18
gemeenten op aangedrongen heeft om te proberen deze zaken gemeenschappelijk in regionaal verband
op te lossen. De Regio Leeuwarden heeft dit ook als een van zijn taakstellingen tot zich genomen; de
regioraad heeft een brief geschreven aan de afzonderlijke gemeenten waarin hij gevraagd heeft om over
dracht van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 6j van de Wet op de Bejaardenoorden aan de Regio om
van daaruit te komen tot één indicatiecommissie voor alle gemeenten binnen de Regio. Deze zaak is
hier vanavond aan de orde. Als de heer De Jong zich afvraagt of de raad hier al eens in gekend is dan
moet ik zeggen: Nee, dit ligt hier vanavond concreet op tafel, wij moeten vanavond antwoord geven op
de vraag of wij bereid zijn in een regionale indicatiecommissie deel te nemen en of wij bereid zijn onze
bevoegdheden ter zake als gemeenteraad over te dragen aan de regioraad. Het college heeft gemeend
deze zaak in positieve zin aan u voor te moeten leggen. Het is natuurlijk zo dat de kleinere gemeenten
waarmee wij de Regio vormen onmogelijk in staat zijn zelf allemaal een dergelijk apparaat op te bou
wen en een indicatiecommissie een volledige taak te geven.
Wat wij als gemeenteraad doen is tegen de regioraad zeggen: In principe akkoord met overdracht
van de bevoegdheden voor de indicatiecommissie. Een indicatiecommissie wil niets anders zeggen dan
dat enige deskundigen die gezamenlijk de indicatie geven of iemand verzorgingbehoevend is ja of nee,
of iemand aan de hand van een sociaal-medisch onderzoek op een andere manier geholpen zal moeten
worden
Daarna komt de volgende fase: wanneer de indicatie er in zijn reine vorm ligt dan zullen er plaat
selijk maatregelen genomen moeten worden om de indicatie inhoud te geven. Dan kom ik nu eerst terug
bij mevr. Willemsma: Wij geven geen andere bevoegdheid uit handen dan zuiver de technische indica
tiestelling; alles wat verder te maken heeft met ons beleid m.b.t. de boven 65-jarigen is een zaak van
de gemeenten afzonderlijk, een zaak van de lokale overheid en niet van de regioraad. In lokaal ver
band - dan kom ik bij de heer De Jong - is het natuurlijk zo dat wij de meest mogelijke waardering
hebben voor datgene wat hier in Leeuwarden sinds 1970 is gegroeid. Maar wat er gegroeid is kende geen
wettelijk kader. Door een stuk particulier initiatief, mee opgenomen door de gemeente, was het moge
lijk om hier te komen tot een college van G.G.D.-arts en verzorgingshuisbestuurders die er met el
kander voor zorgden dat zo gauw iemand door de G.G.D. was geïndiceerd voor opname ook opgenomen
werd. Men besprak de mate van verzorgingbehoevendheid en onder leiding van de directeur van de
G.G.D. en de secretaris van de C.C.O.B. werd er een voorstel gedaan aan de afzonderlijke besturen en
op deze manier kwam men er altijd uit. Zo is er in Leeuwarden - dat wil ik nog eens nadrukkelijk zeg
gen - een stuk voortreffelijke intra-murale zorg tot stand gebracht zelfs in die zin dat, toen deze zaak
om een landelijke regeling vroeg, men zich eerst ook georiënteerd heeft over de wijze waarop het hier
in Leeuwarden geregeld was. Min of meer hebben wij, afgezien van het wettelijk kader, als proefpolder
dienst gedaan. Wanneer de heer De Jong op dit moment vraagt: Schieten wij niet tekort t.a.v. de hier
uitstekend functionerende C.C.O.B., dan zeg ik: Nee, wanneer de indicatiecommissie er is en die geeft
een indicatie voor opname dan ligt er een taak voor de C.C.O.B. Voorlopig zien wij het nog als C.C.O.B.
maar dat zal verbreed moeten worden met de extra-murale bejaardenzorg. Het geheel moet dus een
meer uitgebreid werkterrein worden waarin ook de extra-murale hulp gestalte krijgt. Wij zullen er met
elkaar voor moeten zorgen dat, als een bejaarde geen indicatie heeft voor een verzorgingshuis maar wel
voor gezinsverzorging of wel voor maaltijdverstrekking of wel voor een andere vorm van maatschap
pelijke dienstverlening, wij het kader scheppen waarbinnen wij zorgen dat vanuit dat brandpunt lokaal
de hulp geboden kan worden die iedere bejaarde nodig heeft. Het gaat hier per saldo om een vrij groot
aantal Leeuwarders.
Ik kan mij de zorg van de heer De Jong voorstellen wanneer hij constateert dat er ergens anders in
onze Regio aanmerkelijk meer verzorgingsplaatsen beschikbaar zijn dan hier in Leeuwarden. Wij zitten
hier - dat kunnen wij gevoeglijk stellen - met een reëel dreigend tekort en daar zal iets aan gedaan
moeten worden. Ik dacht ook dat, wanneer wij maar lang genoeg volhouden en ook de overtuigende
bewijzen op tafel kunnen leggen dat de voortdurende plaatsing elders van bejaarden voor Leeuwarden
toch een niet te accepteren zaak is, wij bij de provincie en het rijk begrip zullen moeten vinden voor
het feit dat wij in Leeuwarden behoefte hebben aan meer verzorgingsbedden dan er op het ogenblik voor
handen zijn.
Als de heer De Jong er op wijst dat de voorschriften m.b.t. de indicatiestelling aanmerkelijk stren
ger zijn geformuleerd dan voorheen dan is dat een zaak waar hij misschien op papier gelijk aan heeft,
maar het is ook een zaak die in de praktijk zijn vorm zal moeten vinden. Het gaat niet alleen om een
medische indicatie, het gaat ook om een sociale indicatie, het gaat om de sociaal-medische kanten die
m.b.t. de plaatsing van boven 65-jarigen in het geding zijn. Wij zullen er voor moeten zorgen dat, wan
neer de indicatiecommissie functioneert, wij hier met elkander het kader bij de hand hebben om de in
dicatie op te pikken en te zorgen dat de bejaarde de hulp krijgt die hij nodig heeft. Daar hoort ook de
verdere uitbouw bij van het aantal bejaardenwoningen. Collega Rijpma die het overleg voert over de
19
bouwplannen als zodanig is voortdurend alert op de vraag of er in de bouwplannen voldoende bejaarden
woningen worden opgenomen. In dat opzicht geloof ik dat wij voldoende de vraagstukken m.b.t. de be
jaardenzorg in het oog houden. Ik dacht ook dat er voor de wat pessimistische prognose van de heer De
Jong amper plaats is.
Wat wij hier met elkaar doen is naar de mening van het college een goede zaak, wij geven natuur
lijk bepaalde bevoegdheden uit handen maar die bevoegdheden zijn op zichzelf rappel leerbaar. U kunt
als gemeenteraad op een gegeven moment uw vertegenwoordigers in de regioraad ter verantwoording
roepen wanneer u bepaalde zaken constateert m.b.t. de indicaties en de beroepen die hier op komen. U
kunt deze mensen dan ter verantwoording roepen en hen vragen om het beleid eventueel bij te stellen.
Ik dacht dat er voorlopig geen enkele aanleiding is voor een angstpsychose. De puur technische indica
tie komt in handen van deskundigen onder leiding van de regioraad, de verdere uitwerking is een zaak
die lokaal zijn vorm krijgt waarbij de raad van jaar tot jaar in kan spelen op het beleid; de raad kan
eventueel ook de vertegenwoordigers van de raad in de regioraad bepaalde opdrachten meegeven.
De Voorzitter: Misschien mag ik nog één opmerking maken, m.n. over hetgeen de heer De Jong
heeft gezegd. Weth. De Vries heeft er ook al het een en ander over gezegd maar er blijken over deze
zaak herhaaldelijk misverstanden te zijn. De indicatiecommissie, ongeacht of wij een gemeentelijke
dan wel een regionale commissie krijgen, zal zich niet bemoeien met het plaatsen van bejaarden. Het
is, zoals weth. De Vries zo duidelijk heeft gezegd, alleen een technisch probleem: Wie krijgt een in
dicatie en wie niet. Verder is het dan gemeentelijk beleid. Een gemeentebestuur b.v. van een gemeente
waar maar één bejaardentehuis is en dat meent dat de zaak goed loopt kan besluiten zich daar verder
niet mee te bemoeien; dat is een zaak van dat gemeentebestuur. Er zijn echter ook gemeenten die meer
dere en dan ook nog verschillende soorten verzorgingshuizen hebben; die gemeenten kunnen, net als
vandaag de dag in Leeuwarden gebeurt, volledig een eigen beleid voeren of continueren om mensen die
een indicatie hebben gekregen - daarmee houdt de taak van de indicatiecommissie op - te plaatsen in
een verzorgingshuis; dat is ook een ontzettend belangrijke taak van onze C.C.O.B. en die blijft er vol
ledig. Dat blijft - dat zou ik nogmaals willen onderlijnen - ook voor 100% een gemeentelijke taak,
die gaat niet naar de Regio. Het enige wat naar de Regio gaat is de beoordeling of iemand wel of niet
uit medische en/of sociale overwegingen een indicatie kan krijgen; dat is alles waar wij nu over spreken.
De heer De Jong: Ik dank de wethouder voor de uiteenzetting die hij heeft gegeven. De wethouder
heeft gezegd dat er voor mijn pessimisme geen plaats is. Als ik daarover spreek dan doel ik duidelijk op
de zorg die ik heb voor de bejaardenzorg. Het is zo dat de indicatiecommissie zoals die er nu komt
zwaardere regels stelt dan wij in het verleden in Leeuwarden gewend waren. En wat gebeurt er nu? Wij
hebben op dit moment geen enkel handvat om meer te doen aan extra-murale zorg. Wij moeten inkrim
pen bij de gezinsverzorging, wij moeten inkrimpen bij het maatschappelijk werk, wij moeten inkrimpen
bij de dienstencentra, wij krijgen een zwaardere indicatie, dus komen er minder bejaarde mensen in de
tehuizen en wij hebben geen mogelijkheden om de mensen die niet in de tehuizen komen op een andere
wijze van dienst te zijn. Mijn zorg is duidelijk dat door deze indicatiecommissie veel bejaarden uit de
boot vallen. (De Voorzitter: Maar dat kan dan ook gebeuren bij een gemeentelijke indicatiecommissie,
want dat maakt in wezen geen verschil.) Ja, dat weet ik, vandaar dat ik ook zei: In feite komt deze
indicatiecommissie jaren te vroeg. Als wij in Leeuwarden de 600 aangepaste bejaardenwoningen er bij
hebben en als wij voldoende extra-murale zorg kunnen bieden dan kan de staatssecretaris komen met
zijn indicatiecommissie, dan is er een juiste volgorde. Mijn grote zorg is dat deze indicatiecommissie
te vroeg komt en dat daardoor vele bejaarden de boot zullen missen; ik hoop alleen dat wij met behulp
van veel vrijwilligerswerk deze bejaarden toch zullen kunnen steunen. Dit is de reden dat ik per se niet
voor deze regeling kan zijn.
De Voorzitter: Om elk misverstand te voorkomen, wat u nu zegt heeft - ik zal het wat zwart-wit
stellen - niets te maken met gemeentelijke of regionale indicatiecommissies, want wij hadden die in-
dicatiecommissie ai moeten hebben. Ongeacht of wij in Friesland 1, 5 of 44 indicatiecommissies krijgen,
elke indicatiecommissie is gehouden aan dit spel. Uw zorg kan ik volledig begrijpen; weth. De Vries is
daar ook op ingegaan, die zei ook: Wij zien dat wij onze eigen C.C.O.B. zelfs uit zullen moeten brei
den m.n. ook om de redenen die u noemt. Wij zullen ons nog meer dan in het verleden bezig moeten
houden met de mensen die geen indicatie krijgen en die om welke reden dan ook niet kunnen blijven
wonen zoals ze wonen; die mensen zullen wij toch op de een of andere manier moeten helpen.
De heer De Jong: Ik wil dan nog wel even zeggen dat de wethouder niet in is gegaan op mijn vraag:
Moet onze G.G.D. dit er maar allemaal bij doen voor de Regio; ik zie dat gewoon niet zitten. De prak-