12 wel eens dat mensen zoveel kansen hebben gekregen vergeleken bij anderen - dat geldt ook voor vrou wen - dat zij zich daardoor meer kunnen permitteren en aanzetten kunnen geven tot ontwikkelingen waar anderen de kansen niet voor hebben gekregen. Ik denk niet dat je dat mag gebruiken als een argu ment om te zeggen: Nou, dit is niet voor vrouwen die bevrijd moeten worden. Hetzelfde is indertijd ge zegd n.a.v. de studentenbeweging. Dat waren dan studenten en, hoe is het mogelijk, ze hebben het nooit zo goed gehad als nu. Je zou het bijna kunnen omdraaien, je zou moeten zeggen dat het meer respect verdient dat mensen die in ieder geval materieel gezien geen problemen hoeven te hebben zich inzetten voor emancipatie van zichzelf en anderen dan dat mensen die het al zo goed hebben zouden zeggen: Ik heb de buit binnen en ik doe verder niks meer. Dit waren zo een paar opmerkingen. Ik hoop dat de motie die de heer Bijkersma net ingediend heeft niet aangenomen wordt. De heer De Greet: Ik wilde ook nog een kleine bijdrage leveren tot deze discussie. Wat ons opvalt is dat, als het om kleine bedragen gaat in de raad - het gaat hier om een klein bedrag, wij moeten zelf 750,beschikbaar stellen -, het vaak ontzettend veel moeite kost, omdat wij ook moeilijk heden hebben met veranderingen die zich in de maatschappij voordoen terwijl wij geacht worden daar vertegenwoordigers van te zijn. Duidelijk is in ieder geval dat deze activiteiten moeten worden ge plaatst in het kader van landelijke ontwikkelingen die terug zijn te vinden in de begroting van C.R.M. Als de heer Bijkersma er moeite mee heeft die 2 zaken aan elkaar te koppelen dan zou ik hem willen aanraden de begroting voor 1 977 van C.R.M. na te kijken onder het onderdeel EmancipatiekostenDan ziet hij misschien de samenhang. Tegelijkertijd zou hij dan de kritiek die ook vanuit de V.V.D. uit de ze raad vaak gericht is op het beleid van de overheid wat kunnen bijbuigen, omdat in dit kader juist het initiatief dat van onder op komt - waar wij vaak de bek over vol hebben in deze raad - eerder door de landelijke overheid wordt gehonoreerd en gestimuleerd dan - die indruk hebben wij - dat dat op gemeentelijk niveau plaats vindt. Als je de stukken goed leest dan is in feite de strijdbijl die hier al meer is opgegraven nog niet begraven, ook niet vanuit de positie van het college en de dienst en ook niet in de raad, zoals ik net heb begrepen. Het probleem is n.l. niet opgelost door het experimentensubsidie dat C.R.M. ter beschikking heeft gesteld, omdat wij vinden dat een voorziening die je wilt gaan ontwikke len in een experimenteel stadium ook een bijdrage zal behoren te krijgen op lokaal niveau. Het gaa't om een stukje gemeentelijke verantwoordelijkheid voor een welzijnsvoorziening die wij vinden passen in het totale pakket van voorzieningen in dit stadium. Daarvoor heb je een aantal criteria. Die zijn o.a. genoemd door mevr. Visscher-Bouwer, die staan ook in de aanvrage en die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting van C.R.M. Er zit een grote mate van overeenstemming tussen die criteria. Wat je nu constateert op lokaal niveau is dat er eigenlijk niet zo zeer een emancipatievisie leeft, althans niet bij de opstellers van de raadsbrief. De teneur is in de eerste plaats eigenlijk: emancipatie is nuttig en noodzakelijk als het maar niets kost, en in de tweede plaats: het geld dat er voor uitgetrokken wordt zou beter kunnen worden besteed aan bestaande hulpverleningsinstanties omdat die al een taak hebben op dit gebied. Daar achter zit de oude strijdbijlvraag: Zijn vrouwenactiviteiten emancipatorisch of zijn het hulpverleningsactiviteiten? (De heer De Vries (weth.): Waar staat die laatste volzin?) Die haal ik uit de discussies die eerder in de raad zijn gevoerd en die ik terug heb gevonden in een ambtelijk ad vies over het wel of niet toekennen van een gemeentelijk subsidie waarin een onderscheid tussen deze twee dingen wordt gemaakt. In feite zou je kunnen zeggen: Emancipatorische activiteiten - vrouwen emancipatie - worden puur bestuurlijk geïnterpreteerd. Alleen als er een subsidieregeling voor bestaat dan kun je subsidiërenOp veranderde omstandigheden wordt niet ingehaakt. Het beschikbaar stellen van een subsidie van C.R.M. wordt op dit moment voor dit voorstel gebruikt om zich te verschuilen en te verschonen. Voor ons betekent het n.l. niet het wegschuiven van de mogelijkheid te kijken naar wat een gemeentebestuur voor verantwoordelijkheden heeft. Wij zijn eigenlijk van mening dat, als je kijkt naar het toegekende subsidie voor het vrouwenhuis in relatie tot de opgestelde begroting, het experiment zo als het er nu voorstaat wat de financiering betreft geen enkele mogelijkheid tot ontwikkeling krijgt. Met een subsidie van 15.000,kun je net de exploitatie zoals die is begroot subsidiëren, maar niet de accommodatie want die is begroot op 33.000,en ook niet de activiteiten die volgens de bijge voegde stukken op 7.000,komen. Je kunt dus zeggen dat het toegezegde bedrag van het ministerie van 15.000,te weinig is. Het college ziet dat niet in, waardoor wij als wij die lijn volgen beter helemaal geen subsidie kunnen accepteren. Waar wij voorstander van zijn is om het voorstel van één lid van het college te volgen en met de Stichting Vrouwenhuis Friesland te overleggen voor welk bedrag en op welke wijze vanuit de gemeente toezeggingen zullen moeten worden gedaan zodat het experiment zich zal kunnen ontwikkelen. Wij zijn er voor om als gemeenteraad principieel een gemeentelijk subsi die toe te zeggen, wil - dat is onze argumentatie - dit experiment enige kans van slagen krijgen en willen wij enig recht doen aan een stuk vrouwenemancipatie. Voor ons is dat niets anders dan een los 13 koppeling van de bestaande hulpverlening totdat die door andere subsidieregelingen wordt gedekt. Dat vind je ook terug bij de ruime uitgangsstelling van het Ministerie van C.R.M. dat in de bijgevoegde brieven ook ruimte schept voor een eigen identiteit van het emancipatorisch werk. Het ministerie wil de ze stichting gedurende 2 jaar de gelegenheid geven om een stuk samenwerking met andere werksoorten, vrouwenorganisaties en grotere groepen, op gang te brengen. Waar wij ons over hebben verbaasd is dat er al gesproken wordt over de concept-rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk. Die concept-rijks bijdrageregeling spreekt niet van vrouwenemancipatie. In de toegezegde financiële middelen staat ook dat de verdere toekomst van de vrouwenemancipatie, wat de emancipatie kost en de hoogte van het be drag, afhankelijk zal worden gesteld van een evaluatie-onderzoek. Nou, ik denk dat als de resultaten van het onderzoek op tafel zijn er misschien wel uit zal komen dat de vrouwenemancipatie door een aparte rijksbijdrageregeling zal worden gefinancierd. Dan ben je af van het probleem dat je op gemeen telijk niveau zal moeten herverkavelen. Wij zouden er dan ook voorstander van zijn dat dit experiment die gelegenheid krijgt, zodat je tegen die tijd zal kunnen bepalen hoe dat zich verder moet gaan ont wikkelen. Daarvoor is de discussie en het besluit daarover op het Ministerie van C.R.M. ook afhankelijk van wat er op lokaal niveau gebeurt. Laat je die kans schieten dan heb je kans dat het helemaal van tafel verdwijnt. Om er nu voor te zorgen dat dit experiment enige kracht wordt bijgezet hebben wij een motie gemaakt die eigenlijk een vervolg is van de argumentatie van de wethouder van Financiën die toch ook van geld weet, de politieke visie die daaromtrent in het raadsvoorstel staat beschreven (De Voorzitter: Dat zijn twee los van elkaar staande dingen.) Ik dacht altijd dat dat samenhing. (De heer Ten Brug (weth.): Hij heeft een januskop, hoor.) De motie luidt als volgt: „De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 16 mei 1977, besluit aan de Stich ting Vrouwenhuis Friesland te Leeuwarden in principe een gemeentelijk subsidie te verlenen en het sub sidiebedrag na overleg met de Stichting Vrouwenhuis Friesland vast te stellen." De Voorzitter: De moties vormen mede onderwerp van de discussies. Ik geef nu graag het woord aan weth. De Vries. De heer De Vries (weth.): Als de heer Bijkersma vaststelt dat het hier om 2 totaal verschillende za ken gaat dan geloof ik dat hij de zaak verkeerd inschat. Daarop heeft, dacht ik, ook meteen de heer De Greef gewezen toen hij zei dat het ook in de begroting van C.R.M. zowel wat de vrouwentelefoon als de Stichting Vrouwenhuis betreft gaat om de emancipatie. Wij hebben beide zaken wel degelijk ge zien als behorend tot elkaar en in eikaars verlengde liggend. Over beide zaken wil ik een paar opmer kingen maken. De Stichting Vrouwen bellen Vrouwen heeft in 1975 een startsubsidie ontvangen. Over 1976 blijkt er in de exploitatie een tekort te zijn van 700,-- en wanneer wij de zaak goed taxeren - mede uit de informatie die wij van het stichtingsbestuur hebben ontvangen, waaruit blijkt dat de zaak van de kadervorming onder een aparte titel subsidiabel is - dan blijkt dat men in 1 977 zelf de exploitatie rond kan maken en hoeft er van de kant van de gemeente geen verder subsidie meer verstrekt te worden. De meerderheid van het college - u weet wie dat waren - heeft dan ook volstaan om aan de raad voor te stellen over 1976 een aanvulling te geven van 700, Wanneer er nu gezegd wordt - met name door mevr. Visser-van den Bos - dat het hier toch wel degelijk gaat om een activiteit die eigenlijk de hele provincie omvat dan heeft zij daarin gelijk. Ik dacht dat het wel zin heeft om met betrekking tot beide subsidieverzoeken op dit moment de zaak niet terug te draaien en aan te houden, maar om die in te brengen in het subsidie-overleg dat het college van ged. staten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afdeling Friesland, voert. Ik meen ook dat er alle aanleiding is om te stellen dat dit een zaak is die eigenlijk gedragen zou moeten worden door alle gemeenten in de provincie of in samenhang met de provincie. Dit laatste wordt ook duidelijk uit de concept-rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk waarin m.b.t. de Stichting Vrouwenhuis wordt gesteld dat dit in feite een zaak is die door de provincie gesubsidieerd zou moeten worden. Zo lang evenwel die rijksbijdrageregeling nog maar in concept voor handen is en men zich verder nog niet over de ontwikkeling dienaangaande heeft gebogen vind ik dat het juist is dat wij vanavond de zaak m.b.t. de Stichting Vrouwenhuis wel gaan behandelen. Mevr. Visscher-Bouwer heeft een stuk maatschappelijke ontwikkeling geschetst en daarbij gewezen op de veranderde positie van de vrouw in de samenleving. Ik geloof dat zij dit terecht stelt en dat ons dit ook met ons hele welzijnsbeleid voor bepaalde verantwoordelijkheden plaatst. Wij ontlopen die ver antwoordelijkheden dan ook niet, want wij hadden in dit verband als college kunnen zeggen: Minister, betaal deze zaak maar rechtstreeks uit aan de Stichting Vrouwenhuis. Dat is niet gebeurd. Wij hebben de zaak zo geregeld dat de gemeente dit subsidie tot een gemeentelijk subsidie maakt en daarbij resti tutie ontvangt van het Ministerie van C.R.M. Daarbij is de meerderheid van het college er van uitge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1977 | | pagina 7