenheid krijgen er hier over te spreken of wat ook, ik weet niet precies hoe ik deze zaak moet stel len. De heer De Jong: Ik wil weth. De Vries hartelijk dank zeggen voor de uitvoerige toelichting die hij heeft gegeven m.b.t. deze belangrijke materie. Ik sluit mij volledig aan bij de woorden van mevr. Visscher-Bouwer aangaande het vrijwilligers werk; natuurlijk zal dat ook van de grond moeten komen als wij naar die 25% bejaardenwoningen moe ten. De 7%-norm speelt pas, zegt de wethouder, in 1980, maar uit de handelingen van de Tweede Ka mer die ik heb gelezen blijkt toch wel duidelijk dat men niet wil wachten tot 1980 indien de mogelijk heden zich voordoen. Vandaar ook mijn angst en zorg voor die 7%-norm die gehanteerd moet worden - dat staat ook duidelijk in de nota - als 25% bejaardenwoningen is gebouwd en voldaan is aan andere voorstellen die er in zijn verwerkt. Ik wil er niet al te veel meer over zeggen, maar ik wil nog wel even ingaan op de personeelsnorm. Als wij in onze verzorgingshuizen zitten met een gemiddelde leeftijd van 82 jaar dan is de personeels norm onvoldoende. Vandaar dat ik er op aangedrongen heb dat geprobeerd wordt die norm te wijzigen. Nu heb ik begrepen van de staatssecretaris dat hij wel naar 4 op 10 wil, maar het is mij allemaal te cijfermatig. Als wij hier inderdaad zoveel hoogbejaarden hebben in onze tehuizen en alleen zeer ur gente gevallen opnemen dan heb ik mijn aarzelingen of die norm van 4 op 1 0 inderdaad wel zodanig is dat iedereen er goed mee kan werken. De heer De Vries (weth.): Mevr. Visscher zal wel hebben begrepen dat de motie m.b.t. de ver pleeghuissituatie is aangepast in overeenstemming met haar wensen; zowel het provinciaal bestuur als de rijksoverheid staan nu in de motie genoemd. Mevr. Willemsma vraagt naar het samenwerkingsverband van de verpleeghuizen. Zij heeft opge merkt dat de provincie een dergelijk samenwerkingsverband als eis stelt. Zo mogen wij het eigenlijk wel stellen, zij zeggen: Wij willen graag dat er ook t.a.v. de verpleeghuissituatie in Leeuwarden een stuk integratie komt, een stuk specialisatie, wellicht ook een taakverdeling tussen de verschillende te huizen. Welnu, ik weet niet in welke fase collega Schaafsma zich precies bevindt met deze gesprekken. Ik weet wel dat de verpleeghuisbestureninclusief dat van Triotel, achter deze gedachte staan, maar men zal elkaar nog moeten vinden. Wij weten allemaal hoe moeilijk het in eerste aanleg is geweest om de ziekenhuisbesturen bij elkaar te brengen. Ik hoop dat dit met de verpleeghuisbesturen een beetje vaardiger het geval zal zijn. Ik kan op dit moment geen enkele concrete mededeling doen hoe ver deze zaaK is, ik weet alleen dat er gesprekken gaande zijn en dat er een grote mate van bereidheid is om elkaar in dit opzicht te vinden. De heer De Jong heeft gelijk als hij een duidelijk verband legt tussen de gemiddelde leeftijd van de verzorgden in Leeuwarden en de personeelsformatie. Hij vraagt zich af of wij niet minstens van 3 op 10 naar 4 op 1 0 moeten. Dat is op zich natuurlijk een heel forse stijging, een stijging van 30%, en die zit er vermoedelijk niet in. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij van geval tot geval wil bekijken of de norm verhoogd zou moeten worden; wanneer de noodzaak blijkt wil hij de situatie reëel onder ogen zien, maar dan wil hij het onderbouwd hebben door een beoordeling van deskundigen en dat zullen vermoedelijk dan in dit verband de inspecties op de bejaardenoorden zijn. Ik dacht dat wij in de nota van de Raad voor Bejaardenaangelegenheden in ieder geval voor de ko mende tijd een duidelijke handleiding hebben om het beleid in Leeuwarden verder met de nodige kriti sche zin en ook wel met scherpe blikken naar de kant van de provinciale overheid en de rijksoverheid te volgen. Wij moeten vanuit het gemeentelijke vlak alles in het werk stellen om te proberen onze me deburgers van 65 jaar en ouder die geïndiceerd zijn voor verzorging in een bejaardentehuis ook de plaats te doen bereiken die hen toekomt, dat wil zeggen hier in Leeuwarden. De Voorzitter: Ik geloof wel dat ik de conclusie mag trekken dat de raad instemt met het gestelde in de laatste alinea van de raadsbrief waarin staat: „Wij stellen u voor, met inachtneming van onze op merkingen, deze nota tot uitgangspunt te nemen van het gemeentelijk beleid terzake." Wij voegen daaraan dan toe: „overigens met inachtneming van de twee in de raad aangenomen moties." Wij kunnen nu een beslissing nemen over het aldus gewijzigde voorstel. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de voorzitter aangevulde voorstel van b. en w. Punt 4 (bijlage no. 58). De Voorzitter: Voordat ik dit punt in discussie geef zou ik wil ien opmerken dat er na de brieven die zijn binnengekomen voor de datum die in de nota is gesteld alsnog brieven zijn binnengekomen van de Stichting Krats en van de Stichting Ruiterskwartier alsmede van het Jeugd- en Jongerencentrum 't Vliet. Ik stel voor dat deze stukken die te uwer kennis zijn gebracht mede deel uitmaken van onze discussie over dit onderwerp. De heer De Pree: Er is - u noemde er al een paar die wat later gekomen zijn maar eerder waren er ook al binnengekomen - nogal een groot aantal reacties binnengekomen op zowel de nota van de onaf hankelijke commissie als op het raadsvoorstel. Ik wil in de loop van mijn verhaal - dat zal overigens niet zo heel lang zijn - op een aantal van die reacties ingaan. Het lijkt mij goed om toch nog maar weer eens een keer te zeggen dat het voorstel dat u doet maar ook de taak waarvoor de onafhankelijke commissie zich gesteld zag niet was sanering, niet was bezui niging, maar een poging om een aantal aanvragen waarvan sommige al een paar jaar geleden door de raad waren goedgekeurd nu eindelijk eens te kunnen honoreren. Het betreft dus inderdaad een herschik king en dat is iets anders dan een bezuiniging. Ik noem dit nog maar weer eens omdat mij gebleken is dat er in Leeuwarden nogal eens wordt gezegd dat het in feite een bezuinigingsoperatie is. Ik denk wel dat wat wij nu als raad meemaken een voorproefje is van waf ons te wachten staat wanneer zo successievelijk de decentralisatie van het welzijnsbeleid in gang gezet wordt. Dan zullen wij veel vaker met dit soort problemen geconfronteerd worden en dan moeten wij zien dat wij er uit ko men. Duidelijk is ook dat wij er op het ogenblik nog niet op voorbereid zijn. Er moest een ad hoc-com- missie voor komen. Mijn fractie vindt dat een noodsprong die één keer maar nooit weer voor moet ko men, omdat een ad hoc-commissie politiek ongrijpbaar is. Hopelijk komt er op korte termijn een andere structuur in onze gemeente, daar wordt aan gewerkt. Ik heb enige zorg over de tijd die er ligt tussen nu en de nieuwe structuur. Er moet in de tussentijd het een en ander gebeuren, er moet gewerkt worden aan plannen m.n. voor wat betreft hef sociaal-cultureel werk in Leeuwarden. Misschien kan de wethou der hier iets over zeggen. Ik heb er bij de begroting ook al de aandacht op gevestigd: hoe moet het in de tijd tussen nu en de nieuwe structuur waarop wij allemaal hopen? Mijn fractie gaat in grote lijnen akkoord zowel met de bevindingen van de commissie als met hef raadsvoorstel dat u ons hebt voorgelegd. Ik wil echter een paar kritische opmerkingen noemen die in al lerlei stukken die wij hebben gekregen naar voren zijn gebracht en hierop vanuit onze fractie reageren. In bijna alle reacties vanuit de instellingen is de kritiek gekomen dat de commissie - en ook het college omdat dat de ideeën van de commissie voor het grootste deel heeft overgenomen - eigenlijk al leen maar kwantitatief te werk is gegaan toen zij zich bezig hield met het jeugd- en jongerenwerk van de centra in onze gemeente. Ik denk dat die kritiek grotendeels juist is, dat lees je ook in hef rapport. Het gaat vooral om kwantitatieve gegevens, om aantallen enz. enz. Ik denk dat, als dat het enige is waarmee je rekening houdt, je dan als gemeente tekort zou schieten. Aan de andere kant dacht ik dat ook inhoudelijke dingen een rol hebben gespeeld, de doelstellingen die de diverse instellingen zelf ge formuleerd hadden en de mate waarin zij er in slaagden om die doelstellingen te realiseren. Toch denk ik dat het goed is om nou niet net te doen alsof die kwantiteit onbelangrijk zou zijn. Ik heb wel eens een beetje de indruk dat hier en daar in het welzijnswerk wel eens wordt gedaan alsof. Je kunt echter een schitterend programma hebben van sociaal-cultureel werk waarvan je geweldig veel werk maakt en waarin je veel energie steekt, maar de heel simpele vraag hoeveel mensen je nou bereikt met je mooie doelstellingen is toch niet illegitiem. Dat mag niet de enige vraag zijn maar hij moet wel gesteld wor den. Het tweede punt van kritiek dat op ons als raad af is gekomen en dat ik nog wat fundamenteler vind is dat er noch door het college noch door de commissie duidelijke criteria zijn gehanteerd van: wat is nou sociaal-cultureel werk, zodat je op grond van die criteria de werkwijze van de diverse in stellingen zou kunnen beoordelen. Ook hiervan denk ik dat die kritiek grotendeels klopt. Het probleem

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 7