10 die mij alsnog door een ambtenaar van de afdeling Welzijnszaken ter beschikking werd gesteld heb ik mij tenslotte een beeld kunnen vormen over de activiteiten die men zich voorstelt in vrouwenhuizen te plegen. Hierbij sloot aan het korte verhaaltje dat wij kregen van een paar dames van de Stichting Vrou wenhuis die zich op onze fractievergadering verleden week presenteerden en die hetzelfde zeiden wat ik u nu ga vertellen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat men in vrouwenhuizen bezig kan gaan met het geven van diverse lessen of cursussen op velerlei terrein. Deze dames spraken over een Nederlands lesje, een Duits of een Engels lesje en dat soort zaken. Ook op het terrein van de handvaardigheid of de zelf redzaamheid wil men cursussen geven: timmeren, loodgieterswerk, fietsen maken enz. enz. Blijkbaar al lemaal zaken die in het ouderwetse gezin veelal aan de mannen werden overgelaten. Door die werkzaam heden in groepen van uitsluitend vrouwen te leren zou de zelfstandigheid en het zelfbewustzijn van de vrouw versterkt worden. Over die ontwikkeling wil ik mij geen oordeel aanmatigen. Ik ga er zonder meer van uit dat een mens zijn onafhankelijkheid vergroot als hij zich met allerlei zaken zelf kan redden. Meer moeite heb ik met de gedachte dat dit leren zo nodig alleen kan met vrouwen onder elkaar. Als wij dat menen moeten wij misschien weer terug komen op de gezonde gedachte dat co-educatie op de scholen in het belang van jongens en meisjes is. Als dit een van de belangrijkste doeleinden van vrou wenhuizen is dan hoeft het voor mij niet. In onze stad hebben wij gelukkig zoveel mogelijkheden om met vrouwen onder elkaar cursussen te gaan volgen dat ik meen te moeten zeggen dat wij de 15.000, wel een betere bestemming kunnen geven. Wat dacht u er van: Steun aan Het Baken waar alle mogelijke lessen gevolgd kunnen worden, waar het mogelijk is om via inspraak aan specifieke wensen op elk les- terrein tegemoet te komen. Wat denkt u van de binnenkort te starten moeder-mavo, wat denkt u van de open school, wat denkt u van propaganda onder alle vrouwen van onze gemeente om hen aan alle kan ten op ontwikkeling binnens- en buitenshuis - de radio en televisie bieden ook enorm veel mogelijkhe den om dingen op te steken - in gemengd gezelschap en in gezelschap van uitsluitend vrouwen attent te maken. In de statuten van de Stichting Vrouwenhuis vond ik de namen van de eerste bestuursleden. Dat bleken 7 dames te zijn, waarvan 5 studenten, 1 lerares en 1 dame zonder beroep waarvan de naam mij direct duidelijk maakte dat ik niet bepaald met een der te bevrijden vrouwen van doen had. Als wij te genwoordig met regelingen van C.R.M. geconfronteerd worden, denk b.v. aan de concept-rijksbijdrage regeling sociaal-cultureel werk, dan loopt door de hele regeling heen de eis dat de burger waarom.het allemaal begonnen is inspraak moet hebben gehad. Ik mag toch niet veronderstellen dat het hier gaat om' een te stichten vrouwenhuis voor studenten. Tot zover de indruk die ik kreeg van de doelstelling uit de nota van de emancipatiecommissie. Nu een veel ernstiger probleem. Nog niet zo lang geleden had ook ik de opvatting dat alle subsi dies die C.R.M. wilde geven geaccepteerd konden worden. Het was meegenomen, alles wat daar van daan kwam. Daar is sedert kennisname van de concept-rijksbijdrageregeling verandering in gekomen. Zodra die bijdrageregeling van kracht wordt en de decentralisatie plus bezuiniging ons deel zal zijn zitten wij met het probleem hoe de bezuiniging uit te smeren of hoe tot herwaardering van allerlei nut tige zaken te komen. Met dat vooruitzicht hebben wij er geen behoefte aan om subsidies toe te staan of door te geven van C.R.M. die straks in mindering komen op het batig bedrag aan subsidie dat voor de gemeente Leeuwarden voor het sociaal-cultureel werk bestemd wordt. Over de urgentie van het vrouwen huis kan ik heel kort zijn. Het vrouwenhuis in deze vorm staat bij mijn fractie onder aan een lange lijst. De heer Bijkersma: Ik kan mij volledig aansluiten bij hetgeen mevr. Visser-van den Bos heeft gezegd. Toch wil ik nog enkele dingen zeggen. De onduidelijkheid van deze materie begint eigenlijk al bij de raadsbrief en bij het raadsbesluit. Het is voor mij toch wel een raadsel waarom u nu uitgerekend deze 2 subsidieverzoeken van stichtingen die juist, naar zij zeggen, geen verband met elkaar hebben in één agendapunt wilt behandelen. Hierdoor word ik wel gedwongen beide zaken tegelijk te behandelen met alle gevaren voor een ongewilde combinatie. De eerder genoemde onduidelijkheid wordt bevestigd als je in de Leeskamer de verslagen, de brieven van C.R.M. en de stichtingsaktes leest. Zelfs de minister van C.R.M. spreekt op een gegeven ogenblik in een brief over de stichting "Leeuwarden" terwijl hij hier duidelijk "Friesland" mee bedoelt. Ook uit de verslagen van de Raad voor Maatschappelijke Dienst verlening blijkt dat er bij verscheidene leden onduidelijkheid bestaat. Als je dan ook nog tot de ont dekking komt dat de doeleinden van beide stichtingen vaagheden oproepen en dat de resultaten van de Stichting Vrouwen bellen Vrouwen ook niet zijn om over naar huis te schrijven, dan is het logisch dat je een en ander extra kritisch wilt bekijken. Wat kun je dan beter doen dan weer te beginnen bij het be gin? In beide gevallen kom je dan bij de stichtingsakte, dus zowel bij die van de Stichting Vrouwen bellen Vrouwen Friesland als bij die van de Stichting Vrouwenhuis Friesland, beide gevestigd te Leeu warden. Juist de naamgeving begint je de nodige duidelijkheid te verschaffen. Want waar gaat het hier om? Het gaat hier om 2 Friese stichtingen die zijn opgericht met een verschillend doel, maar die beide één ding gemeen hebben, n.l. ze zijn gericht op de Friese gemeenschap en de provincie Friesland. Het blijkt ook dat ze zo willen werken. Bovendien geeft de woonplaats - mevr. Visser heeft dat ook al ge zegd - van verschillende bestuursleden al een indicatie in de richting van de provincie Friesland. Bij alle onduidelijkheid is er één volkomen duidelijk gelijkluidend karakterteken, alles is gericht op de Friese gemeenschap en op de provincie Friesland. Ook uit de briefwisseling die de minister van C.R.M. met u voert blijkt dat hij een en ander een echt provinciaal karakter wil geven. Dit alles geeft ons, on danks het reeds eerder verstrekte startsubsidie aan de Stichting Vrouwen bellen Vrouwen - de wethouder kijkt nu misschien wat vreemd naar mij, maar ik was toen nog niet in deze raad; ik was het er toen ook al niet mee eens, maar ik kan dat nu uitspreken -, alle redenen om vast te houden aan de gedachte dat het hier een zaak voor de provinciale overheid is. Tevens willen wij hierbij opmerken dat het niet onze wens is dat door het Ministerie van C.R.M. verstrekte en nog te verstrekken subsidies via de gemeente Leeuwarden worden uitgereikt. Het kan misschien wel een voorkeur van de minister zijn, maar in onze ogen moet hij de provincie laten wat des provincies is. Dit alles noopt ons afwijzend te reageren op het raadsvoorstel. Om onze mening bevestigd te zien willen wij samen met mevr. Visser-van den Bos hier over een motie indienen. Die luidt: "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 16 mei 1977, besluit de bij agenda punt 20 genoemde subsidie-aanvragen niet in behandeling te nemen daar het hier gaat om stichtingen waarvan het werkgebied de gehele provincie Friesland beslaat." De motie is ondertekend door mevr. Visser-van den Bos en door mij. De heer De Pree: Ik wil graag een paar opmerkingen maken. Het is de eerste keer dat wij hier over de Stichting Vrouwenhuis Friesland praten, over de Stichting Vrouwen bellen Vrouwen Friesland hebben wij hier reeds eerder gesproken. Ik heb sterk de indruk dat wij op het ogenblik bezig zijn met een schimmenspel en dat wij datgene uit de weg gaan waar het in wezen om gaat. Ik hoor nu heel andere argumenten dan de vorige keer. Het komt er wel op neer dat er geen subsidie moet komen, dat je er als gemeente niet in moet stappen. Een tijd geleden was het argument n.a.v. een advies van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening dat het niet kon omdat het geen hulpverlening was. Toen hebben wij daar een hele discussie over gehad. Nu hoor ik dat argument niet meer, maar nu hoor ik heel andere dingen. Nu hoor ik het argument: De provincie moet het maar doen. Ik zou van de fracties die dat zeg gen wel eens willen weten wat zij dan zelf eigenlijk vinden van dit initiatief, los gezien van het feit of de gemeente dit zou moeten subsidiëren. Bedoelt u te zeggen: Dit is een goed initiatief, wij staan er achter, maar wij hebben een aantal argumenten om het naar de provincie toe te schuiven? Dan speelt u open kaart. Maar door u niet uit te spreken over wat u eigenlijk vindt en het argument te hanteren: Het is geen gemeentelijke maar een provinciale zaak, loopt u in feite om de principiële keuze heen. Dit is mijn eerste opmerking. Mijn fractiegenote, mevr. Visscher-Bouwer, heeft zopas al gezegd wat wij van deze zaak vinden. Dat is in de lijn die wij ook al eerder hadden. Toch wil ik nog 2 opmerkingen maken. Waarom moet dat nou zo nodig, vrouwen apart dingen organiseren. Ik wil mij daar helemaal niet in begeven, ik verbaas mij alleen wat over dit soort uitlatingen in die zin dat er achter zou kunnen zitten dat je je als over heid moet bemoeien met doelstellingen die groepen in het welzijnswerk zelf hebben. Ik zou mij deze uitlatingen van één fractie nog kunnen voorstellen gezien het image dat die fractie heeft en dat is dan de P.v.d.A.-fractie, omdat die over het algemeen wat minder huiverig is voor een goede invloed van de overheid. Van andere fracties begrijp ik echter niet dat nu opeens gezegd wordt: Als een groep, een vrouwengroep het zelf nodig vindt(Mevr. Visser—van den Bos: Hoe groot is die groep; het is wel interessant dat te weten.) Toch zo groot dat het een landelijk erkend experiment is, dat er lande lijk geld voor is uitgetrokken. Ik vind het ook niet helemaal rechtvaardig om een aantal vragen te stel len naar het initiatief omdat dit, ook landelijk gezien, een experiment is. Het karakter van een expe riment is dat je geen garantie hebt dat het aan behoeftes beantwoordt. Je hebt geen garantie dat na 2 jaar blijkt dat het geslaagd is en dat het door moet gaan. Als je die garantie wel had dan hoefde er ook geen experimentensubsidie gegeven te worden. Het is in ieder geval een maatschappelijk initiatief met eigen doelstellingen en dan durf ik hier toch wel te zeggen dat je voorlopig in ieder geval zult moeten beginnen met die eigen doelstellingen te accepteren. Dat doen wij n.l. met andere vormen van welzijns werk ook en dan hebben wij er ook geen moeite mee en zijn wij er uiterst huiverig voor om als overheid in die doelstellingen in te grijpen, dat is een zaak van de instellingen zelf. Mevr. Visser zegt dat uit bestuursleden blijkt - zij heeft het iets anders gezegd, maar het komt hier wel op neer - dat het hier over het algemeen vrouwen uit hogere sociale milieus betreft. Het be treft hier studenten, een lerares en iemand zonder beroep. Wie er met die laatste bedoeld wordt was mevr. Visser ook wel duidelijk. Het is waar, maar dat is met meer zaken gebeurd. Als ik naar het ver leden van de socialistische beweging in ons eigen land kijk, Troelstra was ook niet iemand die uit een slecht milieu kwam. Dat is met andere politieke stromingen ook het geval geweest. M.a.w. het gebeurt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 6